Dordtse Dinsdagen II

Naamloos

na het overweldigende succes van
Maandagmorgen in Dordt

toch maar digitaal verder
over het leven in Dordt

Levensboom

 

Alleen de naam al: Zomersymfonie, prachtig. Nu het weer nog. Het is zondagmiddag en het druilt. Ik dool door het Merwesteijnpark en verbaas me, wat is het hier mooi. Kronkelende laantjes onder overhangend groen. Oude bomen, onbekende soorten, stille vijvers gevuld met kroos. Die bomen staan er in een grote diversiteit, zo’n 160 verschillende. Voor de liefhebber allemaal beschreven en herkenbaar door de genummerde tegels in het pad. Ook digitaal beschikbaar! Sommige staan er al een tijdje, de schijnacacia sinds 1800, de doodsbeenderboom is nog maar van vorig jaar. Niet te missen is de witte totempaal, het kunstwerk ‘De Levensboom’ van Hans Petri.

Het is jammer voor het evenement, dit mistroostige weer, de bezoekers blijven tuis. Honderd beelden staan verspreid door het park. De desbetreffende kunstenaars schuilen onder grote parasols. Op het tafeltje liggen de visitekaartjes met een steen erop tegen de wind. Daar in de verte, in een partytent zingt een koortje, hier speelt een eenzame harpiste. Ik slenter verder, haar klanken waaien met me mee.

Laten we zeggen
dat het goed is
dat de tranen
niet voor niets zijn

Dat de lach
vanzelf weer verschijnt

 Laten we zeggen
dat het goed is
Dat verdriet
voorbij gaat

Dat de liefde blijft
Laten we dat maar zeggen

Hier is het gedichtenlaantje, triplexplaten hangen in de bomen met handgeschreven dichtsels. Ik lees ze allemaal, ze versterken mijn gelukzalige gevoel. Het is stil in het park, de geluiden van de stad klinken gedempt. Die stilte wordt slechts doorbroken door een snaterende eend, het ruisen van de fontein en dan opeens dichtbij de sirene van een ambulance. Er hangt een sfeer van goede bedoelingen, het publiek is dat van kunstminners.

Wonderlijk
dat jij
zomaar
bij mij blijft

 Wonderlijk dat jij
al zoveel jaren,
zoveel nachten,
zoveel,
elke ochtend
vindt mijn bik
de jouwe

 Elke avond
wacht
en nooit
tevergeefs

Precies als ik klaar met mijn ronde, alle kunstwerken heb bekeken, regent het harder, het lekt nu door de bomen. Ik vlucht het park uit, terug naar haar die op me wacht.
(gedichten van Maria Vermijn)

 

Liefhebber

Het is zo’n ver-in-het-najaarsmiddag dat de zon heel gemeen en laag dwars door de straten schicht. Vol goede moed trek ik mijn nieuwe schoenen aan, klaar om eens lekker door de stad te struinen. Pik ik meteen even een museumpje mee, die museumjaarkaart moet ik er uit hebben. Die tijdelijke tentoonstelling ‘Voor de Liefhebber’ lijkt me wel wat. Tekeningen uit de romantiek en de Haagse School. En dan ga ik voor de verandering eens met de auto. Fout! Dat gaat dus niet, principieel betaal ik nooit voor een parkeerplaats dus dan wordt het zoeken. Op de fiets zou ik veel sneller zijn. En dan heb ik toch geluk, na enig heen en weer rijden is er opeens een plekje. Vrij dicht bij het centrum en gratis, waar precies zeg ik niet, het moet daar niet nog drukker worden. Ik laat mijn jas in de auto, het lijkt wel twintig graden en zacht neuriënd stap ik richting museum.

Wat kijkt die vent me vreemd aan? Enkele meters verder ruik ik een bekende en gehate geur. Ik kijk naar mijn schoenen en jawel! Hondenstront en niet zo weinig. Het puilt er aan alle kanten onderuit. Niet nader te omschrijven woorden wellen op. Met moeite hou ik ze binnen. Museumbezoek kan ik wel vergeten. Ik probeer van alles, stoepranden, de spaarzame strookjes gras, bij elkaar gewaaide bladeren. Ik loop de Museumstraat maar voorbij, in Steegoversloot ligt nog een berg zand van de recente straatwerkzaamheden. Die berg is voor mij. Voetenvegend en stampend negeer ik de blikken van voorbijgangers. Nadere inspectie van de schoenzool; het ingewikkelde profiel zit vol! Zelfs de neus van de andere schoen heeft een veeg gekregen. Mijn mooie nieuwe schoenen, Scarpa Mojito Goretex. Een mix van berg-, klim- en wandelschoen, met de grootste moeite wist ik ze te bemachtigen. Het voelt nu alsof ze zijn ontmaagd. Ik maak een ruime wandeling door de stad, in de hoop de smerigheid er af te lopen. De snelheid ligt hoog, ik kook van binnen. Al die honden en hondenbezitters, opknopen zou je ze. Een langzame dood laten creperen.

In de Voorstraat vraagt een vent met overvloedig speeksel of hij me wat mag vragen, of ik twee euro voor hem heb. Ik snauw dat ik die niet heb, vuile vieze …! Ik ruik mezelf, ik laat een geurspoor achter. Warm straalt de zon op mijn rug in de Wijnstraat. Dan rechtsaf over de Nieuwbrug, even kijken hoe het er uit ziet nu de boom is gekapt. Slechts door een bliksemsnelle reactie, in mijn linkerooghoek zag ik het, weet ik een tweede strontdebacle te vermijden. Vijf identieke stukken hondenstront, gewoon op de stoep. Een voor een, echt opknopen. In de Riedijk stamp ik nogmaals hard zodat het galmt.

Over de Merwekade, opletten, ligt er niks? Steek het Otto Dickeplein dwars over en nu pas zie het ik. De aparte sierbestrating en verbaas me erover. Is het kunst? Dan valt mijn oog op het bordje. Het onvermijdelijke uitlegbordje. Ik heb de tegenwoordigheid van geest om er een foto van te maken. Ik heb geen tijd om het lezen. De figuratie stelt het rivierenknooppunt voor en de betrokkenheid met het water. Het is uit de Stratenmaker aan zee show uit 1991. Geen grap!

Kriskras loop ik richting museum, een snelle blik leert me, museumbezoek is uitgesloten. Ik zou achtervolgd worden door een horde suppoosten die me zouden sommeren. Dan maar naar huis. Op de Sint Jorisweg zie ik in de verte een hond naderen. Ik heb moordplannen. Dichterbij gekomen blijkt het baasje nogal groot. Zijn buik hangt over zijn broek, een harige navel ontblotend. Waarom draagt zo’n man een verschoten trainingsjack? Hij is een kop groter dan ik en eens zo zwaar. De moordplannen stel ik uit.

 

Zwaar en Roerloos

Duizend dingen wil ik weer tegelijk doen, haast me door het huis, vergeet dan iets en maak meer meters dan nodig. Vlug naar de stad, boeken inleveren in de bibliotheek om de boete niet te hoog te laten oplopen. Stiekem verplaats ik mijn boekje Maandagmorgen in Dordt vanuit de Dordrechtkast naar het tafeltje met Dordrecht boeken op de parterre. Dan wordt het tenminste gevonden. Met een omweg terug, even kijken hoever De Holland is. De restauratie vordert gestaag en het wordt mooi. De zon begint heel lichtjes door de grijze laag te schijnen.

Ik fiets hard naar huis, heb plotseling een idee. Het is lang geleden, deze zomer was het steeds best druk op mijn strandje aan de rivier. Nu op een doordeweekse najaarsdag niet, hoop ik. Lunchpakketje, thermoskan koffie en gaan. Niet met de fiets, nee, dat duurt nu te lang, snel met de auto. Onzin natuurlijk, de hele middag ligt voor me. Ik weet het echt niet, waarom die haast? Het landweggetje erheen is lekker modderig, goed dat ik mijn laarzen aan heb. Ik maak een tegenlicht foto, een slinger in de weg, de natte modder spiegelt mooi en de oude wilgen hangen sfeervol over de akkers. In de verte vult een kudde lichtgekleurde koeien een wei. Moeizaam door het glibberige gras beklim ik het dijkje. Er ligt een laagje nieuwe stenen op de glooiing buitendijks, lukraak neergekwakt. Ik begrijp het nog steeds niet. Aan het Wantij, een klein watertje ligt een enorme dijk op Deltahoogte. En hier langs de Nieuwe Merwede, een brede rivier, slechts een miezerig dijkje. Ik neem de omheining via het opstapje. Verderop staat een koe op de dijk, die dichterbij komend een stier blijkt. Hij heeft me opgemerkt en houdt me in het oog. Ik vertraag mijn pas en aarzel. Naarmate ik hem dichter nader wordt hij groter. Nu draait hij zich echt om en kijkt me recht aan, alsof hij zo kan accelereren. Naar mij dus. Tja, ik draai maar om en neem genoegen met een ander strandje. Aan de veilige kant van het hek.

En nu komt het: nadat ik, veel te snel alweer, heb geluncht en in de auto zit, dan pas komt de rust die ik zocht. Met 23 kilometer per uur sukkel ik naar huis. Over de lange slingerweg langs de rivier, rechts de dijk, links de lege polders. Niets beweegt en er is niemand. De zon schijnt door de achterruit, warm en spiegelketst en Bob Dylan zingt:

They say, prayer has the power to heal
So pray for the mother
In the human heart an evel spirit can dwell
I am tryin’ to love my neighbor and do good unto others
But oh, mother, things ain’t going well

Ain’t talkin’, just walkin’
I’ll burn that bridge before you can cross
Heart burnin’, still yearnin’
There’ll be no mercy for you once you’ve lost’
.

Op het schoongewaaide asfalt rijdt míjn lange schaduw voor me uit. Een Vlaamse Gaai verstopt zich in de laatste bladeren aan de bomen. De sloten zijn recht en oranje, daarachter glimmen de geploegde voren. De aardappels, de mais en de voederbieten zijn gerooid, het land is leeg. Een veld koolzaad nog, hoog opgeschoten kleurt de horizon in geel. Mijn zwarte middenklasse gezinswagen zweeft bewegingloos. Dylan galmt en de bas resoneert door de cockpit. Het geluk klotst tegen het dashboard. Ik zie een reiger naast me opstijgen, een grote kikker bungelt met een achterpoot aan zijn snavel. Een lange bocht naar rechts, ik rij over mijn eigen schaduw heen. Op de provinciale weg, van de Kop van ’t Land terug naar de stad moet ik harder rijden. De dubbele rijen bomen, hier nog dik in het blad staan zwaar en roerloos. Ik draai het raampje open. Het geluk vloeit stroperig over het land.

 

35 Interessante Lezing

“Wat ben jij vroeg, ging het niet door?”
vraagt Eega. Ik mompel iets over een korte lezing, maar kom daar niet mee weg. De waarheid wil ze weten en wanneer ze die hoort, schiet ze in de lach. Ik heb me weer eens vergist. De lezing over architect van Ravensteyn was niet vandaag, maar gisteren. Joop, rasechte Dordtenaar, ging met me mee, benieuwd wat zo’n avond, georganiseerd door Stichting De Stad nu inhield. Naar aanleiding van de restauratie van Kunstmin en De Holland schreef architect Kees Rouw een boek over van Ravensteyn en dat boek werd die avond gepresenteerd. Het was opvallend stil bij De Compagnie aan de Kuipershaven. Waren we te vroeg?
‘Het volk stroomt niet in grote getale toe’.

