La Tour (2)

vanoise 2 204

De Muur
Uitleg is niet nodig. Iedere wielerliefhebber kent hem, of nou ja, er zijn er twee, de muur van Huy en de Kapelmuur. En die laatste bedoel ik de Muur van Geraardsbergen. Die moet je beklommen hebben, een keer in je leven. Zoals je een marathon gelopen moet hebben, of andere hoogtepuntjes, naar Mekka, of de Mount Everest.

Wielrennen, het is een way of life. Ook al fiets je niet of niet meer. Of fiets je wel, maar dan niet (meer) op de racefiets. Er is altijd wel een koers, ergens op de wereld en anders zeker in België.

Op een verjaardag is het altijd leuk:
“Hoe zou het zijn met ….”
En dan een naam van een oud renner noemen, bijvoorbeeld Jesper Skibby, Massimilliano Lelli of Jelle Nijdam.

Vriend Wim en ik reden door de heuvels in de Dordogne, voortdurend op en af. Op duurde langer, af, naar beneden ging razendsnel. Carsac, Sarlat, Vitrac, langs de rivier even vlak. Wim was voor mij niet te volgen, met ware doodsverachting gooide hij zich tussen de auto’s. Tot het weer omhoogging, dan waren de rollen omgedraaid.

In de Blauwe Kamer van de Centrale Bibliotheek sprak Thijs Zonneveld. Het ging over afzien, dikke benen, hongerklop en hij noemde wielrennen: de sport van de hoop. Tegen beter weten in blijven fietsen. 197 man fietst vlak achter je. Je moet nog tien kilometer naar de finish. Je weet dat het onhaalbaar is. Maar misschien vallen ze stil, je hoopt dat je het haalt, je hoopt het, dat je wint.

En waarom staan wielrenners zo snel op en springen ze onmiddellijk op de fiets na een val. Waarom duiken ze onder gesloten spoorbomen door. Alles om die voorsten maar niet te laten gaan, om bij te blijven. Dat ondervond ik aan den lijve, met de ‘Ames Tourtocht’. Er werd plotseling versneld vooraan, er viel een gat. Ik kreeg een waas voor ogen en totaal voorbij mijn adem fietste ik tot weer aansloot. Stoepranden, steile bruggetjes, in totale paniek, ik zag ze niet, ik moest naar voren.

Op het eiland van Dordt is een kasseistrook. Het asfalt bij de Zuidhaven verandert over een lengte van een kleine honderd meter in de Hel van het Noorden. Misschien qua kassei zwaarte slechts drie sterren, maar toch. Op volle snelheid ramde ik er wel overheen. En altijd weer blij wanneer ik de overkant haalde.

Het was zover, de Muur moest worden afgevinkt. Om naar een climax toe te werken dient te worden uitgesteld. Eerst dus naar Oudenaarde, Het Museum van de Ronde van Vlaanderen. Een ‘must see’ bovendien. We parkeerden dan de materiaalwagen op de Markt voor de kerk. Vervolgens fietsten we de route tegengesteld het stadje uit. Warming up en voor meer total experience. Grote Straat, de brug over de Dender, de Brugstraat , de Markt, links, rechts meteen heel steil, de Vesten, meer dan vals plat, maar dan begint het. Het zijn al steeds kasseitjes, op de Markt en de Vesten nog ‘plaveien’ maar hoe hoger, hoe slechter. Vijftig meter voor de Kapel moet ik van de fiets. Wim haalt het, zigzaggend. Ik krijg afkeurend gemompel vanaf het terras ’t Hemelrijck. Pas wanneer ik op mijn fiets wijs, met de ouderwetse toeclips en de kabels boven het stuur:
”deze fiets is 37 jaar oud!”
krijg ik applaus. Door naar de Bosberg, Wim verdwijnt uit het zicht, als een Nibali of een Sagan duikt hij de diepte in.

La Tour (1)

IMG_3795

Als kind had ik een aangetrouwde neef die wielrenner was. Ieder jaar passeerde de Ronde van Midden-Zeeland vlak langs ons huis. Ik hoopte dat mijn neef zou winnen, daar, op de Bergweg: de finish was ook dichtbij. Ik keek tegen hem op, hij was wielrenner en hij had een sportwagen, een kleine rode cabrio. Tevens had hij mijn nicht, in mijn jongensogen een mooie filmsterachtige verschijning. Dat en het geluid van de bandjes, de geur die het peloton achterliet, de spanning en het lawaai van het afwachtingsprogramma dat de hele dag duurde, de onverstaanbare speaker in de verte, het lange wachten, dat alles vormde mij tot wielerliefhebber. Mijn neef won nooit. Het beeld van Jan Raas, met zijn bril, leren helm en zwarte trui, die als een razende stier solo naar de finish vloog, staat voor altijd op mijn netvlies ingebrand.

