De Muur
Uitleg is niet nodig. Iedere wielerliefhebber kent hem, of nou ja, er zijn er twee, de muur van Huy en de Kapelmuur. En die laatste bedoel ik de Muur van Geraardsbergen. Die moet je beklommen hebben, een keer in je leven. Zoals je een marathon gelopen moet hebben, of andere hoogtepuntjes, naar Mekka, of de Mount Everest.
Wielrennen, het is een way of life. Ook al fiets je niet of niet meer. Of fiets je wel, maar dan niet (meer) op de racefiets. Er is altijd wel een koers, ergens op de wereld en anders zeker in België.
Op een verjaardag is het altijd leuk:
“Hoe zou het zijn met ….”
En dan een naam van een oud renner noemen, bijvoorbeeld Jesper Skibby, Massimilliano Lelli of Jelle Nijdam.
Vriend Wim en ik reden door de heuvels in de Dordogne, voortdurend op en af. Op duurde langer, af, naar beneden ging razendsnel. Carsac, Sarlat, Vitrac, langs de rivier even vlak. Wim was voor mij niet te volgen, met ware doodsverachting gooide hij zich tussen de auto’s. Tot het weer omhoogging, dan waren de rollen omgedraaid.
In de Blauwe Kamer van de Centrale Bibliotheek sprak Thijs Zonneveld. Het ging over afzien, dikke benen, hongerklop en hij noemde wielrennen: de sport van de hoop. Tegen beter weten in blijven fietsen. 197 man fietst vlak achter je. Je moet nog tien kilometer naar de finish. Je weet dat het onhaalbaar is. Maar misschien vallen ze stil, je hoopt dat je het haalt, je hoopt het, dat je wint.
En waarom staan wielrenners zo snel op en springen ze onmiddellijk op de fiets na een val. Waarom duiken ze onder gesloten spoorbomen door. Alles om die voorsten maar niet te laten gaan, om bij te blijven. Dat ondervond ik aan den lijve, met de ‘Ames Tourtocht’. Er werd plotseling versneld vooraan, er viel een gat. Ik kreeg een waas voor ogen en totaal voorbij mijn adem fietste ik tot weer aansloot. Stoepranden, steile bruggetjes, in totale paniek, ik zag ze niet, ik moest naar voren.
Op het eiland van Dordt is een kasseistrook. Het asfalt bij de Zuidhaven verandert over een lengte van een kleine honderd meter in de Hel van het Noorden. Misschien qua kassei zwaarte slechts drie sterren, maar toch. Op volle snelheid ramde ik er wel overheen. En altijd weer blij wanneer ik de overkant haalde.
Het was zover, de Muur moest worden afgevinkt. Om naar een climax toe te werken dient te worden uitgesteld. Eerst dus naar Oudenaarde, Het Museum van de Ronde van Vlaanderen. Een ‘must see’ bovendien. We parkeerden dan de materiaalwagen op de Markt voor de kerk. Vervolgens fietsten we de route tegengesteld het stadje uit. Warming up en voor meer total experience. Grote Straat, de brug over de Dender, de Brugstraat , de Markt, links, rechts meteen heel steil, de Vesten, meer dan vals plat, maar dan begint het. Het zijn al steeds kasseitjes, op de Markt en de Vesten nog ‘plaveien’ maar hoe hoger, hoe slechter. Vijftig meter voor de Kapel moet ik van de fiets. Wim haalt het, zigzaggend. Ik krijg afkeurend gemompel vanaf het terras ’t Hemelrijck. Pas wanneer ik op mijn fiets wijs, met de ouderwetse toeclips en de kabels boven het stuur:
”deze fiets is 37 jaar oud!”
krijg ik applaus. Door naar de Bosberg, Wim verdwijnt uit het zicht, als een Nibali of een Sagan duikt hij de diepte in.