Nou ja, we liepen een rondje rond de haven. De kastanjebomen staken grillig af tegen een blauwe nachtlucht. Doodstil lagen de oude schepen in het zwarte water. Ook op de kades was geen beweging, er was niemand. We konden er niets aan doen, hier en daar gluurden we naar binnen in de middeleeuwse panden. Weer bij de Compagnie aanbeland bleek de deur nog steeds dicht. Zou je soms aan de andere kant naar binnen moeten? We liepen door naar de Wijnstraat. Ook bij de achteringang was alles donker. Joop vond het welletjes, wilde of naar huis, of koffie of bier. Ik voelde me schuldig, ik had hem uitgenodigd mee te gaan. Op mijn aandringen gingen we nog een keer kijken, terug naar de Kuipershaven. Het was duidelijk, deze avond was er geen lezing. We dronken een biertje bij Jongepier, het was stil, we zaten alleen in de grote serre. Op de donkere rivier gleden lichtjes voorbij van binnenvaarders en duwboten. We vonden ons gesprek interessanter dan die hele lezing.

Eega roept:
“Goed bezig, toen je naar de Markthal ging met Hendrik was je een week te vroeg, nog voor de opening!”
en nu giert ze van het lachen. Ja, ik vergis me weleens in een datum. Ik vertel haar van de verwijskaart. Lang geleden maakte ik een afspraak met een specialist in het ziekenhuis in Sliedrecht. Vandaag moest ik erheen. De datum klopte, maar waar was de verwijskaart. Altijd, belangrijke papieren wil ik niet kwijtraken, dus berg die goed op. Vergeet dan echter waar. Ook deze keer. Alle postbakjes bladerde ik door, in stijgende paniek. De stapels andere post, de berg kranten, de chaos nog groter makend. Totdat ik het essentiële papiertje (in dit digitale tijdperk, waar hebben we het over) gewoon bij de datum in de agenda vond. Ook dit blijkt Eega bijzonder grappig te vinden, ze lacht steeds harder. Om het nog wat gekker te maken doe ik er schepje bovenop. Ik vertel haar de eerste zinnetjes uit het verhaaltje dat ik schreef over mijn recente trip naar Zwitserland. Vanaf Schiphol had ik haar ge-sms’t dat ik was ingecheckt en nu wachtte op het moment van instappen. En ik schreef:
‘ik ben blij dat er geen vertraging was en dat mijn bagage niet te zwaar was
Eega lacht nog na en nu komt het:
‘en dat ik me niet vergist heb in de datum’.
En dat laatste, dat doet het hem. Er is geen leuker vermaak dan leedvermaak. Eega moet nu huilen, zo hard lacht ze.

Joopt belt op:
“Wanneer is er weer een lezing? Een mooiere smoes voor een biertje en een goed gesprek kan ik niet verzinnen!”
Ik antwoord dat dat een goed idee is. Eega is gestopt met lachen. Ze veegt de tranen uit haar ogen, kijkt me aan en zegt:
“Jaja…”

 

Koel en vet

43-p1040875

Ik had een collega, die, zegmaar, in iedere zin drie keer, zegmaar het woordje zegmaar, wist in te bouwen, zegmaar. Zelf had ik vroeger ook een stopwoordje: weet je wel. Soms zei ik zelfs: je weet wel, weet je wel? Er was een andere collega, een leuke Russische die, zegmaar, wat krom Nederlands sprak. Ze had een stopwoordje, of eigenlijk gebruikte zij het als krachtterm, wat afgeleid was van het Koos Koets typetje van Kees van Kooten. Het door hem gebezigde Mozeskrimme sprak zij als uit Moziekrimmie.

Dat is het leuke van taal, woorden komen er bij, sommige blijven, andere verdwijnen weer. Cool en vet zijn er nog, maar hoe lang? Allang verdwenen zijn: De moord ermee / de veters uit je schoenen lullen / je kan de bout hachelen / dat mag de buik niet rimpelen

Laatst woonde ik een lezing bij die geolied werd geleid door een ervaren gesprekleidster. Bij het inleiden van een film sprak zij over tomeloos mooie beelden die wij te zien zouden krijgen. Ik vond dat in dit verband een ietwat gek bijvoeglijk naamwoord maar wel origineel. Totdat ze bij een volgend onderwerp alweer dit woord gebruikte en dan niet in de zin van bijvoorbeeld tomeloze inzet. En dan valt het op. Zoals bij die sympathieke burgemeester die zich de Nederlandse taal zeer goed heeft toegeëigend. Hij bezigt zelfs uitdrukkingen als ‘het in het snotje hebben’. Dat is een keer leuk, zelfs niet iedere Nederlander zal deze uitdrukking kennen dan wel gebruiken. Totdat de brave burgervader even later alweer iemand ‘in het snotje‘ heeft. En zo vlecht filmregisseur Paul Verhoeven overal het woordje ‘niewaar?’ in.

In de politiek is men er zeer sterk in. Iemand stapt over zijn schaduw heen en opeens is deze spreuk gemeengoed. De ene na de andere politicus stapt over zijn schaduw. Als iemand daarin wat terughoudend is wordt hem zelfs aangewreven dat het nu weleens tijd wordt dat hij over zijn schaduw heen kan stappen. Tot ook deze uitdrukking weer verdwijnt uit de vocabulaire. Een sterke is ook: Het kan niet zo zijn. Alleen gehoord in de politiek, Het kan niet zo zijn dat alleen de heer Wilders, of: het kan niet zo zijn dat wij blijven ontkennen dat.

Na een mislukte sollicitatie werd ik uitgeleide gedaan met de tekst:
” Ik ga je contacten om je te helpen opstarten”.

Tijdens een vergadering, noteerde ik uit verveling, wat woorden en uitdrukkingen die me opvielen: stip op de horizon, ankerpunt, focussen, current level, over de schutting komen, handjes aan het bed, gealloceerd, inhoud geven en kwaliteit borgen. En de man die me al eens eerder opviel met zijn spreuk, zei het ook nu weer, aan het eind van zijn zegje: “Ik rust mijn koffer”.

Mijn dochters vloekten niet, als er hen iets tegen zat, dan zeiden zij: “Serieus?”  En ze zeiden niet: ben je gek?  Maar: ben je gek of zo? En ook dat klonk leuker, gek of zo. En niet te vergeten het door hen vaak gebezigde: “as if?” gecombineerd met een handgebaar wat toch weer iets anders betekende dan: ‘deüuh.’

Twee jochies reden op hun kleine fietsjes hard naar huis, de school was uit. Een van hen stopte bij zijn huis en riep: ” Ik ga je zien.”
En de ander: ”Later.”

Nederlands is, zeg maar, toch best wel leuk eigenlijk. Dus.

Daalder

p1040087

Het wordt enger, bij elke winkel die er sluit, in de griezelige spelonk die Drievriendenhof wordt genoemd. In Rotterdam pakt men het anders aan, iets groter. Van ongekende grootte zelfs. De Markthal, in de volksmond al snel de Koopboog genoemd. Mij spreekt de andere bijnaam, de Sixtijnse kapel meer aan, met de fantastische bestickering op het plafond van de boog. Of het kunst is weet ik niet. Het verhevene van die naam staat fraai haaks op de banaliteit waar markt voor staat. Zoals gewoonlijk was ik weer te vroeg, het was nog niet klaar. Nu, een paar weken later, meldt een onbetrouwbaar dagblad dat er al een miljoen bezoekers zijn geweest. De Drievriendenhof is spookachtig leeg. Dordtenaren trekken massaal naar Rotterdam. Dat is nu eenmaal het probleem van een middelgrote provincieplaats. We wonen te dicht bij de Grote stad. Klagen over de leegstand in de eigen stad, maar we shoppen verderop.

Markthal op z’n Spaans: Mercat de la Boqueria, die aan de Ramblas in Barcelona. Daar zit de kleur niet op het plafond maar in het assortiment. Het kan nog gekker, Büyük çarşı, de Gran Bazaar in Istanbul. De alles overtreffende trap, een stad in de stad, met soms 400.000 bezoekers per dag.

Ook in Dordt is nu een Bazar. Op de plaats waar ooit een bioscoop stond met een gevel van Tuchinsky achtige allure. Een van de drie bioscopen die Dordt rijk was, Astoria, op het laatst werden er alleen sexfims vertoond. Ik maakte er ooit een foto van, de frappante combinatie van de beeldschone gevel en de titel van de film die er draaide: ‘Erections’. Moet ik uitleggen wat er voor in de plaats is gekomen? Die doos naast de Waalse kerk? En in welke pornohal je nu binnenstapt? De Bazar, ontsnappen kan niet, je moet doorlopen, door eindeloos kronkelende gangpaden. Korting, discount, aanbieding.

Moet ik aanwijzen waar de Waalse kerk staat? Het is die winkel bij de Visbrug, daar waar de Aktiesport zat. Naast bioscoop Astoria, die met die mooie Jugendstil gevel. Dat was ooit een kerk en het is een van de oudste gebouwen van Dordt. Wat doen we ermee? We verkopen er sportschoenen. En als dat niet genoeg oplevert stoppen we er een outlet in met kerstversiering. Die kerk was onderdeel van het klooster met de Minderbroeders, bedelmonniken. Zij leefden in armoede, in een kloosterorde gesticht door Franciscus van Assisi. Gelukkig komt het dan toch allemaal weer op z’n pootjes terecht, kun je voor weinig geld je huis gezellig maken met Kerstfeest.

 

 Trends

p1040749 

Laatst deed ik een karweitje aan een niet nader te omschrijven verlichtingsstand in een van de bekende bouwmarkten. Daar werden lampen te koop aangeboden die naast licht, ook het nodige aan, hoe zal ik het zeggen, standing aan de inrichting bedoelden te geven. Stuk voor stuk bezaten ze een bepaalde uitstraling, een strakke koelheid. Veel chroom, wit en blinkend metaal. Het woord gezellig was hier niet op zijn plaats. In mijn interieur zouden ze niet passen. Niet dat het bij mij nu zo gezellig is, maar je moet dit willen, een inrichting die ‘aan kant’ is. Niet alleen modern, maar ook de indruk wil wekken: alles wat je hier ziet is duur. Zo’n sfeer van luxe. Ik zou dat willen betitelen als: het Voetbalinterieur. Altijd valt me op, wordt er een voetballer geïnterviewd in zijn riante villa, tref je deze spullen. Zorgvuldig bij elkaar gezocht, maar niet langzaam gegroeid met hebbedingetjes uit allerlei winkeltjes. Er is nog een categorie met een iets ander algemeen sfeerbeeld: het Volendamse Volkszangersinterieur. Over het algemeen minder verchroomd, meer in het beige kleurgamma. Daar treft men dikke bankstellen, veel travertin, uitgebreide tafels en dito lampen.

Een nieuwe trend is het Fundaneuzen. Je hebt helemaal geen huis nodig, het is heerlijk door Funda te neuzen. Altijd wilde je eens graag bij dat huis daar om de hoek binnenkijken. Nu staat het te koop en eindelijk kun je zien wat voor slaapkamerameublement er staat. Hoe is de badkamer? En goh, ze hebben een hottub in de tuin. Of dat lange huis verderop, met die dichte pui, blijkt een miljoen te moeten kosten. Nou smaak, er valt over te twisten. Maar moet nu werkelijk alles zwart? En met beige marmer?