Een aantal jaren fietste ik ook. Echt goed was ik nooit. Nadat ik de herfst, de winter en het voorjaar had hardgelopen, pakte ik in het begin van de zomer het fietsen weer op. Klampte aan bij een paar buurmannen, die al vroeg in het jaar, na het schaatsseizoen, waren begonnen. Dat aanklampen bedoel ik letterlijk. Ik weet hoe het eruit ziet, zwarte sneeuw, Soms werd ik gewoon uit het wiel gelost. Ik ken het gevoel van verzuring, van volgelopen, dikke benen, weet wat afzien betekent. Een enkele keer demarreerde ik overmoedig. Dan hoorde ik ze lachen, achter me.

Ik werd ooit voorgesteld aan Jeroen Blijlevens. Verbaasde me over hoe klein hij was, net als Servais Knaven. Op de Spuiboulevard voor de start van Eneco Tour door Nederland vroeg een man met speciale tongval mij:
“Meneer, waar is hier het gemeentehuis?”
Dat was eenvoudig uit te leggen aan de heer Peter Post. Dochter Martine liet ik om een handtekening vragen aan Henk Lubberding.

Ik hou van sport: het enige dat ik echt volg is de Tour. Alles wil ik ervan zien. Nu was de start in Utrecht. Daar zou het voor mij te druk zijn. Ver voor de doorkomst van de reclamekaravaan, een dag later, dwaal ik over de Maasboulevard. In stilte, nog bijna geen publiek. Geen verkeer ook, alles is afgesloten. Af en toe razen auto’s en motoren met onduidelijke taken langs. Officials, bobo’s, juryleden, organisatie, verzorgers, tijdwaarnemers en veel, heel veel journalisten. Veel politie en dan opeens een lange rij Franse motorgendarmes, vlak achter elkaar, scheuren! Langzaam worden het er steeds meer en komt er ook meer publiek om me heen staan.
“Waarom schrijven ze in Engeland de met th?”
vraagt een jongetje aan zijn vader.
“Eh tja, dat is een andere taal”.
Na lang wachten vliegt tenslotte de kakelbonte karavaan voorbij. Bruine Franse meiden smijten dingen uit de auto’s. En ze doen het echt, de meute duikt naar een Skodapetje of een zakje Haribo.

De Maasboulevard stroomt leeg. Het wordt donker en koud, de voorspelde buien komen eraan, in Zeeland stortregent het. Opeens besluit ik, ik ga thuis voor de buis, snel terug met de trein. De eerste regendruppels vallen, maar ik kan station Blaak niet in. Agenten sluiten de boel af met afzetlinten: bommelding. Dan maar schuilen voor de bui met een biertje in de Oude Haven.

Ruim op tijd sta ik weer aan het parcours. In de verte zie ik ze komen, eindelijk! De helikopters dreunen, steeds meer motoren rijden hard voorbij. Een rode Skoda, een cameramotor, dan een renner, klein in zijn glimmende zwarte outfit, rijdt vooruit. Daar zijn ze! Erachter de kopgroep van drie man, eén daarvan moet Stef Clement zijn. Ik herken hem niet. Ze zijn kansloos, daar komt, massief en dreigend, over de hele breedte van de weg het peloton al aan. Geluidloos. Ik klap mijn handen rood en tot mijn verbazing hoor ik mezelf schreeuwen. Een oerkreet, die lijkt op een lang aangehouden: ‘YO!’ Het peloton, een compacte massa kleurig verpakt vlees zoeft voorbij. O wat gaat dat hard. Onherkenbaar, gehelmd, blinkende zonnebrillen. Gladiatoren. Bewegingloos zoeven ze voort, de benen trappen in een hels tempo de trappers rond. Ik weet het zeker, mijn hartslag is net zo hoog als die van deze mannen. In een paar seconden zijn ze voorbij. Het is net begonnen, de eerste etappe pas. Heel Frankrijk door, de Pyreneeën, de Alpen, naar Parijs. Wat een enorme opgaaf. Wat zijn ze klein en kwetsbaar. Ik voel een vreemde mengeling van ontzag, medelijden en respect. Emotioneel.

