Doorlopend

 

Zwarte Keet

Zes man en een vrouw schepen in op de pont naar de Brabantse Biesbosch. Waar is die storm gebleven? De zon schijnt, de lucht is blauw en oké, de rivier staat hoog. We fietsen de Spieringsluis over en de Jantjesplaat op. Verassend hoe snel die nieuwe natuur zich settelt. Ook hier is landbouwgebied afgegraven om de rivier de ruimte te geven bij hoge waterstand. En dat is kennelijk gelukt, het staat vol met water. Bij de Jantjeskeet, een voormalige griendwerkerskeet, nu te huur als vakantieverblijf, weer rechts over een smal dijkje terug naar de Deeneplaatweg. Alles op de tekentafel bedacht, hier een dijkje, daar een lage oeverwal, ‘nieuwe natuur’ en toch is het mooi. De lage zon schijnt krachtig over het riet, de jonge wilgjes, eenden, ganzen en verder van alles wat kan zwemmen en vliegen.

Bij het pompgebouwtje Hooge Hof worden de fietsen geparkeerd. We gaan het dijkje op en zien alleen maar water. De hele voormalige polder Hooge Hof staat onder water. Waar is de brug gebleven? Te Hoge Waterstanden. De brug van 35 meter lengte ligt onder water. En wie is tegenwoordig nog in het bezit van rubberlaarzen. Rienk (broer) en ik, dat behoort tot onze PSU – Persoonlijke Standaard Uitrusting – en steken gewoon over. Jan, Elwin wagen het op hun bergschoenen, op de tenen lopend klotst het water net niet langs de sokken. Kees heeft zijn gamaschen heel strak over de schoenen, er blijkt geen water onder door te kunnen. Rienk loopt terug met mijn laarzen en daarin komt ook Kerstin droog over. Maar hoe pakt Rivierenlandvoorzitter Robert het aan. Blootvoets steekt hij over, het water is net boven het vriespunt, het brugdek zo’n open rooster van metaal. Hij geeft geen krimp, lachend haalt hij het. De voorzitter, een voorbeeld voor den Jeugd.

Een ding is zeker, we zullen hier vandaag weinig mensen ontmoeten. Verderop is weer zo’n brug en deze ligt nog dieper. We passen de route aan en keren om. Een smal dijkje net boven water leidt ons richting Deenepolder. Daar is weer een brug maar deze ligt hoog genoeg. We besluiten tot een korte koffiestop in de Zwarte Keet, wat ook de lunchplek zal zijn. Na lang soebatten bij Staatsbosbeheer kreeg ik hiervan de sleutel. In de bergsport is dat een normale zaak, onbemande hutten in de Alpen zijn gewoon open. Of de sleutel hangt aan de spijker boven de deur. Van andere hutten stuurt NKBV Woerden je de Schlüssel per post toe, na betaling van een kleine borg. Maar wat is dit, dertig meter na de brug kunnen we niet verder. Dit hele gebied staat onder water. Laarzen zijn dringend noodzakelijk. Te Hoge Waterstanden. Hier houdt het op, de Zwarte Keet blijft onbereikbaar. Een zwart geteerde houten schuur, waar de griendwerkers verbleven, in de veertiger jaren van de vorige eeuw. Primitief, wat wij nu als sfeervol benoemen. Een deel is ingericht zoals de grienders er toen woonden, cultureel erfgoed. Het andere deel wordt gebruikt als uitvalsbasis wanneer er in de grienden wordt gewerkt. Een deel van de Deenepolder wordt nog als griend in stand gehouden; de wilgen worden regelmatig geknot.

Koffie bij de hoge brug. Deze tegenslag wordt geaccepteerd, het is jammer maar ach. Zoals dat gaat in de bergen, niet elke top wordt gehaald. Het weer bepaald. Terug, nu langs de andere oever van de Hooge Hof polder. En het is zo mooi. In de verte jaagt een bui langs en we krijgen de wind ervan mee in de rug.  De lucht staat als een zwartblauw decor achter de fel beschenen rietkragen, jonge wilgenbosjes en oplichtende watervlaktes waar compositorisch precies op de goeie plek een stoet zwanen poseert. Nog twee keer steken we over met laarzenwissels en tenenlopers. Het is eb en het waterpeil is wel iets gezakt. Robert houdt nu zijn schoenen aan. Op de fiets worden we ingehaald door windvlagen vol hagel die gezellig klettert op de capuchon. Jan spot een ijsvogel en gaat vol in de remmen.