Er was een periode dat het mode was om gefiguurzaagde ganzen voor het raam te zetten. De moderne mens nam minder planten op de vensterbank. Werkelijk overal stonden er, meestal twee, ganzen. Mijn vriend Sjors zag er brood en een handeltje in. Hij legde meerdere platen triplex op elkaar en zaagde de ganzen in aantallen tegelijk. Nu zie je vaak een symmetrisch gebeuren. Twee lampen naast elkaar, of twee vazen. Andere trend: Bhudda. In alle soorten en maten. Ook leuk voor in de tuin. We moeten niets hebben van andersoortige religies maar Bhudda’s kunnen niet genoeg worden aangesleept. Als we het toch over de tuin hebben: een beetje tuin is tegenwoordig bestraat, betegeld. De groene ligusterheg is uitgestorven. Sommigen zetten er ook nog een muur omheen. Van grijze keitjes, gevangen in een ijzeren kooi, onderhoudsvrij dat wel. En wat is nu een beetje tuin zonder buitenkeuken, je kunt eigenlijk niet zonder. Om dan de versteende tuin nog wat op te kleuren hangen we er een poster in. Een waterval, een berglandschap of iets anders dat na een seizoen van kleur verschiet.

Moeten we hier de Billy nog behandelen? Men spreekt niet meer over de boekenkast maar over de, juist. Dan het volgende, er is een heel nieuw soort winkels ontstaan. In het voorbij lopen denk je te maken hebben met een winkel in curiosa. Dan zie je het, het is er weer zo een. Alles is eerst geschilderd en dan licht opgeschuurd. Alleen van veraf en met je ogen dicht lijkt het oud. Noem het vintage en verander het prijskaartje. In wit, grijs en alles wat daar tussen zit. De stijlvolle ambiance heeft ook een licht nautische uitstraling. En daar is het vanaf gekeken, Martha’s Vineyard. Begrijp me goed, het past goed bij elkaar, het is leuk, het is mooi. Alles beter dan het dressoir met plastic rozen. Maar naar mijn mening, er zit zo weinig originaliteit in. Zo weinig van jezelf. Het is te makkelijk. Maar misschien ligt het allemaal wel aan mij. Ik verbaas me nogal gauw. Waarom zijn caravans altijd wit. Waarom zijn de voortenten van die caravans  altijd allemaal blauw of grijs. Waarom zijn op dit moment, 2016 dat ik het opschrijf, misschien is het nu op het moment dat u dit leest anders, alle tuinmeubelen grijs?

 

Dunya

p1040493

‘Nee, niet in die sloot Dunya, hierrrr, luister!”
Een labrador vergeet alles als zij water ziet. En helemaal wanneer het een sloot is met modder en liefst veel kroos. Op zondagmiddag ga je wandelen in het Wantijpark of de Merwelanden. De Elzen, dat kan ook en dat kozen wij. Met Joop en Monica en met hun Dunya. Dus. Zij is groot en zwart, nogal log, maar o zo lief. In de Elzen is veel water en honden, die zijn er ook veel. Op zondagmiddag is het druk, we lopen een stukje haast in optocht over het bospad. Oorspronkelijk opgezet als productiebos, na zoveel jaar is daar niet veel meer van te merken. Het is behoorlijk verwilderd, compleet met omgevallen bomen. Het lijkt wel een echt bos, ik zag hier eens van dichtbij een ree, we schrokken van elkaar. De herfst is begonnen en het ritselt gezellig van de bladeren. Het pad loopt het bos uit naar een open vlakte. Achter de dijk in de verte zijn de contouren van Sterrenburg te zien. Dit heet nieuwe natuur, het moet nog beginnen. Er zijn wat dingetjes gegraven en de paden zijn op de tekentafel precies verzonnen. Er zijn strookjes met lage zonnebloemen die nu hun kopjes al laten hangen. Eerst staan we stil bij wat aarzelende boompjes, het Herdenkingsbos. Hier kan men een boom (laten) planten ter nagedachtenis aan een dierbare. Mooi idee, kom hier maar eens terug over dertig jaar, staat er een stevige boom ter ere voor oom Klaas. Dunya wordt het water van de schone vijver ingestuurd, even wassen! Braaf volgen we het paadje dat dood loopt op een versgegraven sloot. Onderdeel van de dijkverzwaringsplannen anno 2014. Sloten achter de dijken om kwelwater van de rivieren op te vangen. Terug de Elzen in, via een ruiterpad, modder, paardenmest en paddenstoelen. Waar komt dit uit? Bij het Johannes Visgemaal dus.

Joop en ik halen herinneringen op aan die ‘koudste dag van het jaar”. Toen, met die excursie van het IVN, waar wij aan deelnamen een paar jaar geleden. We moesten verzamelen op het parkeerterrein bij de Viersprong, begin januari,om zes uur ’s ochtends. Voor ons gevoel was het midden in de nacht. Donker was het niet, er lag een pakje sneeuw van on-Nederlandse dikte en het vroor hard. We vroegen ons af hoever zouden we kunnen komen in de polder en gaat het wel door? Tot onze verbazing hadden zich vijftien dikaangekleden stampvoetend verzameld bij de wachtende drie gidsen. We gingen de Noordwaard in: ‘om ganzen te zien’. Die ganzen interesseerden mij geen zier, een ontoegankelijk stukje van het Eiland zien, daar ging het mij om. En het was mooi. Sprookjesachtig en verstild, een maagdelijke sneeuwlaag en berijpte takken. De slootjes stijf bevroren en krakend. In een piepklein griendwerkershuisje waar de houtkachel brandde kwamen we weer wat op temperatuur. Vrijwilligers hadden gezorgd voor koffie met appeltaart, dat ging er wel in bij de natuurliefhebber. Op de terugweg begon het te misten en de temperatuur daalde tot min twintig. Prachtig!

Hoe anders is het nu, de late herfstzon beschijnt het terras van het Paviljoen met ongekende oktoberkracht. Dunya slobbert een bak water leeg. Het is druk, met moeite kunnen we vier stoelen bijeen scharrelen. Wij happen in een verse schuimkraag. Onder tafel slaakt Dunya een diepe zucht. Ooit had ik een collega, ze studeerde logopedie, zij heette ook Dunya en ook haar ogen waren bruin. Hier houdt de vergelijking op; rank en watervlug. Ik buk en aai Dunya over haar logge lijf, ze kijkt me aan. Haar bruine ogen kleuren in deze zon wat Trappisterig.

 

Downtown

48-p1040899

Een prachtige naam voor een café, temeer daar ik onmiddellijk dat deuntje hoor:
“things will be great
when you ‘re going
downtown, downtown”…….
en de stem van Petula Clark, er klinkt mooi weer in en ik zie een skyline met wolkenkrabbers. Wat was er mis met ‘Het Veerhuis’, zoals het heette en dat eigenlijk nog steeds is, daar bij de steiger van de Waterbus. En ‘Downtown’ klopt niet; in het centrum. Wel is het een goeie plek om af te spreken. Zonnige zaterdagmorgen, ze zitten er al, Cor en Katja. Eerst nog handenschudden met Jan, die hier om de hoek woont, wat leuk, lang geleden, alles goed, alles goed? Dan koffie, zoals ieder jaar heb ik een kastanje bij me voor Cor, van eigen boom en ik leg hem stiekem op zijn schoteltje.

Dan begint de rondleiding, Cor leidt rond, als gids en Dordtoloog, voor het Gilde. Hij is gespannen, zegt hij, wat kan hij mij vertellen dat ik nog niet weet. Nu, dat blijkt dus heel veel. Amper buiten, op het Veerplein, brandt hij los. Daar op het drierivierenpunt krijgen we geschiedenisles. De Grote Waard, de Elisabethvloed, het Swin (Zwijndrecht), Thuredrith  (Dordrecht). Even probeer ik hem te onderbreken, ik weet ook iets. Geheel anders: Warten auf dem Fluss. De paviljoens die sinds enige tijd op de kop van de Stadswerven staan. Een kunstproject waar ik graag wil overnachten en dat via DordtYard probeer te regelen.
“Dikke slaapzak mee, een lekker flesje om te drinken, ga je mee?”
Ik zie een vonkje van enthousiasme in zijn ogen en snel gaat hij verder. We moeten mee naar de Riedijk, wisten we dat hier vroeger veel café’s waren en wilde vrouwen? Waarom heet de Boombrug zo? Omdat vroeger een boom in de ingang lag die de doorvaart belemmerde, om de belastingontduikers tegen te houden, wist je dat niet? Hebben we weleens goed naar de achterkant van Het Groothoofd gekeken? Daar, met die leeuwenpoten en die adelaarskop, dat is een griffioen, een fabeldier. Ik ontdek eronder nog meer dieren, twee schapenkoppen en wijs hem erop. Komt direct het verhaal van de mannen die een schaap, verkleed als mens, de stad wilden binnensmokkelen.

In de Wijnstraat houden we halt, kijken tegen de zon in naar de oude overhellende panden. Cor vertelt over de enorme hoeveelheid wijn, die werd verhandeld in de vroege middeleeuwen. Op dat moment trippelt Angela mijn blikveld binnen. Kussen, handjes en voorstellen.
“Hoi, hallo, alles goed, rondleiding, o wat leuk, doei, groetjes”.
En dat op een bepaald moment de restanten van die wijnvoorraden moesten worden opgedronken, om plaats te maken. Dan verschijnt breedlachend Angela’s vriend Harry in de deuropening. Weer handenschudden en voorstellen. Het wijnverhaal komt langs en Harry buldert dat er nog steeds enorme voorraden wijn in zijn kelder liggen. Hij kan niet mee met de rondleiding, hij is bezig met zijn soep. Verder, meer verhalen. Cor vertelt legendes alsof hij ze zelf heeft meegemaakt. Over de gebroeders van Beveren, de broertjes Johan en Cornelis de Witt. En daar ontmoet Cor een oude bekende, handenschudden met een oud studiegenoot. Hebben we nog even? De geschiedenis van het Heiig Hout, het relikwie, een splinter van het kruis van Jezus. Na vele omzwervingen en belevenissen wordt het nu bewaard in de Anthoniuskerk. Cor is niet te stuiten, hij moet het kwijt, kennen we het verhaal over Sint Sura, een vrouw die als geldschieter optrad voor de bouw van de Grote kerk.

Vol van nieuw verworven kennis ploffen we neer op het drukbezette Scheffersplein. De zon kleurt de Westmalle trappist nog voller en het kloosterbrood met geitenkaas en walnoten smaakt heerlijk. De driemansband op het podiumpje in de hoek van het plein speelt ‘The River’ van Bruce Springsteen. Ginds zit Els, vriendin van Eega, met haar dochter. Even zwaaien vanuit de verte. Downtown! De stad leeft en de stad bruist. “Wisten jullie dat Arie Scheffer pas heel laat getrouwd is? Hij had iets met zijn moeder, kijk maar, daar onderaan het beeld, zie je daar……”

 

Tijd is geen geld

70p1060072

Oef! Wat is die brug steil, de tegenwind sterk en wat kost het me een moeite. De brug die over de Noord gaat. Ik fiets er tegenop met een lichte hongerklop en in mijn ooghoek zie ik in de verte een hoekig schip. Ja, het is er een, een Grand Banks*. Zal ik even wachten, zodat hij onder me doorvaart? Of is hij beter te zien als ik snel doorfiets vanaf de oever verderop?