De niet eindigende rij ploegleiderswagens met fietsen en wielen op het dak laat ik, snel, naar huis! De route van het station naar huis is bekend, tienduizenden keren fietste ik die. Nu verbreek ik alle records en niet wegens wind mee. Ruim op tijd voor de waaiers, in Zeeland.

When I was young

G + C

Als ik jong was zou ik gaan kitesurfen. Als ik de bergen eerder had ontdekt, als ik eerder serieus was gaan hardlopen, het sportklimmen had leren kennen, als. When I was young.

Schoonzoon Martin vraagt of ik meega, even naar Uitgeest. Het is zo’n eind rijden alleen. Via Mrktplts een nieuwe kite kopen. We parkeren bij de kerk waar kinderen spelen in een dorpse stilte. In het kleine achtertuintje van de verkoper past het net. De ‘dudes ‘ pompen het gigantische zeil op, checken of er geen lek in zit, ze spreken een geheel eigen taal, over varen, windkracht, goede en slechte spots. Fantastische sport, zon en wind en water. In zijn kobaltblauwe wetsuit keilt Martin knalhard over kille grijze golven. Ooit vroeg ik hem:
“Ben jij ook een polderjongen?”
Het was even stil, toen zei hij:
“Ik ben een beachboy”.

Generale repetitie, binnenkort moet ik aan de bak. Gidsen door de oudste stad van Holland. Een nichtje met een groep vriendinnen wil persé met mij. Ik doe mijn rondje en bedenk wat ik zal vertellen. Dochter Martine vraagt of ik meega, even naar IJsselmonde, naar een outlet voor een jurkje. Goh, denk ik, zo’n eind rijden voor een jurkje. Ze moet wel nog even douchen, net terug van training, ze dampt nog na. We werpen ons ons in de hectiek van de A16. Heel gezellig, we hebben het over het werk, haar werk. Ze is in de bloemetjes gezet. Voor de Brienenoord eraf en dan. Martine doet alles tegelijk, gooit de auto door de bochten, navigerend met d’r GPS, op zoek naar de winkel. Ze stormt de winkel in, scant de voorraad, zonnebril op en af. Het jurkje is afwezig, wat geeft het, dan scheuren we toch weer terug.

Schoonzoon Robert vraagt of ik meega, stukje varen met de Pura Vida. Met nog wat vrienden van hem sukkelen we door de Biesbosch, lui liggend in de kussens. Het oude motortje pruttelt zachtjes. We praten over The Iceman en zijn ademhalingstechniek. Ik heb koud bier. Roger smeert stokbrood met aioli. Man overboord, twee zelfs. Mij te koud. En te modderig, bovendien ik proef liever zout water. Roger laat zich achter de boot aanslepen aan een tros. Robert snijdt een plastic fles in tweeën, stopt zijn telefoon erin. Nu klinkt de muziek net wat harder, Youssou n’Dour, Senegalese muziek. De zon schijnt relaxed in het Moldiep. Volgens mij zou The Iceman dit ook ontspannend vinden. When I was young, had ik ook een boot gekocht, een zeilboot, dat wel. Ze willen nog een ronde door de stad, maar ik heb geen tijd. Ze zetten me aan wal.
(“Dit is de wal”, zei zeezeiler Henk de Velde, toen hij voet aan wal zette en even rondliep, nadat hij in recordtijd, solo, de wereld had rondgezeild)
Ik bedank de mannen:
“Bedankt, mannen, ik tel hier een, twee, drie, vier, vijf gelukszoekers”.

Snel naar huis, paprika, tomaten, gehakt, knoflook en een potje. We eten spaghetti. Vlug verkleden en weer weg. Gespannen, ik hoop niet dat ik win. Ik stuurde een gedicht in voor de poëziewedstrijd van ‘De Letteren’ in Papendrecht. Het onderwerp moest zijn: Vlucht. Ik legde de verbinding met vluchten en / of geluk zoeken.

Mijn antwoord op Carol ‘s appje: “Ga jij nog? “ is, dat ik alleen ga als zij gaat. Gáán. Music In The Parc, het Wantijpark in dit geval. En het park is vol, het heerlijke weer zal meespelen en natuurlijk ook de ‘line-up’, wie er zoal speelt. Carol en ik manoeuvreren ons door de massa naar voren. De bas resoneert aan mijn binnenwanden. We schreeuwen elkaar van dichtbij in het oor, biertje en wijntje in de hand. Daar is Joop! En daar is Willemien! We wandelen naar een kleiner podium waar het een en al reggae is. Prompt komen de herinneringen bij Carol boven, aan haar recente trip naar Jamaica.
“Ya Mann!” Reggaebeat en wietwolken en een tapijt van plastic bekertjes, de zon zakt achter de bomen, peace!