Bij de pont schuilen we in het wachthokje en we lachen en denken nu al terug aan een tocht die zo goed past bij de naam van onze club: Rivierenland. Aan de overkant van de weg staat een bordje met gedichten, voor elk seizoen één:
‘De polder slaapt
onder een grauwe lucht.
IJzige wind slaat mij
bij vlagen om de oren.
Mijn banden drukken
in de pekelsneeuw
vuilwitte sporen.

 Bij de rivier
staat in de straffe wind
het stenen huis
waar ik beschutting vind
terwijl ik wacht.

 Straks als ik overvaar
naar de Kop van ’t Land,
zal ik verlangen naar
de witte ruigte
van de overkant.’

 Leo van der Laan

 (in de Biesbosch staan overal van deze bordjes, 72 gedichten in totaal)

Rattenvanger

P1050834

Mooi! Ik zag het al van ver, de pont lag nog aan de overkant, even wachten aan de rivieroever. En daar was vriend Chris, met een wanhopige poging een stok kwijt te raken. Steeds gooide hij die zo ver mogelijk weg, maar zijn hond bracht hem, goed bedoeld, iedere keer weer terug. Toen hij mijn begroeting hoorde
“Heer! Wat houden wij ons verdacht hier op?”
zag hij het nutteloze ervan in en staakte zijn vermoeiende actie.
“Verkenner, waarheen leidt de weg, naar de Biesbosch zeker?”
riep hij uit, mijn uitrusting monsterend. Gezien de zwaarte van mijn rubberlaarzen, camera paraat en gevulde rugzak zat hij er niet ver naast. Op zijn vraag of ik wel weg mocht, antwoordde ik dat ik de badkamer al had gedaan en ook Chris bleek zijn stofzuigtaak volbracht te hebben.

Er is een nieuwe kaatjesknipper op de pont. Het is een knipster, een jonge vrouw met hier en daar een piercing en vriendelijk wenst ze me:
“Een fijne dag nog”.
Dat gaat zeker lukken, met ongewoon veel zon en warmte voor de tijd van het jaar. Een kwestie van gewoon gaan en maar zien. Het gat in de bewolking valt precies daar: boven Maltha in de Biesbosch. Zou de brug bij Het Gat van Lijnoorden nu eindelijk klaar zijn?

Met de poging ruimte voor de rivier te maken heeft het landschap een totale metamorfose ondergaan. Bijna surrealistisch, leegte, strakke lijnen van dijken en wegen. Alles nieuw en kaal, overal bruggen in de verte die over watervlakten leiden. Tenminste, bij hoog water. Aan het aanspoelsel dat hoog tegen de dijk aanligt te zien, is het onlangs hoog geweest. Boerderijen zijn afgebroken, nieuwe verschenen op hoger aangelegde plateaus. Andere boerenbedrijven werden omdijkt. Enorme watervlaktes, met daarin bomen nog, die er al stonden en nu dood gaan. Het gebied waar ik in wil is verboden toegang. Om dat te benadrukken is een diepe sloot gegraven om het inderdaad onmogelijk te maken. Een stuk verder mag het wel. Weer een nieuw te ontdekken stukje met de onvermijdelijke vogelobservatiehut. En aan het eind van het pad niet de gebruikelijke griendwerkershut, maar een leegstaand woonhuis, wat al aan te vervallen is. Alle ramen en deuren zijn verwijderd. Dit gedeelte was geen griend maar akker. Voorzichtig betreed ik het spookhuis en klim de spiltrap op naar zolder. Uitzicht over enorme watervlaktes. Vogels observeer ik niet, leuk dat ze er zijn,dat wel, ter verlevendiging van het landschap.

Vlakbij is een haventje en daar liggen drie bootjes. Alle drie met het opschrift: Muskusratbeheer. In de kajuit bakken met lokaas, winterwortels en op het dek de vangmanden. Op een muurtje verderop smaakt de koffie perfect. Juist wanneer ik me afvraag hoe die rattenvangers bij de boten komen krijg ik antwoord. Langzaam zwelt in de overweldigende stilte een geluid aan. Een klein motorsloepje scheurt mijn kant op. Twee groene mannen met lieslaarzen leggen aan. Mompelend en met rookverwaaiende sjekkies lopen ze naar het huis. Hun jachthond stormt op mij af. Maar ik hoef er niet van te schrikken. Zo blij en zo driftig kwispelend dat zijn hele lijf ervan schudt. Snel gooi ik mijn lunchpakketje in de rugzak.

Ik ben alweer op de terugweg, begeleid door een gezellig roodborstje, als ik de mannen zie wegvaren, allebei apart in een boot met een sloepje erachter. Wat een fantastisch beroep, lekker varen, altijd buiten, geen geforceerd opgewekte bedrijfsleider die naast de prikklok staat, gewoon je eigen gang gaan. Beetje jammer wel dat je als rattenvanger ratten moet vangen.

s Avonds moet ik het Eega bekennen:
“Deze heerlijke dag kostte mij € 1,12. Heen en weer met de pont met een tienknippenkaart.”
Maar, het was het waard!