Het wordt vanzelf opgelost, vlak voor mijn voorwiel daalt een roodwit geblokte slagboom neer. Ach, ik heb de tijd. Langzaam heft de brug. Het tot stilstand gekomen verkeer groeit snel aan tot lange files aan beide kanten. Het topje van de mast van een zeilboot schuift voorbij. De brug zou alweer kunnen zakken, maar doet dat niet. Hij stijgt verder, de zeilboot is er al onderdoor. Aan het roer de man in verschoten zeilpak, onder de buiskap de vrouw, verdiept in een boek. De brug gaat hoger, de zeilboot is al zeshonderd meter verder. Achter me zie de Grand Banks van onder de brug komen. En hij is mooi, een beetje ouderwets met zijn klassieke vormen. Hij ziet er door en door betrouwbaar uit. Kennelijk kan de brug niet halverwege zakken, blijft maar doorgaan. Nu lijkt het of hij stilstaat, de zeilboot is minstens een kilometer verder, of is het een al mijl? Aan beide zijden staat inmiddels een file van honderden auto’s. Dan begint de brug te dalen, geloof ik. Tergend langzaam.

Net of de auto’s nu harder rijden, de verloren tijd inhalen. Ach, wat is tijd. Een pakje ophalen in Hendrik Idioot Ambacht, (sorry, ik denk dat altijd, nu schrijf ik het per ongeluk, het is ook zo’n rare naam) dat doe ik op de fiets, met de pont naar Zwijndrecht. Dat pontje was tijdelijk vervangen door een snelle catamaran, die traag kwam aandobberen. In Zwijndrecht gooide het matroosje het touw om de verkeerde bolder, het moest opnieuw, over de volgende bolder. De brug is eindelijk neergedaald en ik fiets langs de uitgestrekte velden met bedrijventerreinen. Vierkante en rechthoekige gebouwen met bedrijvigheid en logo’s en vreemde namen. Hier wordt gewerkt en geld verdiend. Langs de weg staat een heel groot kunstwerk. Een stalen loopbrug die uitmondt op een ronde toren met daarboven een metalen cilinder van zwaar gaas. Bedoeld als lunchplek voor de bedrijfsterreinwerkers? In ieder geval, het mocht geld kosten en begrijp me goed, ik vind het geweldig en het is een hangplek, alles zit dik onder de graffity. Vanaf deze uitkijkpost zie ik beneden een meeuw. In een waanzinnig tempo staat hij de pas te markeren, hij trippelt hij met zijn pootjes in het gras, in de hoop iets eetbaars naar boven te lokken. Het schijnt dat meeuwen honderden kilometers per dag afleggen, van waar hun jongen zijn naar de plekken waar ze altijd hun eten halen. Elke dag, dat zou je toch niet denken, wanneer je ze zo verveeld in de lucht ziet zweven.

Ik scoor een reep met calorieën, voor meer snelheid. Gelukkig is in Papendrecht de pont al weg. De vertrektijd op het bord: over zeven minuten. Zitten, op het platform dat, haast niet voelbaar, lichtjes deint. En kijken, naar de contouren van Dordt in tegenlicht. De korte golfjes vangen, vervormen en sturen de zon alle kanten op. Wat een vreemde substantie eigenlijk, het stroomt maar door, dat water, dag en nacht en altijd. Nog vijf minuten geeft het bord nu aan. De pont ligt nog steeds aan de overkant. Ik zie de nieuwe parkeergarage, hij is wat transparant, er doorheen is het Energiehuis zichtbaar. De Ark ligt er nog, hij moet hier weg, verkassen. Voor mijn gevoel ligt hij er al eeuwen. De digitale cijfertjes zijn teruggeschakeld, nu duurt het weer zeven minuten. Tijd speelt geen rol.

Het lukt de pont niet direct om aan te leggen, opnieuw in Dordt. Heel fraai komt hij langszij het platform, maar de harde wind maakt het lastig. Langzaam perst hij zich tegen de bolder. Ik heb zoveel tijd en altijd haast. Toch wil ik graag onthaasten want ik heb tijd genoeg. Nu is het zover gekomen dat ik soms roep: ik wou dat ik wat meer vrije tijd had.

* De markant gelijnde Amerikaanse zeewaardige trawler uit de zestiger jaren.

 

 Uitchecken

p1040090         

Bewegingloze wolkjes drijven over, hun schaduw met zich meetrekkend. Dat zag ik terwijl de trein voortraasde met een snelheid of hij nooit zou stoppen. Vanachter mijn veilige raam zag ik kinderen buiten spelen in hun woonerven, lui dobberend op de gladde spiegel van een vijver. Ik zag een man met een gele grasmaaier, een andere man in zijn groentetuin, peinzend met de handen in de zakken. Na de buitenwijk van weer zo’n stadje ruimde het uitzicht, groene weiden in alle tinten groen, soms bespikkeld met het zwart-wit van vee. Het ratelen van een brug, een flits van wachtende witte zeilbootjes voor die brug, een witte bikini. En alles ademt vrede. Hier is het geluk, er zijn geen catastrofes, er is geen ramp, geen overstroming of aardbeving, de oorlog is ver weg. ‘Geluk, dat zijn momenten’ zei mijn vriend Roy. Weemoed welt bij me op. Ik zie het zorgeloze leven daarbuiten. Ik wilde dat ik weer een kleine jongen was. Dat ik op mijn fietsje in de brandgang reed. Dat ik mijn moeder thuis, in de keuken wist. Straks, als ik weer terugkwam, kreeg ik een beker melk. Ik zou het woord stress niet kennen. Prestatie, carrière, ik zou daar geen weet van hebben. Ik zou gelukkig zijn. De trein ratelt over de volgende brug, de schuine brugdelen flitsen voorbij, daartussen zie ik de groene rivier. De snelheid wordt nog opgevoerd. Heel ver weg hangt een vliegtuig doodstil in de lucht, het blinkt in de zon. Met razende luchtdrukklap knalt een tegemoetkomende trein voorbij. Langzaam verschuift de horizon, de voren van een geploegde akker draaien voorbij in nooit eindigend perspectief. Een dorp passeert, de naam op de bordjes op het perron blijft onleesbaar. Een autoweg duikt op vlak langs het spoor, alle banen gevuld met rijdend blik. Niemand kan ons bijhouden, gestaag glijden we voorbij.

De trein hangt schuin in de bocht. Het valt extra op omdat we stilstaan, net voor het station van mijn stad. Achter de geluidswal weet ik de kleine straatjes van het Land van Valk. Een soort eilandje in de stad, gevangen tussen twee spoorwegen en de Krommedijk. Ik heb mijn OV chipkaart al uit de portemonnee, onwennig nog, dat uitchecken. Toch ben ik al halverwege de trap naar de fietsenstalling als ik bedenk:
“Shit, toch nog vergeten langs het paaltje te aaien”.
Waarom zetten ze dan ook geen poortjes neer zoals overal elders in de wereld. Zodat je het station niet in- of uitkomt zonder kaartje of in- of uitchecken. Nu heel goed blijven denken, straks als ik beneden ben met de fiets, niet weer vergeten. Want anders moet ik vanavond weer terug naar het station, met de auto om alsnog uit te checken. In deze moderne wereld moet dat echt handmatig. Nee, dat kan niet digitaal. En dat kan ook niet bij station Stadspolders, daar rijdt de MerwedeLingelijn. Daar moet je opnieuw inchecken. Jammer, als je niet uitcheckt is dat je eigen schuld. Alles is altijd je eigen schuld. Eigen schuld, dikke bult. De minister had nog zo gewaarschuwd, eerst moet dat op orde zijn, voordat we het papieren kaartje afschaffen. Maar ja, wat kan het de minister Schultz ook schelen. De mevrouw Melanie Schultz van Haegen-Maas Geesteranus zal weinig gebruik maken van het openbaar vervoer, me dunkt. Eenmaal had ik oogcontact met haar, op het Plein in Den Haag. Ik zag haar en zij zag dat ik haar zag. Ik probeerde iets in mijn blik  te leggen, zo van: het papieren kaartje moet blijven. Kennelijk heeft ze dat niet opgemerkt. Wel viel mij op dat ze kleiner en slanker was dan ik altijd dacht.

Het is stil in de stad, het is vakantie, de Dordtenaren zijn vertrokken. Er lopen zachtpratende groepjes toeristen. Je herkent ze, ze hebben papieren in de hand met routebeschrijvingen en ze kijken omhoog naar de monumenten. Aan speciale haakjes aan de lantaarnpalen hangen transparante plastic zakken, gevuld met al het plastic dat we weggooien: een decoratief idee. Een zak is helemaal gevuld met groene flessen van schoonmaakazijn. Dat is beter voor de bijtjes dan de reguliere ‘gewasbeschermingsmiddelen’. Ik fiets met een omweg naar huis, langs de rivier, die geruststellend tegen de wallekant klotst. Er zijn vier binnenvaartschepen onderweg in verschillende richtingen. Er boven dreunt, loom, een grote Sikorsky helikopter, in een lucht met de kleur van ijzer en met witte wolkjes. De hitte is haast tastbaar.

 

 Naar De Stort

scharrelen

Met schoonzoon Martin prop ik mijn auto vol, tot het dak. We kunnen nog net zitten, de stoelen moeten in de voorste stand. Niet te hard door de bocht want dan krijg ik de roestige spijkers uit de plank naast me in mijn nek. Rechterbuitenspiegel zichtbaar? Nooit van gehoord. We draaien de vernieuwde stortplaats op en melden ons bij het hokje. De somber, over zijn in een oranje hesje gehulde buik, starende man somt op wat in welke container moet. Ik doe geen moeite om hem te verstaan, laat staan het te onthouden. Als mijn autoraampje dicht is zeg ik tegen Martin:
“Dat is mijn grote vriend”.
Verbaasd kijkt hij opzij en ik beloof hem het later wel uit te leggen. Dan volgt het Grote Sorteren. Bijna alles moet weer in een andere container. Gewoonhout en Tuinhout. Harde Kunststof of Metaal en als ze het echt niet meer weten dan maar in het Restafval. Een vastgelopen cassettedeck moet in een speciale container. Ik zet hem behoedzaam op de enorme stapel elektrische apparaten. Juist als ik de container uitloop zwiept een Stortmedewerker een audioset tot achterin, waar hij kletterend een kleine lawine veroorzaakt. Nog een ritje volgt en weer moeten we vragen waarin we het mogen gooien. Martin bewaart graag, maar eens moet het weg. Tenslotte rijden we nog een keer, nu met wat stukken beton en een matras dubbelgepropt. Dan schiet me het verhaal te binnen. Op aanwijzingen van de gebuikte Stortman gooide ik ooit puin, stukken beton en tegels in de container. Uit het niets dook hij op, dat was de verkeerde container. Ik keek en zag alleen maar brokken steen, puin. Nee, het beton moest in een andere. Ik was genoodzaakt de stukken uit de container te takelen, terug in mijn auto en ze dan in een andere te storten. Knarsetandend begon ik aan een stuk puin, wat ik herkende als van mij, te sjorren. Een klein stukje brak af en ik laadde in. Mijn vriend sjokte terug naar zijn hooggelegen post vanwaar hij alles kon overzien. Vlug keilde ik alles uit mijn auto en reed onschuldig fluitend het terrein af.

