Aarzelend waren we weggevaren van de steiger. Best wat kano ervaring, maar zo’n Canadees, hoe werkte dat? Je peddel had maar een blad en je moest samenwerken met je medepeddelaar. En dan, hoe gingen we nu? Volgens de verhuurder was de route door polder Jantjesplaat niet te doen. Te hoog water, je kon niet onder de bruggetjes door. We waren al een stukje het Gat van de Hardenhoek op, toen we toch terugdraaiden, we zagen wel, kon het echt niet, dan draaiden we om. De eerste brug was het wat bukken, de volgende ook nog. Toen kwamen er een paar die echt laag waren. We moesten van de stoeltjes maar gleden er soepel onderdoor. Wat minder makkelijk ging, dat was op koers blijven. Op deze winderige maandagmorgen was er niemand, geen boot en op de wal geen voetganger of fietser te zien. Dat was maar goed ook, want we zigzagden werkelijk als een dronken tor op een spiegel.
Eindelijk ging het dan gebeuren, overnachten midden in de Biesbosch. Ergens op een eilandje, in een stukje wildernis van riet, wilgen en modder. Je kon de Moerdijkbrug horen en ook de koeltoren van de Amercentrale herinnerde er aan, dat je nooit echt ver weg bent van in dit volle landje. Gelukkig was onze kano groen, op de boeg stond de naam ‘Discovery’. Onze bagage, vijf waterdichte tassen en een ton zat stevig vastgebonden aan de boot. Toen we een smalle, door groen overkoepelde kreek invoeren riep Riem:
“Oké, we gaan nu de Amazone op!”Alle tinten groen, het was nog geen zomer, de springbalsemien stond al hoog maar bloeide nog niet. Grijsgroene wilgen, het riet was vers met een karekiet er in. Een buizerd boven ons, kwikstaartjes en een bonte specht.
De wind nam langzaam toe in kracht en we hadden hem steeds recht op de kop. Zodra de kano een kleine afwijking vertoonde kreeg de wind er vat op en waaiden we verder opzij. We probeerden zoveel mogelijk in de luwte van het riet of een wal te varen. Zodra we het windstille Franse Gat indraaiden voelde dat weldadig. Daar vloog een kiekendief. We zochten de Zwarte Keet, de griendwerkerskeet. Rienk was er nooit binnen geweest en ik had nog steeds de sleutel in bezit. Een korte blik binnen en snel weer terug. Onze Canadees, lag tenslotte onbeheerd enkele honderden meters verderop. De beroete open haard, een hele wand met stookhout, allerlei griendwerkers gereedschap, lekker rommelig allemaal. Dit gedeelte is nog steeds in gebruik, echter alleen als lunchplek. Nu zagen we hoe we er varend hadden kunnen komen. Na nog een korte bezichtiging per kano zetten we koers naar het Gat van den Kleinen Hil. Dat beloofde een winderig stuk te worden. We draaiden de bocht door en zagen de brede stroom voor ons liggen. Daar aan de overkant zou onze beoogde bivakplek zijn. Er stond een flinke golfslag.
Het leek ons het beste eerst maar recht er tegen in te varen. Makkelijk gezegd. Voortdurend werden we dwars geblazen. We peddelden op volle kracht. Daar kwam een grote golf en we stuiterden er over heen. De golven werden opeens veel groter hier. Plotseling lagen we weer dwars en een nijdige golf gooide ons bijna om en een volgende wilde aan boord komen. We schepten hem net niet binnen. De golven uit het Noordergat van de Visschen stormden als hongerige wolven op ons af. De wind blies ongehinderd rechtstreeks vanuit het Hollands Diep. Van achter de koffie op het bovendek van rondvaartboot De Rustende Bever zou het er waarschijnlijk uitzien als gezellig kabbelend. Echter, vanuit mijn lage standpunt en nu als achterste peddelaar, in een open kano zonder luchtkasten, beoordeelde ik deze situatie geheel anders. Ik brul boven het windgehuil uit, naar Riem de titel van de bestseller van Saskia Noort: “Terug naar de kust!”