 

Terra Incognita

P1050373

“Later, als ik meer tijd heb, dan ga ik proberen meer mogelijkheden voor onverhard wandelen op het eiland van Dordt te creëren”.

Dat dacht ik, alweer jaren geleden, toen ik veel kilometers wandelde, fanatiek trainend, voor een nieuwe trektocht in de bergen. Om beter voorbereid te zijn op de ruwe bergpaden is het logisch om op onverhard terrein te wandelen. En dat is haast niet mogelijk hier. Natuurlijk, ik liep dan in de berm, in het gras en werd vreemd aangekeken door de hondenuitlaatmannetjes. Nog gekker was het wanneer ik ook het stijgen en dalen wilde trainen, ik daalde dan de hoge Wantijdijk schuin af naar beneden, liep een stukje door het soms hoge gras en klom weer omhoog om aan de andere kant opnieuw af te dalen. De hondenuitlaatmannetjes attendeerden elkaar en bleven stil staan, keken naar mij vanuit de verte, vol onbegrip.

Vorig jaar liep ik het eiland van Dordt rond, zoveel mogelijk langs het water. Op veel plekken was dat niet mogelijk. Dijken in privébezit van boeren, natuurgebieden. Zoals de dijk langs het Zuid Maartensgat, de lange dijk met die bunkertjes, waar je niet eens in de buurt kunt komen. Of het oude dijkje langs het Wantij. Ik twijfelde, toen, zal ik gewoon doorlopen? Over het prikkeldraad en door. In Engeland kan dat. Je hebt daar het Public Footpath en het ‘Right of Way’. Je loopt dwars door de velden en soms over het erf van een boerderij, dat je denkt: “Oei, kan dit wel?” Tot je vriendelijk goeiemorgen wordt gewenst, door een zwaarbesnorde man in een versleten Barbourjack met kwispelende labrador aan de voeten. Helaas, wij hebben hier een andere mentaliteit, die van, om in het Engels te blijven: Not in my backyard. Zo vertelde mij ene Michaelus, lid van de Wandelvereniging TeVoet.

Polder het Stedelijk is aangekocht door de gemeente. Ik las het in de krant en ook dat gemeentelijke bobo’s, natuurbeschermers (hoe zien die er uit?) en enkele leden van bovengenoemde wandelvereniging het gebied hadden bezocht. Die polder, een vervuild stuk grond, bevindt zich in de Sliedrechtse Biesbosch. En dat is voor mij Terra Incognita, onbekend gebied. Ik kan dat niet uitstaan, ik moet daarheen, ik moet dat ‘ontdekken’. Voor een luttele vijftien euro werd ik lid van de Vereniging TeVoet en wel hierom: deze club stelt zich ten doel meer onverhard wandelen mogelijk te maken. Michaelus, een licht aristocratische figuur toonde mij vele landkaarten van het Eiland van Dordt. Met daarop vele stippellijntjes van de dijken rondom, waar gewandeld zou moeten kunnen worden. Tot mijn grote vreugde constateerde ik: ik ben niet de enige roepende in de woestijn!

Of de duvel er mee speelt. In het plan van de dijkverzwaring is opgenomen een fietspad buitendijks langs de Kil. Dat is tenminste al iets, over een lengte van vijf en halve kilometer. En het wordt op dit moment reeds ten uitvoer gebracht. Michaelus vertelde dat het niet eenvoudig was. Bij de boeren die hij bezocht, met het verzoek wandelen toe te staan over hun grondgebied, ontmoette hij niet alleen onbegrip, of onwil maar zelfs vijandigheid. Pas wanneer bleek dat er geld viel te verdienen was er misschien wel wat mogelijk. Namelijk, de Boerenlandpadregeling, 45 cent per strekkende meter, dat lijkt niet veel, maar wanneer je een dijk hebt van enkele kilometers lengte loopt dat toch op. Vaak echter is het antwoord later: “Toch maar niet”. Ik snap dat dan ook wel weer. Zelf word ik ook laaiend wanneer ik iemand in mijn tuin aantref. Stiekem appels plukkend of kastanjes aan het rapen.

En toch, het lijkt mij veel mooier wanneer je bovenover die dijk kunt lopen – bijvoorbeeld de dijk langs de Elzen tot het Joachim Vischgemaal – dan onderlangs over dat kaarsrechte fietspad. Ik zegde Michaelus medewerking toe wanneer de vereniging TeVoet een pad gaat creëren in de Sliedrechtse Biesbosch naar polder Het Stedelijk. Eindelijk, gelegitimeerd toegang tot Terra Incognita.