When I was young
It was more important
Pain more painful
The laughter much louder, yeah
When I was young
When I was young
(The Animals)

Kappe nah

maandag 2 003

Er werd nogal wat gekapt de laatste tijd. Bomen dus en ik moet toegeven: er wordt ook geplant. Helemaal vertrouwen doe ik het niet. Die kastanjes op het Groothoofd bijvoorbeeld. Vorig jaar werd een rij gerooid om de terrassen meer zonlicht te gunnen. Ja, daar is wat voor te zeggen, op een terras wil je in de zon zitten. De voorwaarde was dat de buitenste rij bomen zou blijven staan. Dat was belangrijk, gezichtsbepalend voor het Groothoofd. Nu is die buitenste rij ook opeens gerooid. Reden: kanstanjeboomziekte. Goh, wat vreemd. Vorig jaar hadden die bomen die ziekte nog niet? Het kapitale pand aan de Nieuwbrug is aangekocht en grondig gerenoveerd. Dat is fijn. De oude iep die naast de brug stond zorgde voor veel schaduw in het pand. Ook die boom was ziek, uiteraard. Hij is inmiddels gerooid en dat is jammer. Ondanks de protesten uit de buurt en het gedicht van kunstenaar Gerhard Lentink…….
Elegie van een Iep

Ik wil niet dood.
Een halve eeuw sta ik hier op mijn post,
aan dit bruggenhoofd.
Gezond trots en fier ben ik,
mijn kruin reilt vijfentwintig el boven het maaiveld,
een levend monument.

 Ik wil niet dood.
In het voorjaar strooi ik gul mijn zaadblaadjes als lentesneeuw door de stad,
duiven bouwen hun nest,
merels verleiden.
Mijn overvloedig groen schenkt ’s zomers milde schaduw.

 Ik wil niet dood.
Iedereen bewondert mijn gouden herfstpalet
en ’s winters toon ik mijn goddelijke statuur.
Duizendvoudig wijzen mijn takken naar het firmament:
Als een engel verbind ik hemel en aarde, middelaar sussen hier en ginds.
Ik heb geen stem,
Mijn schoonheid is weerloos,
maar ik wil niet dood.
Laat mij staan en geniet!

Ik fiets weer door de stad. Het Museum Het Hof is open. Op het pleintje in het Hof staan vier verse bomen, zoals vroeger, er stonden altijd Iepen. Op het Groothoofd staan inmiddels ook Iepen.

Op de hoek van mijn landgoedje toen, stond een grote kastanje. Al vele jaren ziek, de vellen hingen aan zijn stam. Op mijn vraag aan een deskundige of hij geen gevaar vormde was het antwoord: Van wie is hij? Dat blijft wat vaag, met die aloude erfscheidingen. Hij bleek van mij te zijn, (echt niet) had de gemeente er geen kosten aan. Heel lang geleden werd de bomenrij aan de Noordendijk in zijn geheel gekapt. Wat een kale boel was dat, maar zoals het heet: ze waren ‘kaprijp’. Thuis, tijdens de afwas zongen wij luidkeels het lied:
“De Noordendijk huilt, waar het eens heeft gelachen”

Er is een foto waarop dochter Martine dat letterlijk neemt: met een gezichtje vol leed staat zij op de kale dijk. Nu, vele jaren later, is zij volwassen en de bomen zijn dat ook.

Tuinpad

P1060524 - kopie
Onder de enorme rode beuk loopt een trombonist. In de diepe schaduw is alleen zijn witte overhemd zichtbaar en de glimmende schuiftrompet. Absurdistisch toneel.

Neem op de A58 afslag 35, ga de N289 op, draai de bocht door en daar recht voor, twee kilometer verder, daar staat de mooiste kerktoren van Nederland. Symmetrisch en slank, niet te hoog en niet te pompeus. Daar, vlak onder die toren ben ik geboren. Parkeer op het ronde Geertesplein voor het geboortehuis van Buys Ballot en ervaar een eeuwenoude stilte.