Om de paar jaar breng ik een lading golfplaten weg. Asbest. Al mijn schuren en schuurtjes zijn ermee bedekt. De eerste keer moest ik ze inpakken in plastic wat onmiddellijk begon te scheuren. Storten in een container vol kapotte platen en wapperend plastic. Een volgende keer moest ik ze inpakken in gratis verkrijgbaar stevig plastic en sterke tape. De laatste keer was ik zelfs verplicht ze dubbel in te pakken. En niet meer storten maar keurig stapelen. Bovendien werden mijn gegevens genoteerd. Ik ben benieuwd wat me de volgende keer te wachten staat. Misschien mag ik wel zo’n wit pak aan. De schuur van mijn buren brandde ooit af. De wietplantage werd te heet. Dagenlang zochten de mannen in witte pakken naar stukken asbest in de buurt. De zichtbare stukken raapten ze op. Voordat ze naar huis vertrokken gingen ze onder de douche in een speciale vrachtwagen. De kleine stukjes asbest die ze niet zagen in mijn ietwat wilde gazon vermaalde ik met mijn grasmaaier.

De matras vloog werkelijk op zijn plekje bij het Rest. Bij de puincontainer aangekomen stond daar een grote aanhangwagen vol met stoeptegels. Een Turk met een keurig getrimd baardje verplaatste de zware tegels soepeltjes naar de container. Martin en ik keken elkaar aan. Die zocht hij, stoeptegels. Volop gratis verkrijgbaar op Marktplaats. Maar niet in de buurt, alleen op grote afstand.
“Is dat gek, als ik vraag of ik ze mag hebben?”
Ik antwoordde ontkennend maar waarschuwde hem dat dan wel snel te doen. Je mag alleen uitladen, inladen absoluut niet. Het maakte de Turk niets uit, hij sorteerde de stoeptegels naar achteren in de kar, vanwaar wij ze razendsnel inlaadden. Wel zag ik hem denken, die Hollanders, die zijn gekke mannen. Ooit kocht ik oude Gispen stoelen en liet ze opnieuw stofferen. Korte tijd later hielp ik vriend Wim verhuizen. De laatste rit ging naar de Stort. In het Rest lagen een aantal stoelen, hetzelfde model als die van mij. Onder luid geschreeuwd protest van de Stortmannen trok ik ze uit de container en gooide ze in het busje. Thuisgekomen bleek het toch een ander model. En het was ook geen Gispen.

 

Paal in Wegdek

p1060189

Je gaat even op vakantie, je komt terug en dan staat dat gebouw daar. Groot en lelijk, dat is althans je eerste indruk. Je wist dat het zou gebeuren, dat er gebouwd zou worden daar bij het Energiehuis. Parkeerplaatsen veranderden in braakliggend terrein. Daar kwam de langverwachte bioscoop. Misschien heb ik iets gemist, maar er bleek een parkeergarage gepland. Bij navraag bleek, iedereen, of nou ja, de enkele vriend die het gebouw al gezien had, was dezelfde mening toegedaan: lelijk. Juist, het ligt dus niet aan mij. Je zal daar straks wonen aan de Stadswerven, wat een uitzicht. Bovendien, waarom stoppen we dat hele ding, zo’n parkeergarage, niet onder de grond? Over vele plannen en ideeën wordt eindeloos gepraat. Niet over dit pandje, misschien wel over het hele idee, maar niet over het uiterlijk, althans niet mij, niet met de burger. De burger werd niet geïnformeerd.

Nee, we zetten liever een bordje neer in de polder. Na de vakantie ging ik op inspectie in mijn geliefde polder, waar het graan hoog en geel stond. En daar zag ik dat bord, ik heb er een foto van gemaakt. Het is haast net zo gek als het verkeersbord met de tekst ‘Paal in Wegdek’. Wanneer je het bordje mist, ontgaat je eventueel ook die paal en breek je iets cruciaals. Het bord in de polder, dat zo mooi afstak tegen het hoogzomergraan, vermeldde ’Geen Gladheidsbestrijding’. Ja? En? De pont bij de Kop van ’t Land is precies zoals een rivierpont moet zijn. Een plank die heen en weer schuift. Heel anders dan de pont die ik laatst nam over de Westerschelde. Toegegeven, dat is weliswaar ook een rivier maar op die plek inmiddels een brede zeearm. Toch heeft de oversteek weinig met varen van doen. Je checkt in met je kaartje en met een zucht opent zich de glazen toegangsdeur. Overdekte wandelgang richting pont, amper water te zien. Na lang wachten, de gearriveerde pont is allang leeg, gaat volautomatisch het grote hek open. Je wordt vervoerd in een keurige zaal. Voor hen die persé willen: je kunt naar buiten, in de zoute zeelucht. En nu komt het, boven de bankjes, daar hangt een bordje: ‘Plaatsnemen op eigen risico, Zitting kan vuil zijn’. Kijk, dan ontplof ik, laaiende ergernis. Geef mij dan maar de tekst op de plank naar Werkendam: ‘Motor uitzetten, Remmen vast, Lichten doven’.

Er gebeuren ook goede dingen tijdens afwezigheid. Zoals een aanlegsteiger aan de Pottenkade. Hopelijk komt er vaarbeweging in de Voorstraathaven. En wat een goed idee om het afdak van de visafslag te gebruiken als terras. Het ietwat merkwaardige kioskje wat jarenlang leegstond voor een piepklein restaurantje: Otto e Mezzo. Een prachtige naam die verwijst naar een film met legendarische acteurs. Zo zie je maar weer en ergens is dat gelukkig, een stad is een anarchistisch gebeuren. Zelfs nu, in onze gecontroleerde samenleving ontsnapt er weleens iets. Gaat er wat fout, zijn er mislukkingen naast de geslaagde ideeën en juist dan ontstaat er een gemixt beeld en wordt een stad interessant. Ik wil wel met een watertaxi, opstappen aan de Pottenkade voor een snelle cappuccino naar de Knolhaven.

 

Scharrelen

kippen-009

Eerst bleef het stil, pas na enkele weken werd er aangebeld. Of liever aan de bel getrokken,letterlijk: ik heb nog een ouderwetse trekbel, schrikken. Argeloos deed ik open.
“U verkoopt eieren?”
Ach ja, het bordje: ‘Versche scharrelkipeieren, ambachtelijk gelegd’. Eindelijk was daar de eerste klant. Enigszins schutterig gaf ik haar het verschuldigde wisselgeld. Belachelijk, ik moet nog steeds goed kijken naar dat Eurogeld. Al zo lang ik me kan herinneren heb ik kippen. Geboren met het idee, selfsupporting te willen zijn. Idealistische ouwe hippiedromen. Of misschien kwam het door mijn oom Peter waar ik als kind vaak logeerde. Hij had een lievelingskip, die luisterde naar de naam Peternella.  Hij nam haar wel eens mee naar binnen, tot afgrijzen van mijn tante:
“Nee Peter, schiet op, doe weg dien hoender!”

Het bordje was geïnspireerd op wat ik vroeger zag. Een zwart bordje met witte letters van opgeplakte damstenen. Een foutje in de spelling plus enkele ontbrekende damstenen, heerlijk.

Ik heb Barnevelders gehad, mooi zwartbruin. Schattige witte Wyandotjes en grote Brahma’s. Nu heb ik leghorns. Echte legkippen die ik kreeg voor Vaderdag. Na een paar weken begonnen ze te leggen en hoe. Wat moest ik met al die eieren? Nog meer weggeven dan ik altijd al deed? En dat met die alsmaar stijgende kippenvoederprijzen? Dat voer laat ik bezorgen door dierenvoederspecialist Van Heesen. Met een ouderwets bestelwagentje rijdt hij voor, de zakken hoog opgestapeld achterop. Van Heesen, 77 jaar oud, zwaait met groot gemak de zak van 25 kilo op zijn nek. Vlijt hem achter het huis op een stoel. Het geld zit in de rubberlaarzen die eronder staan. Heerlijke plattelandstaferelen in de grote stad Dordt. Het liefst verkocht ik ze vanaf een schattig tafeltje op de dijk, bordje erbij, geldkistje, klaar. Zoals je dat op het platteland wel ziet. Helaas, dat gaat hier niet, de eieren zouden vanzelf verdwijnen. Steeds vaker werd er aan de bel getrokken en op den duur had ik een aantal vaste ‘klanten’.

Mijn kippetjes hebben een goed leven. Een enorm hok waar ze in en uit lopen en een groot terrein waar ze dus echt kunnen scharrelen. En dat doen ze, de hele dag. Vindt er één een lekker hapje, dan worden de anderen daar met gezellig getok op attent gemaakt. Eén ding zullen ze minder vinden, iets ontbreekt er in hun leventje. De haan. Daar ben ik mee gestopt. Ik heb er in de loop der jaren veel gehad. Mooie statige exemplaren. Ook een gemene, ik moest gewapend met de mattenklopper het hok in, als ik eieren ging rapen. Maar ook een hele grote Brahma, met van die gevederde poten, die als het ware vertraagd voortschreed. Hij kraaide haast nooit en was lief, aaibaar. Ik kocht eens tien kuikens, vijf bleken haan te zijn. Het werd zomer en ze besloten lekker buiten te gaan slapen. In de vlierstruik dichtbij mijn slaapkamerraam. Het werd steeds vroeger licht, om half vijf begonnen ze al te kraaien. Heus, ik heb het lang volgehouden maar het ging echt niet meer. Ik moest ze naar de eeuwige jachtvelden sturen. Mijn laatste haantje was klein. En net als bij kleine mannetjes, ook hij had het hoogste woord, kraaide twee keer per minuut van ver voor zonsopkomst. Om gillend gek van te worden. Ook maar weggestuurd. Eén kip is dertien jaar oud geworden. Toen ik haar tenslotte vond in het hok, dood, verstijfd en onder het stof deed dat best even pijn.

Voordat we op vakantie konden moest een groot aantal kuikentjes apart gezet. Met veel moeite dreef ik ze bij elkaar, gadegeslagen door mijn toen nog jonge kinderen. Steeds ontsnapten er een paar uit het kleine hokje. Uiteindelijk zaten ze er allemaal in. Een wilde toch nog wegglippen, snel deed ik het deurtje dicht. Hij, of moet ik zeggen zij, zat er tussen. In mijn hand ging ze langzaam dood. De kinderen huilden.

Toen was er het krantenartikel. Dat eieren van hobbykippen mogelijk dioxine zouden bevatten. Die kippen lopen immers buiten, pikken her en der wat in de natuur, die is blootgesteld aan luchtvervuiling. Mijn klantenkring is drastisch verkleint, door dit bericht of ben ik niet gezellig? Tja, misschien is het beter om een ei uit de fabriek te eten, schoon, een lekker plof ei.

 

Carpoolen

carpoolen

Ha, weer een schrijfwedstrijd. Nu van de bibliotheek in Papendrecht. In het kader van de week van het spannende boek. Ik lees graag en van alles. Detectives zijn echter niet aan mij besteed.

De titel van de wedstrijd zet mijn fantasie onmiddellijk in werking en in een roffel op de toetsen rolt onderstaand eruit:

Het was op een donkere maandagavond dat de heer J. D. te Papendrecht met een iets te harde klap de voordeur achter zich dichtsmeet. Na drie weken zwijgen was de spanning in het bepaald niet gelukkig te noemen huwelijk hoog opgelopen. Dat weekend kwam de ontlading. Doordeweeks was het nog op te brengen geweest, het gedwongen samenzijn. De ook niet bepaald vrolijk stemmende werkzaamheden van J.D. boden in ieder geval de mogelijkheid tot ontsnappen. Weg te zijn van de dwingende ogen, de ijzeren discipline van mevrouw D. Zelf zag mevrouw D. dat anders. In de medische expertise die politie Papendrecht liet opstellen door psychiater dr. van Gught kwamen feiten aan het daglicht die niet pleiten in het voordeel van J.D. Juist op tijd had mevrouw D. kunnen wegduiken, voordat ze vol in het gelaat getroffen zou worden door een gevuld kopje koffie met melk en suiker. Mevrouw D. was ijzig kalm geworden en met een precisieworp had ze hem de autosleutels toegesmeten met de woorden:
“Hiero, rij jezelf maar te pletter.”