 

De Regte Heide

bos-016

Een route én een dag voor fijnproevers. Een dag van overgang van winterochtend tot –bijna- voorjaarsmiddag. Qua weer, koud, mistig eerst en een voorzichtig laag zonnetje later. En ook wat betreft het landschap. De weggetjes waren bevroren, hard en spiegelglad, je moest door de berm. Het landschap nog grotendeels wit. Een enkeling beschouwde het als een voorproefje voor de aanstaande Barre Midwinter Tocht. Het begon echter te dooien en het wit maakte plaats voor kleur. En dat dan hoofdzakelijk in bruintinten.

Al snel was daar de roep om een bankje, koffie! Er was er één bij een Brabants Mariabeeld, verderop één met uitzicht op het lager gelegen dal van de Leij. Steeds wisselde de omgeving, door bos over kleine paadjes of een wat bredere onverharde weg. Die laatste waren soms doorsneden door tractorbandensporen, gevuld met smeltend ijs en zachte modder. Zandpaden door heidevlaktes. Langs de rand van het bos, een landgoed waar de gladde stammen van de beuken glommen in een zonnestreep. Zo te zien kende Saskia dit gebied op haar duimpje. Niet eenmaal werd een weg gekruist en bebouwing was er nauwelijks. We staken het natte beekdal en de Oude Leij over via een lange vlonder en een bruggetje. Mooie landschappen ontvouwden zich. Drassige oevers, aangelegd weliswaar, met verspreid hier en daar een poel en een houtwal. De maakbare natuur, maar móói. Op zwerfkeien ingegraveerde dichterlijke regels. Zo half januari paste dit nog best;
December
karig dit dagen in nevel
of breekbaar ijzig blauw
als ademt stolt
en stilte wacht
op lengen van het licht

Ergens in het bos streken we neer voor nog een pauze. De zitmatjes kwamen uit de rugzak en de geuren van koffie, thee en soep mengden zich met vochtige boslucht. Wat later passeerden we aan de rand van het bos de vogelkijkhut in het Riels Laag, waarin we even de luikjes open- en dichtklapten. Uitzicht nu weer over de hei en naar de overkant waar we die morgen pauzeerden. De Regte Heide is één van de laatste leefplaatsen van het korhoen in de Benelux. Kennelijk bevonden zich geen fanatieke vogelaars onder ons; verder! Het bos weer in. Om even later weer de heide over te steken, terug naar Riel, ons startpunt. Hier zagen we een aantal grafheuvels, zeer oud, nog van voor de jaartelling.

Nu kwam in de verte de hoogbouw van Tilburg in zicht. En het dorpje Riel doemde pas op toen we er waren. Van de stilte van buiten nog een drankje binnen, in de plaatselijke kroeg. Druk en Brabantse gezelligheid.

De Regte Heide vormt samen met de Rielse Hoefke, Halve maan, Ooijevaarsnest en Nieuwkerk een aaneengesloten natuurgebied van 876 ha, heide, een moerassig beekdal, loof en naaldbossen, aan de grens met België. De Regte heide zelf is 250 ha groot.

 

Paalkamp

P1030380

Ik drink nog maar een glas water. Alles wat ik  nu alvast opdrink hoef ik niet mee te dragen. Om drie uur ‘smiddag hijs ik mijn rugzak om en draai de deur op slot. Het is slechts zeven en halve kilometer wandelen, maar het is bloedheet. Over de Noordendijk, stukje Zuidendijk en dan de Provinciale weg, het is allemaal beschaduwd, volop bomen langs de weg. Ik ga op weg naar het pontje van de Kop van ‘t  Land. Aan de overkant is een nieuw natuurkampeerterreintje en daar wil ik mijn tentje opzetten. Gewoon weer eens een nachtje buiten liggen. Ik kampeer graag maar liever niet in de regen. En de kans op regen voor vandaag en morgen is nihil. Wel is het zeer warm, er werd zelfs gewaarschuwd: blijf uit de zon, zoek verkoeling in de schaduw. Mijn rugzak zit propvol –  ik wil graag alles erin, geen rommel aan de buitenkant – maar is niet erg zwaar. Alles lichtgewicht, tentje van nog geen 2 kilo, een kort slaapmatje dat net tot mijn heupen reikt.  Alleen het hoognodige aan eten mee. Wel ga ik mezelf trakteren op twee biertjes. Halverwege de Provinciale weg is er het bankje met  ‘Rust maar even’. Dit is wel hét moment om dat nu te doen, toch aarzel ik als ik er ben. Vind het een beetje gek, bovendien staat er aan de overkant van de weg een aggregaat geweldig lawaai te maken, ik loop door. Gelukkig vaart de pont net weg als ik bij de Kop kom. Laat de rugzak afglijden en zoek de schaduw op bij de picknickbank. Op de pont trek ik wat bekijks en een man op een scooter spreekt me aan:
“Ben je aan het backpacken?”
Ik kan dan niet gewoon antwoorden en zeg een beetje vervelend:
“Dat is een backpack, maar ik noem het wandelen”.