Aan de toren vastgebouwd is de Geerteskerk, die dit jaar 800 jaar bestaat. Dat wordt gevierd en daar moet ik bij zijn. Door de straatjes die ik honderden malen liep, van het station naar het ouderlijk huis, ga ik nu weer. Langs de bakker, voor wie ik folders bezorgde. Tot hij ontdekte dat ik er drie tegelijk in de brievenbussen stopte en soms hele pakken in een rioolput propte. De kapper is er niet meer, zo’n ouwerwetse barbier, waar de boerenmannen verbaasd toekeken, hoe ik na de knipbeurt geföhnd werd. Dan langs het statige huis waar een oom woonde. Hij was dirigent van het muziekkorps en hield duiven, dingen die zich bij een kleine jongen in het geheugen kerven. Door de Irenestraat, op nummer dertien, met de lantaarn, daar woonde ze toen. Zij, mijn Eega nu. Bij het dorpshuis Amicitia wacht ik op nichtje Rini en schoonzusje Ellen. Achter de zwartgeteerde schutting zit op een rood pannendak een wit duivenpaartje te tortelen, daarboven staat hij, mijn toren. De galmborden hebben wel een verfje nodig, zie ik nu.

Op het Marktveld is het Koetshuis open waar in het donker de rijtuigen staan te glanzen. Erachter openbaart zich de groene oase van de landschapstuin. Oude bomen staan stil te dromen aan groene watertjes, paadjes slingeren zich naar steeds opnieuw verrassende plekken. Hier staat het gras kontjeshoog, daar een tuin met wilde bloemen, en strakgeschoren hagen. Een tuin met geschiedenis, mijn opa was de tuinman. Op een boogbruggetje loopt de elektrische rolstoel van Rini vast. Zoals in de woestijn, met takken voor en achter de wielen, trekken Ellen en ik uit alle macht de zware rolstoel vrij. Schoonzus is sterk.

Brassband Excelsior geeft een concert in de tuin. Heel lang geleden speelde mijn vader er in en ooms en neven. Het is een filmdecor, het zonlicht fel, in het halfdonker onder het lover schitteren de witte overhemden en het blinkende koper van de cornetten, althoorns, bassen en die trombones. De muziek is heel bijzonder, ze spelen stukken met namen als: El Mismo Sol of Perthsire Majesty. Zodra de eerste gouden tonen van de gedragen muziek door de tuin zweven wordt het mij te machtig. Gewijde grond en herinneringsmuziek. We vluchten de tuin uit, de donkere tunnel die het Koetshuis is, door het vierkante Marktveld op.  Hier klinkt de brassmuziek gedempt.
“Phoe, heftig”,
zeg ik tegen Rini, die me van onder haar hoedje vragend aankijkt:
“Ik voel een verhaal opkomen, ken jij “Langs het Tuinpad van mijn vader?”

In de kerk waar het koel is, speelt het orgel, langzaam met volle warme klank. Ellen bladert wat door een fotomap. Ik kijk over haar schouder mee en plots valt mijn oog op een foto van mijn vader. Het blijken foto’s van inwoners van het dorp, genomen tijdens de oorlog in 1941. Voor een ‘Ausweis’. Ook mijn opa, tantes en oom staan op het blad. Wat een ontdekking, pa, 25 jaar oud, net jasje aan.

We wandelen naar het Jachtslot van de Ambachtsvrouwe. Door een opening in het bos is een prachtig vergezicht, over de velden tot aan de molen, bij de begraafplaats. Waar ze hun rustplaats hebben, mijn familieleden. Daarboven bouwt zich een lucht op, met lichte transparante wolkenlagen. Het kan uitgroeien tot onweer, maar waarschijnlijk is het een hemel, zwanger van herinneringen.

 

 

Tripoli

P1060495
“Kijk, daar zit een tjiftjaf”
Geen idee hoe die er uitziet maar volgens mij is het er een. En het is alweer zo’n dag in Nederland, volgens de kalender is het zomer, of nou ja toch bijna. Het lijkt of de dampkring heel klein is vandaag. Een en al damp. Diederik Samson had het wel eens over een plek waar de zon nooit schijnt, daar ben ik dus nu. Op de oneindige laagvlaktes van de Hoekse Waard bestaat geen zonlicht.