We slaakten een zucht van verlichting toen we de oever van De Paardekop opschoven. Er lag een strekdam van stenen die een kleine inham vormde met kalm water. Het was kantje boord geweest, we waren met veel moeite teruggevaren en hadden een stuk dieper pas de oversteek gemaakt. Om De Paardekop te ronden was ook nog een wild stuk, maar net te doen. De rode Fjällräven tent van Riem stond binnen enkele minuten, met z’n kont naar de wind die heel gemeen precies op de kop van dit eiland stond. Volgens het bord van Staatsbosbeheer mocht je hier werkelijk niets. Behalve overnachten. En om de mogelijkheid daartoe te verkleinen, was rondom de plek van onze tent alles omgewoeld en waren diepe kuilen gegraven.
Volgens de getijdentabel zou het om 19.30 u. HW, hoog water zijn. het was inmiddels negen uur en het water steeg nog steeds. De tent stond pal aan de oever, hoe lang bleef het stijgen? We plaatsten stokjes op het modderstrandje en steeds weer kwam het hoger. Het was prachtig om te zien hoe wind het getij beïnvloedt. Moesten we tent verplaatsen? De wind was inmiddels aangewakkerd tot echt hard. De golven hadden witte koppen. Ook al hadden we gewild, we konden echt niet weg nu, dit was wildwater kanoën. Vlak voor het donker was verplaatsten we razendsnel de tent. Dat sliep wat lekkerder.
Met moeite bevrijdde ik een stijve kano arm uit de slaapzak en zag dat het zes uur was. En er was iets. Er was iets veranderd. Het was doodstil, geen wind, geen golvengeklots tegen de strekdam. Er uit! Een heel dun zonnetje waagde zich in het wilgenbos. De woedende golven waren weggespoeld en de lucht toonde zich blauw en heel dun. Geluidloos landde een reiger op de strekdam. Niet veel later gleed de Discovery langs die rij stenen. Nu hadden we het tij mee en een strelend briesje. Het tegenlicht toverde met kleur. Moeiteloos ging nu het peddelen, we voeren een kaarsrechte koers over het Gat van de Buisjes.
Twee zwanen met twee jonge zwanen, nijlganzen, grauwe ganzen, beide met heel veel jonkies. Duikende aalscholvers en futen. Agressieve waterhoentjes, wilde eenden en kuifeenden. Een zilverreiger en een lepelaar. Daar gleden we het zandstrand van de Rietplaat op. Koffie! En hier zagen we, aan de overkant een paar motorjachtjes. Vanaf het moment dat we gisteren vertrokken nu pas de eerste mensen. Alweer een stukje gevorderd in de richting van de Sloot beneden Petrus zag ik hem! De zeearend, dat was hem, volgens Riem. Geen twijfel mogelijk. Hij kwam steeds dichterbij en vloog zelfs precies over ons heen.
“Zo, die kan je bijschrijven Riem!”
Ongemerkt waren we, omhoog kijkend, teruggedreven tot op het Gat van Van Kampen.
We namen weer de lage bruggen route terug. Die nu nog lager waren, het was vloed. Sommige namen we door een voor een uit de kano de brug op te klauteren. De voorste peddelaar eruit, de brug over en weer de kano in, die wat door gevaren was en dan deed de achterste datzelfde. Bij de laatste bug werd het nog even spannend. We trokken de Canadees de oever op. Aan de andere kant bleek het nogal steil en met een akelige klap plonsden we het troebele water van de Polder Jantjesplaat in.
De volgende dag had ik een vreemd gevoel, in schouders, armen , knieën en zelfs de buikspieren deden mee, een spierpijn, Hollands Diep van binnen.
mooi verhaal Gerard! (en wat een fraaie foto’s…)
wat maken die den Toonders toch spannende dingen mee… en dat gewoon in je achtertuin…