“Is het niet een beetje warm? “
vraagt de man weer en ik zeg dat het mooi weer is. Ik knik naar de scooter en vraag of dat een scooter is.
“Voor luie mense….”zegt de man zich omdraaiend.

Bij het blokhutje wat voor receptie moet doorgaan wordt ik begroet met:
“Zo, daar komt een diehard aan, man het is veertig graden!”
Ik ben inderdaad doorweekt. En ik word wat minder geweldig gevonden als blijkt dat ik slechts uit Dordrecht kom  en – zo voeg ik er nog aan toe – daar morgen ook weer naar terugloop. Achter een struik vind ik een plekje voor wat schaduw. Eerst beloon ik mezelf met een blikje lauw bier onder het motto: eerst het verloren vocht aanvullen. Vlakbij me staat een picknicktafel én ik ben de laatste tent, ik heb graag wat privacy. Dit zal echter niet lang zo blijven. Ik leg net de laatste hand aan mijn scheerlijntjes wanneer ik gerammel achter me hoor. Een leuke vrouw met een zonnehoed crosst met zwaarbepakte fiets naar het volgende struikje. Uiteindelijk zouden nog drie fietsstellen zich met gepaste tussenruimtes over het veld achter me verdelen. De zon zakt al maar lijkt nog steeds heter te worden. Nadat ik heb gedoucht heb ik opeens minder last van de hinderlijke horzels. (dazen op z’n Dordts)

Enige tijd nadat met veel vertoon van sfeervol licht de bloedrode zon is weggezakt achter de bomenrij aan de horizon, blijkt het volle maan te zijn. Dat past helemaal bij de zwoele stille avond. De maaltijd die ik op mijn éénpittertje bereidde was niet echt lekker. Maar met een soepje vooraf en koffie na was het te doen. Ik hou het nog een tijdje vol, lezen en schrijven met een klein lampje, nu met een nog groter blik bier, tot de muggen me de tent indrijven. Het is te warm voor de slaapzak en val zo op mijn matje in slaap. Maar niet nadat ik een tijdje heb liggen luisteren naar de kakofonie van dierengeluiden. Vreemd niet thuis te brengen getjilp, geklak en gefluit. En nog een ander industrieel lawaai, wat is dat toch? Zijn het binnenvaartschepen? Is het zo druk op de rivier?

Om zeven uur ben ik klaarwakker, douchen, eitje bakken, kopje thee erbij. De tent is een klein beetje nat van de dauw maar droogt heel snel. Ik pak in, loop naar de pont en ben om elf uur weer thuis. En: ik heb genóten!

 

Het Krekenpad

P1030474

Vlissingen – Oostkapelle.
Een wandeling van 30 kilometer, volgens de beschreven route;

Nog voor we het station van Vlissingen uit waren, viel me de zoute zeelucht al op. Daarbuiten, het vreemde plein met opstelbanen voor de veerboot die bijna vanuit de stationshal vertrekt. We namen de ingewikkelde route over sluisdeuren en langs gevaarlijk diepe gaten met stijgend of zakkend water. De opvallende ruimte en horizon met heldere lucht en zon laag daarboven om negen uur op een winterochtend. Mooier kon onze wandeltocht haast niet beginnen.

Gedrieën naast elkaar lopen we aan de buitenkant van de zeedijk richting Vlissingen, het is koud en onze adem blijft in kleine vervliegende wolkjes boven ons hoofd hangen. Een jogger passeert, een politieagent in een onopvallende auto. Links de kalme zee, rechts van ons de werven waar geen mens te zien is. Het vertrouwde beeld van een bij een stug doorvarende zeereus aanklampend loodsbootje. Op de stellingmolen zijn drie mannen bezig de zeilen op de wieken te spannen. Als we onder de stelling doorlopen, lopen de mannen met ons mee, de wiek verder duwend. Daar komt de agent weer aan, schuin rijdend over de glooiing, ook de jogger komen we weer tegen. Op het moment dat we langs de loodshaven lopen horen we ergens in het slaperige Vlissingen, het is zaterdagochtend, een sirene. We staan even vanaf de hoge boulevard in de haven te kijken en zien een ambulance naderen. Op hetzelfde moment stuift bijna geluidloos een loodsboot binnen die zich in één keer soepel omgooit tegen de kant. Bedaard klimmen de loodsen op de wal, een ziekenbroeder daalt af en gaat aan boord.