Zonder een woord te zeggen was hij opgestaan en vertrokken. Zoals eerder gezegd met een te harde klap de deur achter zich trekkend. Wat hierna is gebeurd, daarnaar kan politie slechts gissen. Van de heer J.D. ontbreekt elk spoor. De muisgrijze Skoda Octavia was inderdaad uit de carport met doorzichtig golfplaten dak verdwenen. Daags nadat betrokkene niet op zijn treurige werkplek verscheen werd door werkgever contact opgenomen met mevrouw D. In eerste instantie hulde zij zich in stilzwijgen. In tweede instantie diste ze een verhaal op dat D. op zakenreis zou zijn, een spoedklus. Daarna moest ze toegeven dat in een tweede gesprek met de verzuimmedewerker het woord overspannen was gevallen.

Twee weken later pas werd de muisgrijze wagen van de heer J.D. leeg aangetroffen op een carpoolplaats. Het handelt hier om een van de twee carpoolplaatsen ten noorden van Papendrecht aan de N 214, ingang Veerweg. Van D. ontbreekt elk spoor. In het getuigenonderzoek, dat politie uitvoerde onder carpoolers ter plekke, kwam naar voren dat van eerder parkeren van Skoda’s absoluut geen sprake kon zijn. Diverse getuigen was opgevallen dat de vuilwitte Volkswagencamper, die sinds jaar en dag aan het uiterste eind van de wat donkere carpoolplaats stond opgesteld, was verdwenen. Volgens eerder opgenomen beelden, van de toen nog werkende beveiligingscamera’s, speelden zich rondom en in de bewuste camper bepaalde praktijken af die een zeker mannelijk publiek aantrokken. Pas onlangs werd duidelijk dat de kentekenplaat van onderhavige Volkswagencamper staat geregistreerd op naam van mevrouw D.

Of de barst in de ruit van de voordeur al aanwezig was voordat deze hard werd dichtgeslagen blijft vooralsnog onduidelijk. Wie kan hierover uitsluitsel geven? Tips zullen door politie Papendrecht anoniem behandeld worden.

Ik spoed mij, toch wel enigszins gespannen naar de Papendrechtse bieb. Stel dat ik gewonnen heb, dan moet ik voorlezen. Al gauw kalmeert mijn hartslag. De jury geeft wat zinnen prijs uit de winnende verhalen. De drie winnaars lezen hun verhalen voor. Helemaal begrijpen doe ik het niet. Ik ben blij dat ik niet heb gewonnen, dat gruwelijke voorlezen.

 

Trojka

troika

“Het kan regenen a ’t will”, zou mijn opa gezegd hebben. Wil met zo’n dikke Zeeuwsvlaamse el. Aan de lucht te oordelen is het vandaag zo’n dag, ieder moment kan er een zware regenbui losbarsten. Het kan me niet schelen, ik moet ervandoor, weg, weg! Ik trek al bij voorbaat mijn regenpak aan, wat kan me gebeuren? In de polder zwaait de wind me vooruit. Een zwarte lucht hangt boven en opeens regent het. En harder. Het roffelt op mijn capuchon. De wind maakt lawaai in de bomen. De regen verandert in hagel, speldenprikken op mijn handen. Het uitzicht verkleint zich, gordijnen van water. Ik snoer mijn capuchon strak. Ik merk dat ik glimlach, later hoor ik dat ik fluit. Vrolijk fiets ik verder door de natte smurrie van de smeltende hagel.

“ Nee, we houden het niet droog vandaag.”
Een volgende bui haalt me in, een waas van water vergrijst de wereld. Een haakse bocht en ik heb weer wind mee. De relatieve warmte vanuit het jack blijft hangen in de capuchon en doet mijn bril beslaan. Dat is jammer. Nu zal het altijd onduidelijk blijven: was het echt een wolf, die de weg overstak? Snel en schichtig, wat door de poten gezakt. Was ik de eerste Nederlander, de eerste confrontatie met de wolf? A lone wolf?

Hoe was het ook weer, dat lied van drs. P? Nog 23 werst naar Omsk. Trojka hier, trojka daar, overal zit paardenhaar. En ik stort weer een kind van de bagagedrager. Dat zal die wolven weer even bezighouden. O, wat een kilte deze kou. Het lijkt Rusland wel. Zou Tolstoi het ooit wel eens zo koud hebben gehad, daar in de Goelag ? Vast niet. Schreef hij daarom Oorlog en Koude, the Coldwar? Of Gorbatsjov. Die ik ooit van dichtbij voorbij zag wandelen, in Den Haag, in een colbertje van Russische makelij, het was niet koud, die dag, terwijl het enthousiasme van de bevolking geen grenzen kende. Gorby, de Russische Martin Luther met z’n Perestroyka. Dat boek dat het zo goed deed in mijn boekenkast. Het staat er nog steeds, grotendeels ongelezen. Naast dat andere boek dat ik nooit las. Dat later verfilmd is: Dances with wolves. De titel van het boek is: De dans van de Krijger.

De wolf die ik zag was vast een Duitse herder. Wel stond ik ooit oog in oog met een vos. Op de oneindige steppes van de Hoge Veluwe. We deden het spel, wie het eerst wegkijkt / beweegt is af. Het is niet moeilijk te raden wie won.

 

‘Hollands Landschap’

hollands-landschap

“Dat gaat hem niet worden”,
hoor ik mezelf mompelen en ik schrik van mezelf. Ik wil dit niet, ik vind het een vreselijke zin. Een uitdrukking die opeens normaal is geworden. Dat gaat hem dus niet worden, ik ben van plan kozijnen te gaan schilderen. Wanneer ik de krant van de mat raap klettert de regen tegen de voordeur. Dus alle moed bijeen geraapt en op naar het Dordrechts museum, naar de tentoonstelling Willem ll.

Eigenlijk wil ik schrijven zoals Carel Willink schildert. En ik wil ook zo’n overhemd zoals hij draagt. Ik ben gevlucht naar de zalen met de reguliere, vaste collectie. Daar is ruimte, lucht! Al die middelbaren die zich voorover buigen. Ik moest erheen van mezelf, het was immers spraakmakend. Een grote gebeurtenis voor ons Dordts museum, hoewel ik wist dat het tentoongestelde me niet zo zou boeien. Ik wandel rechtstreeks door de zalen, op zoek naar de schilderijen waarvan ik hou. Die grote doeken met vee, de landschappen met jagende wolkenluchten. De suppoosten bekijken me argwanend, wat beweegt die meneer zich anders. In de zaal Ary Scheffer komt er een me achterna, ik vertraag wat. Tenslotte aangekomen in mijn zaal merk ik tot mijn verbazing dat ik zit. Al een tijdje verdwijn ik in het grote doek: ‘Hollands Landschap’. Haast impressionistisch geschilderd met het bewegende water van de waterplas. De waaiende bomen en de geheimzinnigheid van de verte achter de koeien. Volgens de schilder Willem Roelofs: ‘Ik schilder slechts lichtreflecties’. En ik bedenk me dat ik nog meer foto’s moet maken van de polder dan ik nu al doe. Ik moet lang wachten tot ik bij mijn schilderijtje Nieuwkoop kan, er staat een heel lange meneer voor, hij draagt een choker. Om mijn jas te halen, uit het kluisje, moet ik me door een massa middelbaren wurmen, het zijn leeftijdsgenoten en dat is niets voor mij. De museumtuin probeert op te drogen na de buien en er valt gezeefd zonlicht door de kastanjebomen. Ik fiets met een omweg weer naar huis hoewel ik eigenlijk zin heb om de polder in te fietsen.

In de Heysterbachstraat perst een vrouw een dikke Seats and Sofa’s bank door de te smalle deur. Er scheurt een brommer door de straat, uit zijn expansie-uitlaat spuit een stoot CO2 die nog stinkt nadat hij allang uit het zicht is verdwenen. Het is vandaag plasticophaaldag. Er hangt een zak gevuld met groene azijnflessen. Dat is het nieuwe spuiten. Beter voor het milieu, de bijtjes en de portemonnee. Op de Krommedijk fietst een vrouw voor me en roept naar de overkant:
“Heii Mariejon, beje alweer terug uit Sponje?”
Sponje met een Rotterdamse a. En ze stopt abrupt waardoor ik bijna tegen de stoeprand val met mijn fiets. Slechts door razendsnel de stoep op te huppen weet ik een val te voorkomen.
“O, sorry hoor”,
roept ze meteen. Maar ik schrok me rot, kijk een beetje zuur en rij door. In gedachten wens ik ze een kortstondig verblijf in de hel, niet te lang, dat is overdreven.
“Meneer, ik zag toch sorry?”
Hier klonk dan toch weer een Dordtse e in zag. Even verder loopt een spierwitte eivormige kinderwagen op hoge poten onmiskenbaar op weg naar het kleine woonwagenkampje achter de Krommedijk. Bij Bed & Breakfast Het Tuinhuis rijdt een auto met ontbijters voorzichtig het grindpad op. In het aanpalende weitje met de grijsgroene wilgen grazen de schapen lui. Ze doen me denken aan het schilderij waarin ik zojuist in verdwaalde. Mijn hartslag is weer bedaard. Platvloers fiets ik door het hedendaagse met in mijn hoofd de romantiek.

Geen Rokjesdag

P1050702

Neen, ik noem het geen rokjesdag. Dat mag ik niet doen, die naam, inmiddels opgenomen in de Dikke van Dale, is van iemand anders. Het voelt wel zo, vandaag is het zover. Lente. Ik hou ervan. Wat dat betreft ben ik erg normaal, word ik in de herfst ietwat weemoedig, heb ik alweer heimwee naar de net voorbije zomer, in het voorjaar krijg ik de kriebels. Heb ik er zin in. Ja! Het gaat gebeuren. Voorspelbaar en volstrekt natuurlijk. Het schijnt, nee het is bewezen: door de wisseling van de seizoenen treedt het gelukshormoon in werking: serotine. Ik lees het in de krant en het klopt bij mij! Meer zonlicht en warmte is dan weer gunstig voor de aanmaak van dopamine en ik merk het.

Ik stap op de fiets, rij lukraak een eind weg en geniet. Op de Loswalweg lopen de bomen voorzichtig oranje uit. Op de botenhelling bij het haventje laat de brandweer een rode rubberboot het water inglijden. Even later spuiten ze weg. De Heen en Weer, het sloepje van de Kleine Rug dobbert wild over de golven die de brandweer veroorzaakt. Het maakt de beheerder in zijn lentegele T-shirt niet uit. Op de lange Wantijdijk wandelen en fietsen vrolijke mensen. Een hardloopster komt me tegemoet, lila shirt, blauwe tight. Oordopjes in voor de muziek. In haar hand houdt ze de IPhone, ongetwijfeld gaat ze straks op Facebook de wereld laten weten dat er gelopen is en hoever. Haar App houdt dat keurig bij, misschien ook zelfs hartsslag, verbruikte calorieën enzovoort. In ‘mijn tijd’ bestond dat niet. Hooguit liep ik eens met een stopwatch. Ook het nu haast standaard meegedragen flesje water of sportdrank was nog geen mode. Steeds wanneer ik hardlopers zie bekijk ik ze wat afgunstig. Al die jaren dat ik zelf liep, wat een feest was dat. Als je ergens goed in bent dan doe je dat graag. Ik was niet langzaam en eigenlijk wel verslaafd. Aan dat heerlijke gevoel wat je krijgt bij langdurige inspanning. Het ‘runnershigh’. En hier hebben we alweer een ‘ine’: endorfine. Een stofje dat vrijkomt of dat je zelf aanmaakt wanneer je jezelf uitput door bijvoorbeeld lang hardlopen.