Onwijs lachen wel, het regent hard nu. Veilig opgeborgen in mijn nieuwe Quechua Forclaz 400 kan mij niets gebeuren. Lange neus naar dat overdreven dure outdoorgoedje. Het regenwater wat wordt opgevangen door het jack stroomt keihard langs mijn regenpijpen en kolkt letterlijk mijn Goretex Scarpa Mojito’s binnen. Minder leuk, ook hier wordt aan de dijk gewerkt, prima natuurlijk maar ik kan er weer niet door. Omfietsen door de polder kost mij kostbare tijd. Ik moet nodig aan de koffie op de picknickbank op het paalkampeerterreintje. Net voorbij de Anthonie Voordendag Brug staat een bordje: pas op: agressieve roofvogel. Onwillekeurig check ik de lucht en, het is net droog geworden, ik zet toch weer de capuchon op. Dan zie ik hem zitten, op het dak van een schapenschuurtje, een wat rommelig in z’n veren zittende buizerd. Dus geen terror oehoe. Langs de toendra achtige vlaktes van het ‘Oeverlanden Hollands Diep’ zit die tjiftjaf op een hekje. Wat van ver er al op leek is van dichtbij echt waar, er staat een tent. Om de paalkampeerders niet te verstoren neem ik maar een ander pad. Een koekoek ver weg roept 327 keer: “Koekoek”.

In het altijd gezellige Strijen blijken er verassend veel winkels. Het kleine kerkje; Grote – of Sint Lambertuskerk heeft de deuren open. Ik durf niet naar binnen, met m’n modderschoenen, evenals in het nog kleinere museumpje ‘Land van Strijen”. Jammer, aan de vlammen en vonken te zien is er een smid aan het werk. Langs het vers rood geasfalteerde fietspad wordt de sloot schoongeveegd, met grof geweld. Een eend zwemt panisch kwakend door de opwellende modder die achterblijft. Zijn nest, of jonkies zijn op de kant geveegd. Daar hipt al een geïnteresseerde kraai.

Laag over de weg vliegt een buizerdachtige met een prooi in zijn klauwen. En oja, daar zie ik het bord opnieuw, ik zit kennelijk weer op hetzelfde dijkje, het zal die terror buizerd zijn.

Bovenop de Kiltunnel eet ik een boterham met kaas. Over de Kil varen binnenvaartschepen met namen zoals ‘Componist’ en ‘Cornelis’. Aan de overkant wordt de dijk versterkt. Van Oord Combinatie rijdt af en aan. Achter me hoor ik melodieuze Arabische stemmen. Een echtpaar uit het AZC gaat boodschappen doen in ’s Gravendeel, te voet, over de kale dijken. Voor me schuift een containerschip voorbij: ‘Tripoli’ uit Sloten.

Te Wáter!

k18

De gillende fluit van de stoomtrein doet me beseffen, het is zover. Stoom. Volwassen mannen spelen treintje. Rijden enkele kilometers heen en weer. Met die enorme locs, zwart en met rode wielen. Wanneer een Dordtenaar een bepaalde leeftijd weet te bereiken mag hij – bijna – gratis met de bus. Toch kies ik voor de fiets, sneller en ik parkeer daar waar ik zijn moet. Vlug, ik ga me onderdompelen in de gekte van Dordt in Stoom. En het is een gekkenhuis, alles dampt en rookt. De Merwekade staat vol glanzend gepoetst koper en rood of groen geschilderd staal. Het heet De Gebroeders of John Fowler Enterprises. De bijbehorende mannen passen er precies bij, vergroeid met hun onhoorbaar stampende machines. Ook zij zijn zwartig en beroet. Soms klinkt de oorverdovende stoomfluit van een schip. Er hangt een zoete geur over de stad. Ik steek de loopplank over van sleepboot Hudson. Stoot onmiddellijk m’n kop als ik het trappetje opklim naar het stuurhuis. Werp een blik in het kombuisje en in een piepkleine hut met bed en doe gebukt een plasje in het wc-tje waar je je kont niet kunt keren. Maar dat alles dus wel op de Hudson. Op de Boombrug wacht ik op schoonzoon Robert. Het lijkt of Bellevue in brand staat, zwarte rookwolken waaien over het dak, vanaf de rivier.

Eerder deze week zwierf ik over de kades, lag er al iets ouds aangemeerd? Daar voor me liep dochter Carol, mank met haar gebroken teen. De stad werd autovrij gemaakt voor het evenement. En dat controleerde zij, beroepsmatig.  Ze werd uitgescholden, terwijl ze alleen maar wilde waarschuwen:
“Meneer, u kunt hier beter niet parkeren, u wordt weggesleept’.

Robert en ik klauteren het steile laddertje af in de machinekamer van de sleepboot Furie. Bloedheet en alles glimt van olie. Mijn vader rookte shag, bij de Rizla vloeitjes kreeg je plaatjes van schepen, die plakte ik in een verzamelboek. Ik had ook de Furie. En de Hudson had ik ook. Robert kijkt verbaasd op wanneer ik vertel over de tweehonderd stoomsleepboten die, lang geleden, bij Dordrecht waren gestationeerd. Ook toen al luchtvervuiling.