In de huizen op de boulevard, de zon staat plat op de typische badplaatsgevels, zien we slaperige, ongeschoren mannen aan de koffie. Geen gordijnen, veel verrekijkers op statief voor de ramen. Bladderende kozijnen, verweerd glas, duidelijk de invloed van de zoute zee. In het strandhotel waar we binnen vallen voor een snelle kop koffie verbazen de ontbijters zich duidelijk over onze wandeldrift. Verderop ruiken we de speciale lucht van geïmpregneerde houten palen die liggen te wachten om als golfbreker te gaan fungeren. Bij een – nog stil – achter de duinen gelegen strandtent laadt de eigenaar zijn voorraad uit de kofferbak van zijn middenklasser. Het pad voert ons nu over de top van zeer hoge duinen, van waar we een groot deel van Walcheren kunnen zien liggen. Tussen de met zwarte meidoornstruiken omzoomde weggetjes zijn de akkers en weilanden gevuld met ochtendmist. Veel huizen zijn voor de helft van rode baksteen en de andere helft bestaat uit een zwartgeteerd schuurgedeelte. Daarin de keurig witgeschilderde ramen en deuren. Vanuit de diepte zwaait een vut echtpaar dat ons hoort praten en ziet wijzen. Aan de zeezijde staat een grafisch geraamte van het palen en balken onderstel van een verdwenen strandtent, waar de lage zon mee speelt.

We eten erwtensoep in een eethuis in Zoutelande en worden gadegeslagen  door de uitbater die meer aan ons wil verdienen en wildere tijden beleefde in de States, gezien zijn trots geposeerde foto’s met gevangen tonijn. We vertellen elkaar sterke verhalen, moppen, anekdotes, kortom we praten weer eens helemaal bij. Ik herinner me, nu ik hier ben, op Walcheren, het voorval op de toeristenmarkt in Zoutelande. Het was het bekende werk, eettentjes, bierkramen, oude ambachten, huisdieren te koop enzovoorts. Men was nog aan het opzetten toen een bejaarde man in zijn auto en aanhanger met daarop één of ander oud ambachtswerktuig met dat apparaat achter de feestvlaggetjes bleef haken. Hij trok een hele straat kramen, die van de konijnen en kippen omver. Kennelijk merkte hij iets, want hij stopte, zag aan zijn kant niets bijzonders en maakte aanstalten om weer door te rijden. Er had nog geen Zeeuw gereageerd maar toen hij gaf gas riep er één; ”Ho noe us even!”

Even later, voor we Westkapelle bereiken, passeren we beneden op het strand in het tegenlicht een slagveld van 22 achtergelaten tractoren met boottrailers. Hier verandert het landschap, de speelse duinen gaan over in een georganiseerde dijk. Op dat punt is landinwaarts een krekengebied. Overblijfsel van de inundatie, de moedwillige onder water zetting van het eiland Walcheren, tijdens de oorlog, om de Duitsers te verdrijven. We komen ons eerste boerinnetje tegen, ook aan de wandel. Dwars door het dorp volgen we de Zuidstraat, recht op de merkwaardige vuurtoren af, gewoon gebouwd bovenop de kerktoren. We worden bekeken door de autochtonen, ’s winters is het dorp van hen. Opvallend hoe schoon de straten en stoepen zijn. Eén Westkapellenaar overdrijft vinden we, hij licht zijn dakpannen op en veegt het dakbeschot schoon. We steken nu recht het land in en worden ingehaald door een boerenman op een zwarte fiets die zegt;
“Heu, jonges “.

We lopen over de weggetjes die aan beide kanten omgeven zijn door hoge heggen van zwarte kale meidoorns. Even later komen we een soortgelijke man tegen, een zwarte fiets met lekke band aan de hand. Hij draagt gele klompen, een zware zwarte manchester broek en een ongekleurde zestiger jaren jas. Terwijl we praten over de nationale hondenplaag passeren ons twee fietsende jongens met twee venijnig blaffende honden. De spieren en ongetrainde voetzolen beginnen zich te laten voelen, gelukkig verzacht de modder het harde polderweggetje. De jongens met de honden komen weer terug, nu op één fiets, de andere met zich  meetrekkend: lekke band. Omdat we verkeerd afslaan komen we langs een vliedberg, een flinke bult in het landschap waarvan de hoogte pas opvalt als je er bovenop staat.  Ik kan niet laten er even op te klimmen, de tekst op het hek;  “niet voederen”  maakt me nieuwsgierig. Verderop begint in het bijna ondergaande zonnetje een tractor aan zijn laatste ploegsnee door de glimmende klei. Als we dat rustig aan de rand van de akker staan te bekijken, doemt opeens een zwijgende Duitse herder op. Achter ons passeren de jongens met de honden weer: andere fiets gehaald.