Boven het Wantijpark zie ik in de verte de stad, een beetje vaagblauw in tegenlicht. Over de Lijnbaan fiets ik, langzaam en een windvlaag bestrooit me met witte bloesemblaadjes. Dan word ik ingehaald door een elektrische fiets, zo irritant. Bovendien draagt de bejaarde fietser onder zijn poepgroene trui een strakke maillot. En dan toch weer zwarte gepoetste schoenen. Op zijn hoofd staat een enorme bril, model virtual reality. Ik achtervolg hem, zijn achteruitkijkspiegel trilt alsof er stroom op staat.

Heel goed bedacht door een architect of stedebouwkundige: al van heel ver kijk je tussen de hoge woonflats door naar de Riedijkshaven. En precies daar zie je de Nieuwkerk. Op het Noorderhoofd stop  ik even op de brug, er meert juist een Waterbus aan. Een groepje Papendrechters komt aan wal. Mannen, jongens en twee jonge vrouwen, jawel: gerokt. Niet te kort, precies goed. Op de Merwekade zit een jongen in een bruine Renault Twingo een dikke joint te roken. Door de Groothoofdspoort waait een koude wind me tegemoet. De sleepboot ‘En Avant’ deint geruststellend op zijn vaste plekje. Een leuk meisje, met een wijde slobberbroek bukt en klopt op het raam van de Brasserie. Ze werpt lachend een kushandje naar binnen. Het is moeilijk te zien door de weerspiegeling in het glas, maar die man binnen zal haar vader zijn. Bij Jongepier komt net een tafeltje vrij, dat plekje is voor mij. Terwijl ik op mijn biertje wacht, lekker achter het glas, stooft de zon mijn rug.

Het is dat ik een man ben, was ik een vrouw, dan wist ik wel wat ik deed op Rokjesdag.

Drijvende Doos
k4a

Misschien heb ik het mis, zie ik het verkeerd. Is het Waterbus – Nieuwe Formule? De nieuwe pont tussen Dordrecht en Papendrecht is alweer een tijd in de vaart. Een totaal ander model dan de catamarans die in alle andere richtingen wegstuiven. Die eruit zien zoals ze varen: razendsnel. Helaas beginnen ze wat te verouderen, gehavend en gebutst. Is dat de reden dat er een nieuw model is geïntroduceerd? Ik vind het maar een lelijk ding, ruw in elkaar gelast, maar misschien hoort dat zo. Een drijvende doos en het dobbert langzaam naar de overkant.

En daar drijft er nog een, maar dan van een andere schaal, de Ark van Noach. Wendde je altijd de blik naar het Dordtse havenfront, nu wordt je blik automatisch naar de enorme Ark gezogen. Ik ben opgegroeid met de kinderbijbel en ik ken het verhaal van Noach op mijn duimpje. Dit, gecombineerd met mijn liefde voor schepen, dreef mij al tijdens de bouw er telkens heen. Hij lag toen nog aan de Kerkeplaat. Dicht in de buurt kon je niet komen. Toen hij klaar was trok een kortingsactie me over de loopplank, ik was gewoon heel nieuwsgierig. Wat een enorme ruimte, brede gangen, alles van hout, uiteraard. Blank en gladglanzend, maar ook veel ruw. Complete boomstammen dienden als stutpalen. Het was precies zoals ik het me als kind al voorstelde. Alleen de dieren ontbraken. Behalve een paar konijnen, geiten en een aaibare shetlander. De kunststof olifanten mochten weleens afgestoft. En was zou het leuk, wanneer het stro regelmatig werd ververst, dat zou lekker ruiken. Ik wil niet al te kritisch zijn, misschien was het nog lang niet af. Maar het was allemaal wel wat simpel en erg leeg. In de Efteling kwam je ogen en oren tekort. Hier had je het snel gezien. De tweedehands etalagepoppen die Bijbelse taferelen uitbeeldden waren wat beschadigd. Een beetje sjofel gekleed. Er was jaren gewerkt aan de bouw, haast onvoorstelbaar dat iemand zo’n gigantisch schip kan bouwen. Voor mijn gevoel was er aan de eigenlijke tentoonstelling nog iets te weinig aandacht besteed. Had een vakbekwaam iemand ingehuurd! En plakte Adam’s vijgenblad even vast, hij verloor het bijna. Niet dat zo’n etalagepop wat te verbergen had.

Dan troffen we toch nog meer dieren. De volière met allerlei pluimage en een paar Turkse tortels. Het mannetje maakte het vrouwtje het hof met de kenmerkende buigingen en geluidjes. Ik wijs Eega erop:
“Kijk, die had ik vroeger, bij mijn ouders thuis. Roko en Roekie, het waren allebei mannetjes. Maanden lang konden ze broeden op een helemaal verschrompeld aardappeltje”.

Met moeite maakte ik me los van deze vogeltjes, mooi vind ik ze nog steeds, met hun zwarte kraag en lieve oogjes. Voor wie het Bijbelverhaal niet kent: Noach liet steeds een duif los en telkens kwam die teruggevlogen. Nog geen land gevonden. Dan was daar de film Noah. In de donkere zaal van The Movies zette ik mijn 3d bril op. Hoewel de film soms bijna science fiction was, herkende ik de Ark, zoals ik me hem in mijn kindertijd voorstelde. De film – die in het eerste weekend van de première de meest bezochte film was – deed nogal stof opwaaien in kerkelijke kring. Maar volgens mij moet je niet alles zo letterlijk nemen. Dat geldt ook voor de Ark. Op de berg Ararat in Armenië schijnen restanten gevonden te zijn, die mogelijkerwijs aan de Ark toe te kennen zouden zijn. Zie het meer als een verhaal, een symboliek. Laatst zag ik The Passion op tv, dat ook zeer hoge kijkcijfers had. Het pakte me. Niet zozeer het verhaal, maar de saamhorigheid, de vrede en de verhalen van meelopende mensen. Een blijmoedige vrouw in een rolstoel, een ruimdenkende moslim en een vrouw die onlangs haar zoon had verloren. Zij zei:
“Liefde is een staat van zijn”.

De aanlegsteiger Ark van Noach is nu in gebruik, met de Waterbus kun je er vertrekken. En je kunt er aanmeren. De Ark zie ik zo; hij is nog lang niet af. Het klinkt wat misschien toevallig, maar toch: in mijn tuin is nu een paar tortelduifjes bezig een nest te bouwen. Ze vliegen steeds met takjes heen er weer. Ik weet nog niet waarheen.

Min of meer

P1030762
Twaalf uur nadat ik mijn stem uitbracht meldde ik me weer op het stembureau. Het was kwart voor negen, een kwartier voor sluitingstijd. De vijf dames achter de tafel keken verbaasd op toen ik zei dat ik niet kwam stemmen. Tellen, ik kwam tellen.

“O nou, we zijn al met vijf en wij zijn altijd het eerste klaar.”
Precies, dat had ik al gedacht, er was een lage opkomst voorspeld en dan in deze wijk, dat wordt een makkie. De voorzitter rommelde in haar papieren en inderdaad: daar stond het. Er zou nóg iemand bij komen en vroeg:
“Hoe was uw naam zei u?”
In de lokale krant had een oproep gestaan voor vrijwilligers om de stembureaus te bevolken.

Anders dan ik altijd dacht werd dit vrijwilligerswerk betaald. Ik liet me verleiden en gaf me op. Er kwam een digitaal cursusje en ik slaagde voor het examen. Teveel mensen hadden zich aangemeld en de eerste keer werd ik ingezet als teller. Dat betaalde minder maar het zou ook veel minder lang duren. Ik stelde me voor, gaf alle dames een hand en vergat hun namen die ik niet verstond onmiddellijk weer. Het was een lage opkomst geweest zei me een van de dames. Een ander met lang donker haar en leuke tongval vroeg of ik wat wilde eten. Ik zei dat het er nog meer konden worden, het was nog geen negen uur en vroeg of er misschien koffie was. Met een waterkoker kon ik een kopje oploskoffie maken. Nieuwsgierig keek ik om me heen, zo ziet een buurthuis eruit. In de stilte klonken voetstappen in de linoleumgang. Ah, stemmers! Vlak voor sluitingstijd meldden zich nog een aantal kiesgerechtigden.

Pas de volgende dag zou duidelijk worden dat dit een memorabele verkiezingsdag zou zijn. Nog weken werd aandacht geschonken aan die fijne geblondeerde man. Die weer een uitspraak aan zijn lijst van racistische slogans toevoegde. Dit keer met de vraag van willen we meer of willen we minder? Eindelijk, eindelijk kreeg onze fijne minister-president er een slechte smaak van in zijn mond. Bij alle voorgaande beledigende oneliners had hij weggekeken, zijn collega politicus zelfs verdedigd. Misschien wel met een fijne smaak in zijn mond.

Al onze zes horloges gaven een andere tijd aan, twee minuten voor negen, bij een ander was het over negenen. De IPhone van de voorzitter gaf de internettijd aan, dat was juiste. En toen ging het snel en anders dan op het instructiefilmpje, dat ik bij de cursus had gezien. Deze dames waren een geolied team. De stembus ging open en drie dames vouwden de stembiljetten open. Samen met die ene vrouw met een min of meer buitenlands accent, ze kon voor een Marokkaanse doorgaan, sorteerde ik de biljetten op stapels van dezelfde partij. Eerst een voor een maar algauw gristen we hele stapels van tafel en renden hard heen en weer tussen de verschillende tafels. We kregen het er warm van. De voorzitter hoefde niets te zeggen, zij telde stemkaarten en deed onduidelijke administratieve handelingen. Nadat we alle biljetten ook op naam hadden uitgesorteerd en we die van de partij met de meeste stemmen, Beter voor Dordt, drie keer opnieuw hadden geteld klopte alles. De voorzitter gaf telefonisch de uitslag door. Ze hing op en meldde:
“Jaah, we zijn weer het eerst klaar!”
Snel werd alles ingepakt en hup terug in de stembus gelegd. Tijdens het wachten tot de bus werd opgehaald kwam er een grote doos van onder tafel.
“Wat wilt u meneer?”
werd me gevraagd. Broodjes, allerlei soorten beleg, soep, koffie, thee, koeken, snoep, chips, appels, blikjes fris. Na lang aandringen koos ik een blikje sinas. Meer hoefde ik echt niet.

Gelukkig was het in Dordt onmogelijk om te stemmen op die ene fijne Partij die de Vrijheid zo hoog in vaandel heeft. Anders was de uitslag waarschijnlijk toch wel iets minder geweest.