In de menigte ontmoeten we Robert’s vader John en broertje Rod, juist gearriveerd van ver weg. John is weer even terug in zijn geboortestad, die hij op zijn negentiende verliet. Als marconist bevoer hij de wereldzeeën. Daar, daar vaart de Piet Hein. Een klassiek gelijnd jacht, het was ooit van prins Bernard. Ik vind het nu niet meer zo mooi, het is wat eenvoudig. Toen wel, toen ik het plaatje opplakte in mijn Rizla boek.

Duizenden mensen drommen over de smalle kades waar de Shantykoren vrolijke liederen zingen en de geur van brandende kolen zich vermengd met frites en vette worst. Iedereen is vrolijk en voelt zich veilig in het vredige Dordt. Weinig tot geen terreurdreiging.

We persen ons op het smalle bankje van de Italiaanse speedboot Nereide, van Imbarcazione Barone. Langzaam varen we onder de Damiatebrug de rivier op. Dan stuiteren we met hoge snelheid over de Dordtse golven, crossen dwars door de kermis van sleepboten, een radarboot, plezierboten, passerende binnenvaarders en de spuitende brandweerboot en alles stoomt en rookt en fluit. De gevelrij van Dordt wordt een vage contour achter een mist van rook en opgeworpen buiswater. Ik probeer contact te maken met Rod, die aan de andere kant van de evenaar woont en nu Dordt op zijn gekst meemaakt:
“You like sailing?”
“No, horseriding”.

It’s impossible. But doable

5d
(deel 5 van 5)

Verder: Makkum – Allingawier – Wonneburen – Fernwoude – Scharneburen – Doniburen – Workum

De route liep dwars over het erf van een boerderij. Heerlijk, wat een rommel, overal machines, nieuw en oud, modder en mest over stukgereden betonplaten. En kippen. Kippen, ik werd er gelukkig van, meer dan helft van m’n leven had ik ze zelf. Ik mis ze. We naderden Fernwoude en ik voelde het: Stavoren, zelfs Hindelopen was impossible. Stekende pijn rechts. Verkrampt lopen. Ik kon een bankje bereiken. Koffie uit de thermos, marsje erbij uit het koeletui. Verder, stuk asfalt weer, strompelen.
“Er gaat ook een bus”,
zei Riem.
“Workum, is doable”,
zei ik. Vijfhonderd meter verder was weer een bankje en ik knoopte mijn schoen wat losser. Een dijk op, die voor de afwisseling nu eens niet bevolkt werd met schapen maar met koeien, die lui en in de weg lagen. De schapenstrontvulling in het profiel van onze schoenen werd langzaam vervangen door koeienstront. In de verte zagen we de zeilen van onzichtbare schepen langzaam schuivend over het IJsselmeer. We daalden de dijk af en over een smal pad wat zich door een romantische bloemenweide met smalle witte bruggetjes kronkelde, naderden we het oude stadje Workum. Het pad was de Tillefonne, tille is Fries voor brugje en fonne is een perceel land voor het weiden van kalveren. Hier was eindelijk dat terrasje met de appeltaart warm en het bier koud. Voordat we de trein instapten, deden we verwoede pogingen om de schoenzolen te reinigen in de plaatselijke eendenvijver. De zwarte zwaan was boos op ons.

Het Nederlands Kustpad, in totaal 725 kilometer.
Deel drie, Friesland en Groningen, wij deden in twee halve dagen en één hele, zestig kilometer.

It’s impossible. But doable.

4a

(deel 4 van 5)
“Oat moan”
kreeg ik op mijn:
“Moge”
O ja das waar, ik was in Friesland en hé? Het was droog, geen regen op de tent. Van eventuele donderstormen vannacht hebben we niets gemerkt. Het was zes uur en ik checkte Buienalarm. Over een uur zeer zware buien! Razendsnel brachten we alles onder het afdak bij de toiletten. Pas veel later, het in stille zondagsrust gehulde Makkum gepasseerd, regende het. Twijfel, hier al links of toch verder? De kaart erbij en het was verder. Achter het raam van een welgestelde boerderij lachte een vrouw in een zondagse jurk, ze zwaaide en wees naar rechts en lachte. Een recht betonpad leidde naar de horizon. Een onafzienbare stroom koeien stak over, van de boerderij naar de wei. Dit was Friesland zoals Friesland. Na de laatste koe schoof de boer alle mest de weg af, schoon.
“Wanneer maak je dat mee, dat ze de pad voor je schoonvegen?”