 

 

 

Rendez-vous

P1040493

De oude wilg kreunde in de wind. Het was een kille herfstwind die aan zijn bladeren rukte. Zo lang mogelijk wilde hij de bladerkroon nog vasthouden, wildflapperend. Het was een verloren strijd en hij wist het, een paar dagen en hij zou er kaal bij staan. Het was ook beter zo, zonder blad kon hij de komende stormen beter het hoofd bieden. Hij wilde blijven staan, daar op die plek aan de rivier. Niet zoals sommige van zijn buren omvallen en langzaam wegrotten. Hoewel, er waren er een paar, die leefden gewoon nog door. De laatste wortels die met een vreemde pijnlijke bocht in de grond zaten, konden kennelijk voldoende water vinden.

De wilg was geen schoonheid, zijn afgebroken takken groeiden weer aan in vreemde vormen. Hij zag het zelf, op stille dagen weerspiegeld in de rivier. Grillig en zwart. Maar ook trots en fotogeniek. En hij zag, hoeveel jaar al, die rivier langsstromen. Altijd weer kwam dat water in grote haast en het spoelde verder, op weg naar zee. Nooit zou het stoppen. Het voerde schepen en vissen mee en vogels die erop meedreven. Het spoelde afval aan, plastic wat soms in zijn wortels bleef steken. Hij zag binnenvaartschepen met onbekende bestemming, snelle, met de stroom mee en andere die hardwerkend, zich ertegen op boksten. Het was een donkere dag. Het was herfst. Een paar dagen geleden nog was er die weemoed. Toen was het windstil, de zon warm en laag. Toverend met kleur, de wilgenblaadjes vatten vlam in alle tinten. Kleine golfjes rimpelden stil op het gouden zand. In de verte dreef loom een schip. Toen dat al bijna uit het zicht verdwenen was, verstoorden de golven die het maakte, heel even, de stilte.

Voorbij was nu de zomer. Hij had ze zien staan, in zijn schaduw, de koeien die verkoeling zochten, pootjebadend. Als in een Middeleeuws schilderij. Hij zag gele speedbootjes die aanmeerden, zich vastbonden aan zijn wortels. Mannen die hun hengel uitwierpen, of een bal weggooiden voor de hond. Hij zag vogelaars met groene verrekijkers. Jongelui die vuurtjes stookten en rommel achterlieten. Rustzoekers. Mensen die de rommel opruimden. Een enkeling die zwom.

Het was niet ver van de bewoonde wereld. De polder door, de landweg en een dijkje. Hollandse wildernis. Daaronder was het strand. Klein en verscholen. Een reepje zand, het vuile, zwarte zand van de rivier. Te ver lopen voor de meeste mensen. Secret beach.

Nu zag hij onder zich een man en een vrouw die koffie dronken, druk in gesprek en die de stier op de dijk niet opmerkten. De vrouw was jong en blond, de man duidelijk heel wat ouder. Het was een donkere dag, de wolken zwaar en het regende niet. Die mensen wisten dat dit een mooie plek kon zijn, vredig en stil. Op een zomerdag, wanneer het zand warm was en met het geluid van de brekende golven zou je je hier aan een kust, aan zee wanen. Alleen de geur, het zout ontbrak, de geur die bleef. Die was van de rivier. De wilg stond met zijn voeten op de grens van land en water, hij keek op de pratende mensen neer en liet wat blaadjes vallen.

Dan was het strand weer leeg. Hoog in de grijze lucht vloog een groep ganzen in de V formatie en ze gakten hun kenmerkende geluid. De oude wilg kreunde opnieuw en wiegde zacht heen en weer. Hij stond pal in de wind, hij zou stand houden. Zijn grillige wortelstelsel deels blootgespoeld. Het water knabbelde eraan en vrat het zachte en vuile zand weg. Zachtjes begon het te regenen.

 

Ruimte voor de Dordtenaar

P1050621

Op de uitnodiging van Stichting de Stad ga ik gretig in. Aan Dordtenaren wordt gevraagd ideeën te uiten die onder hen leven over Dordrecht, stad en water. Een Waterpitch, zeer korte lancering van ideeën. Hoe kan al dat water gebruikt worden, hoe is het een meerwaarde voor de stad en haar bewoners. Nu kan ik mijn frustratie kwijt. Toegang verkrijgen tot de Sliedrechtse Biesbosch. Alleen bereikbaar over het water. Of ook via de twee sluisjes in de Merwelanden, de Otter- en de Helsluis, die echter verboden toegang zijn. Volgens mijn berekening zou een pad vanaf de ene sluis tot de punt van de landtong, die reikt tot aan Boven-Hardinxveld en terug naar de andere sluis, maar liefst vijftien kilometer zijn. Ik stuur het idee in, een PowerPoint presentatie in de vorm van een filmpje. Getiteld: Ruimte voor de Dordtenaar. Wel schrijf ik erbij, heel slecht te zijn in presenteren, vandaar mijn filmpje. Nog een tweede idee borrelt op: Dordtse Gondels, varen, winkelen en uitgaan in de Voorstraathaven. En ook dit stuur ik in.

Beide ideeën komen door de keuring maar tot mijn grote schrik blijk ik ze ook mondeling te moeten presenteren. Er is een jury, er zijn fotografen, wethouders en de hele avond wordt gefilmd. Dordtyard is de locatie, de vroegere Merwedehal op de Stadswerven. Een inspirerende plek, centrum voor beeldende kunst. De eerste spreker noemt zichzelf een visionair, met bestudeerd artistieke sjaal en een bevlogen maar zeer verward verhaal. Hij ziet een brug die de drie Drechtsteden met elkaar verbindt. Een grote pyloon middenin de rivier, waar drie hoge hangbruggen samenkomen. Aldaar kunnen Dordtenaren, Papendrechters en Zwijdrechters elkaar ontmoeten. Prachtig idee, later op avond blijkt dit ook een van de winnaars te zijn. Maar naar mijn mening onuitvoerbaar, op het ‘drukstbevaren’ rivierenkruispunt kan nooit een hinderlijke brugpyloon worden geplaatst. Bovendien, wat gaat dat kosten?

Een ander idee is een parkeerboot. Het te parkeren blik niet in een garage maar op zo’n reusachtige autoboot en dan middenin het havenfront. Leuk, weer een stukje minder zicht op het water. Ik ben er niet blij mee, tenzij het een onderzeeër wordt. Nog een waardeloos idee: het herbouwen van een oude molen, die zo lang geleden aan de Houttuinen stond, dat niemand van de aanwezigen hem zich nog kan herinneren. Prima, bouw dat ding, maar dan in Arnhem, in het Openlucht museum. Dit alles gepresenteerd door Dordtenaren in alle mogelijke verschijningsvormen. Er is de blasé architect die bijna verveeld naar voren komt. En de man die, zich opstellend achter de microfoon, omstandig de broek die onder zijn buik bengelt, gaat ophijsen. De broek blijft te lang. En zijn stropdas is net zo oud als de molen.

En alweer een architect, met een revolutionair idee, van wandelbruggen hoog over de huizen en in het water. Jammer dat zijn idee van een brug, drijvend in het water, niet nieuw blijkt. Vriend Hank weet er een te liggen, omgeving Halsteren. Bovendien denkt de man met die drijvende brug een tijdelijke verbinding naar Papendrecht te kunnen maken. Hij weet niet eens de breedte van de rivier. En dan denkt hij ook het scheepvaartverkeer even stil te kunnen leggen.

Mijn hele school- en studieperiode heb ik op wonderbaarlijke wijze altijd weten te ontkomen aan het fenomeen spreekbeurt. Smoesjes, ziek, gespijbeld, nooit sprak ik in het openbaar. Nu moet ik eraan geloven. Ook al weet ik mij geruggensteund door de aanwezigheid van mijn twee oudste vrienden, Wim en Hank, dit is niet mijn hobby. Mijn presentatie is met voorsprong de kortste van de in totaal negentien. Na vijf zinnen die ik voorlees, vraag ik de film te starten. En daar heeft men een probleem, pas na enkele spannende, stille minuten draait ‘Dordtse Gondels’. De tweede film

‘Ruimte voor de Dordtenaar’ start gelukkig sneller en ik hoor een goedkeurend geroezemoes. Applaus en met een diepe zucht plof ik op mijn klapstoeltje. Praatje van de wethouder en dan is het pauze. Complimenten van de vrienden en een enkeling uit het publiek. Een kalmerend glas wijn en terug voor de uitslag. Het visionaire idee, het luchtkasteel in de vorm van de brug wint. ‘Ruimte voor de Dordtenaar’ valt niet in de prijzen, maar is zo goed dat het eigenlijk direct moet worden uitgevoerd. Oproep aan de gemeente: Pak het op! De parkeerboot komt in het verhaal niet voor, gelukkig, afgezonken.