“Toe mar, it kin wol”, sei ik. Do, (sawat net te hearen) “nee,net no”

Dwars door de velden nu en dat verzachtte de pijn in de rechtervoet. Het was allang weer droog en het werd zelfs warmer. Twee grutto’s probeerden ons op een dwaalspoor te brengen, weg van het nest. Ze vlogen rondjes om ons heen. Langs een vaart met bochten naderde langzaam een bezadeldakt kerkje. Een skûtsje ervoor, wit boogbruggetje erachter. Aldfaerserf, het was een belevingsmuseum, wij beleefden al genoeg, hadden alleen zin in koffie. Waren weer te vroeg. Een stille Friezin opende juist de deuren en hees de vlag, terwijl wij de route bestudeerden en met:
“Als ik het Friese volkslied kende zou ik het zingen”,
probeerde ik het ijs te breken. En het lukte, een stralende glimlach en:
“Haha, ik ken het ook niet!”
(wordt vervolgd)

It’s impossible. But doable.

3

(deel 3 van 5)
Zaterdagmorgen vroeg liepen wij – te voet – het slaperige Harlingen binnen. Bij de haven was het druk, rolkoffers en eilandbewoners, Vlieland, Terschelling. We ontbeten op een bankje, droog en uit de wind. Friezen zouden stug zijn? Niet waar, ze zijn buitengewoon vriendelijk. Vers droogvoer ingeslagen voor die avond maar het water wat ik kocht, was water met een smaakje. Zelf was ik wel nieuwsgierig welke smaaksensaties dat zou geven, Knorr Spaghetteria Carbonara met frambozen smaak. Riem had dat minder en dus was ik genoodzaakt me naar de sportkantine van de Harlingse hockeymeisjes te begeven. Daar baarde ik enig opzien met de vraag of ik een paar liter water kon kopen. Jammer was wel dat op dat tijdstip nog slechts alleen de pupillen trainden. Deze dag was de regen verdwenen, de wind was gebleven. Toenemende pijn in de heupen, de knieën vielen mee, rechtervoet niet, die deed pijn. Op het smalle pad verschool ik even tegen de wind achter Riem. Op zijn rugzak was een badge genaaid. Everest Trek Nepal. Herinnering aan onze gezamenlijke trektocht door de Himalaya. Die ochtend kreeg ik een  appje van dochter Martine: Erik Arnold is overleden na de beklimming van Mount Everest. Zijn vijfde poging, die slaagde, overleefde hij niet. Hoezo, ik heb pijn in mijn voet?

Verder: Wijnaldum – Midlum – Harlingen – Kimswerd – Dijksterburen – Strand – Zurich (Afsluitdijk) – Pingjum – Hilardes – Wons – Engwiel – De Weeren – Makkum.

Haalden we dat? Net boven Makkum was een camping?
‘It’s Impossible”
zei ik en Riem antwoordde natuurlijk:
“But doable”.

In de loop van vele jaren trektochten maken hebben we geheel eigen jargon ontwikkeld. Woorden en uitdrukkingen die teruggrijpen op eerdere voorvallen. De slogan voor dit tochtje was uit de film ‘Entrapment’ met Sean Connery en Catharine Zeta-Jones. In de verte doemde een kerktorentje op. Daaruit putte ik moed, de route liep steeds ver van de bewoonde Friese wereld. Ik moet een terrasje, kinderachtig, maar ik moet.

De laatste kilometers haalde ik m’n Leki’s tevoorschijn. Rechtervoet wilde niet verder en alles zat los en het gras was hoog. Ik hou ervan, afzien. En spierpijn is lekkere pijn. Vlug de tent opgezet, het onderkomen voor de voorspelde wolkbreuken en onweersdonderbliksems. De wind viel weg en de lucht was vreemd. Vlak achter de tent liepen schapen, ik meldde me aan het hek. Onmiddellijk kwamen ze me allemaal begroeten. Heel even, alleen die ene, dat zwarte schaap bleef staan. Hypnotiseerde me met haar gele ogen, liet zich langdurig over haar wang aaien en ze luisterde naar me. Tot het donker was keken Riem en ik naar de lucht, vertelden verhalen, op de harde picknickbank met thee en Southern Comfort en cashew noten. Net voor ik insliep begon het geruststellend gezellig zachtjes te regentikken op het tentdoek.
(wordt vervolgd)