Vergeten

P1050909

Gekleed volgens de ongeschreven wetten van de buitensport, met meerdere laagjes over elkaar trek ik de Hollandse Biesbosch in. Voor de zekerheid heb ik nog een laagje extra aan, het is december en de temperatuur dienovereenkomstig. Op een doordeweekse dinsdag verwacht ik niet veel mensen tegen te komen. Ik hoop eigenlijk geen een. Om me dan toch te verantwoorden hangt er een camera om mijn nek. Dat die mens dan denkt, o dat is zeker een vogelaar. Dat ben ik niet, voor alle duidelijkheid, ik heb geen hekel aan vogels en vind het prima dat ze er zijn, voornamelijk om het landschap te verlevendigen. Of het nu de groengerande witbeksnavelroek is of toch de zeldzame schuimkraagplevier, dat laat mij vrij koud. Bovendien, ik ben die namen zo weer kwijt. Die camera verwacht ik vandaag niet te gebruiken. Ik heb alle foto’s al. Riet, modder, vlierstruik en wilg. In tegenlicht, met zonsondergang, bedauwd, besneeuwd en met een regenboog. Vandaag schijnt de zon wat flauwtjes, het is niet mistig, het is eigenlijk geen weer. Te saai voor woorden en ook voor foto’s. Waarom ga ik er dan toch heen? Meerdere excuses kan ik aanvoeren. Ik wandel graag. Maar niet over asfalt. Niet door een woonwijk. Niet door een winkelstraat. De Biesbosch geeft net dat tikkie extra. Als het goed is, is het modderig. Trap je af en toe, bijna, een natte voet. Stil is het er zeker, op dinsdag. Lopen om de geest leeg te maken. En je kunt er alles vergeten, je zorgen en je zonden, als je die zou hebben.

Er zijn twee bankjes pal aan de rivier. Op het eerste plof ik neer, met het zitkussentje tussen de natte plank en mijn broek. Een droge kont is belangrijk. Moet af en toe de voeten optillen voor een langskomende golf. Schenk een heerlijk kopje koffie uit de thermosfles. De telefoon geeft een bliebje. Dat bliebje beantwoord ik. En leg voor beter zicht daartoe, de zonnebril naast me neer. Daarna begeef ik me tussen de rietkraag weer op pad. De bril blijft eenzaam achter. Is van het bankje gevallen bij het inpakken, ongezien. Een golf krijgt hem te pakken en neemt hem mee in de rivier. Voor de vorm maak ik nog een foto van een berenklauw en van een omgevallen wilg. Pas als ik thuis kom merk ik het. Ik heb geen bril meer op, waar ben ik hem vergeten? Toch jammer, honderden brillen heb ik overal gepast, eindelijk was er eentje goed genoeg. De foto’s zijn niets bijzonders, deleten maar.

Met vriend Wim een dagje op stap. We zouden naar de Biesbosch, aan de overkant en op de fiets. De Jantjesplaat, de Jantjeskeet. Ik wil het hem laten zien, de Witboomkil, natuurkampeerterrein de Knotwilg. Stukje fietsen, kopje koffie uit de thermos. Samen op een bankje of zomaar op een dijk. Zitten in de stilte, een goed gesprek, de diepte in. Het mooie plan, dat waait aan flarden, het stormt. Ik haal hem op met de auto. Hier koffie, bij de Waterjuffer, onder de Watertoren? Of verderop, bij Fluitekruid, het huiskamercafé? We moeten de deur daar achter ons op slot doen, de wind blaast hem zo weer open. Die wind waait recht over de rivier op de Kop van ’t Land. De pont komt aangeschommeld, witte koppen op de golven. De serveerster kijkt me ongelovig aan op de vraag: of het wel verantwoord is, oversteken met de pont? We rekenen haastig af om in te schepen. Tegen onze gewoonte in, blijven we op de pont in de auto zitten. Wat deinen we lekker. Rijden dan zomaar, zonder doel, door het vreemde landschap richting Werkendam. Hier wordt een boerderij afgebroken, wat verder verrijst een nieuwe. Wegen lopen dood, nieuwe aangelegd. Overal wordt gegraven, bruggen dwars door het land, wat nu nog droog ligt. Alles om ruimte te maken voor de rivier, wanneer het nodig is. Het landschap, dat na jarenlange strijd tegen het water daaruit gewonnen is, verdwijnt. Die geschiedenis wordt snel uitgewist. De wind deelt zware klappen uit, de auto schudt.

Uiteindelijk belanden we in Woudrichem. Of het toepasselijk is weet ik niet, maar we lunchen op het water. Restaurant De Stroming is gebouwd op een aak in het haventje. Van een storm is niets te merken hier, de aak ligt bewegingloos. Mijn sjaal blijft eenzaam achter. Zwart en zijde, verkreukeld en gerafeld, maar wel mijn sjaal, vergeten. Op de terugweg nemen we een omweg door de Alblasserwaard. We komen langs het Streek -en Natuurcentrum. Wim zegt volgend jaar daar de cursus ‘Vogel Kennen’ te gaan volgen. Ik zeg maar niets.

Een volle dag

P1040931

“De rondleiding vangt aan, onmiddellijk aan het station”.
Met deze woorden ontving ik mijn broer Riem en ‘volle neef’ zoals hij zich sinds lange tijd noemt, neef Barend. Amper gearriveerd met de uithijgende Intercity confronteerde ik hen met het eerste monument. Oog in oog met het Van der Tocht Massa Artikelen Dordrechthuis aan de overkant. Beter bekend als Het Tomadohuis. Een in 1962 sensationeel gebouw en nog steeds mooi, rustend op slechts twee kolommen. De tocht door Dordt voerde langs successen en mislukkingen, die juist samen zorgen voor een spannende stad. Heerlijk chaotisch, niet bedacht op de tekentafel. Om de miezerregen te ontvluchten doken we eerst de kelder van het VVV in. Met de plattegrond daar letterlijk onder je voeten krijg je een goed beeld hoe de stad in elkaar zit. En dat de historische binnenstad in feite bestaat uit drie eilandjes op het eiland van Dordt.

Het was een zware opgaaf, twee geroutineerde docenten rondleiden en tevens de leiding behouden. Zeker voor iemand met een zwak geheugen, een blinde vlek, noem het weerzin tegen jaartallen en feitjes. Lichtelijk gestrest was ik wel. Hoe zo’n wandeling dan een volle dag in beslag kan nemen. Met een voortdurende vertraging door steeds opwellende gezamenlijke herinneringen aan onze jeugd, de gedeelde passies voor wandelen, cultuur, literatuur, kunst en gazomaardoor. Onze opvoeding was min of meer identiek, toch zijn we alle drie heel anders geworden. Zo moet Barend niets meer hebben van religie en toen hij in de verte de Ark ontwaarde, liet hij zich ontvallen:
“Verdomd, daar heb je hem!”
Voor de lunch voerde ik de mannen mee naar Khotinsky. Hun verbazing sloeg om in bewondering.
“Fantastische plek”
hoorde ik mompelen. Mag een Dordtenaar dan trots zijn?

Pas toen ik, moe, de familieleden op het station had afgeleverd, me huiswaarts spoedde, schoot me te binnen: het Dictee. Vanavond, op tv, dat was onbesproken gebleven: volle neef is leraar Nederlands. Al jaren neem ik deel, uitentreuren echter met afnemend succes. De nieuwe regels van koppeltekens of juist niet, hoofdletters, woorden los of aan elkaar, het komt niet meer binnen. Mijn moeder deed ook lang mee, dan belden we elkaar: Hoeveel fout had jij? Vaak deed ze het beter dan (niet als zeggen) ik.

Haastig maak ik een ovenschotel klaar, Eega komt heel kort thuis om te eten, ze heeft haast. Tussendoor zie ik op Facebook hoe een kennis, vriendin durf ik haar niet te noemen, over nog meer talenten blijkt te beschikken dan ik al van haar ken. Ze zingt! En hoe! Ontroerend vind ik het en dat je het durft te laten zien en ook een beetje lief.

Deze keer was het Dictee geschreven door Bart Chabot en het was makkelijk volgens hem. Ik zeg maar niet hoeveel fout ik had. Of moet ik als excuus aanvoeren dat ik werd afgeleid. Door de aanwezigheid van de bloedstollend mooie BN’er Euvgenia Parakhina (dicteewoord). Door haar hartverwarmende aanblik raakte ik van slag. Ik botste ooit eens, bijna, tegen haar op en ik kan u verzekeren dat ook van dichtbij….  De winnaar van het Dictee was een jonge Dordtenaar met slechts zeven fout. Ik was plaatsvervangend blij. De felicitaties werden uitgereikt door de intens correcte heer Dries van Agt. Hij deed dat, aimabele man als hij is, met een ‘accolade’, een iets lang aangehouden omhelzing. Ik moest er van slikken.

Toen ik dit alles gehaast en beknopt noteerde, hoorde ik in de verte, op de tv, Ilse de Lange zingen. In de goededoelenactie van het Glazen Huis zong zij het lied waarmee mijn moeder mij, als kleine jongen, altijd in bed stopte:
“Here houdt ook deze nacht, over Gerard trouw de wacht.”
Het was een volle en een warme dag.

Dordrecht Linkeroever

P1050678

Eigenlijk vind ik de titel Rive Gauche mooier, maar dat wordt teveel Parijs. We moeten bescheiden blijven, Dordt is niet zo groot. Een linkeroever heeft Antwerpen ook en zelfs die vergelijking gaat mank. Bijna vijf keer zoveel inwoners telt die stad. Tenzij we alle mensen die in de Drechtsteden wonen bij elkaar optellen, dan begint het wat te worden. Maar liefst 270.000, in Antwerpen zouden ze zeggen:
“Meer moet da nie zijn”.

De andere drie Drechtsteden liggen allen aan de overkant van drie waterlopen, respectievelijk: Beneden Merwede, de Noord en de Oude Maas. Wat Amsterdammers het mooiste vinden van Rotterdam is de laatste trein naar Amsterdam. Zoals het mooiste van Papendrecht is: het gezicht op Dordrecht. Dit uit zijn verband geschoten lintbebouwingsdorp heeft niet veel authentieks. Langs de oude rivierdijken, Westeind en Kerkbuurt, staan hier en daar pittoreske dijkwoninkjes. Er is een klassiek schoolgebouw, een klein kerkje, en dan nog de Veerdam, die ene straat met de mooie kastanjebomen, maar dan houdt het gauw op. Van het stadhuis wordt niemand blij. Wel is er een uitstekend nieuw winkelcentrum. En je woont nergens fijner dan daar aan het Merwehoofd, die boulevard langs de rivier. Heerlijk op het zuiden, zon op je balkon, mooie beeldende kunst voor de deur en dat uitzicht. Binnenkort kun je zelfs ‘s nachts nog oversteken, met de nachtpont naar de Linkeroever.

Wat voor Papendrecht geldt, Zwijndrecht is erger. Met excuus voor hen die gedoemd zijn er te wonen. Misschien ken ik het niet goed genoeg, een oude kern heb ik nooit kunnen ontdekken. Waar is het centrum, het hart van deze woongemeenschap? Ik durf het geen dorp te noemen, te groot, maar is het wel een stad? Een verzameling uitdijende woonwijken, met steeds weer een klein buurtwinkelcentrumpje. Heel eng zijn toch wel die beeldbepalende torens op de enorme flats, Eemstein en Zonnestein geheten, opbergdozen voor mensen. Merkwaardig mooie huizen staan aan de Rotterdamseweg. Het leukste stukje vind je ook hier weer aan het water. Het Veerplein, steil omhoog de dijk op, vanaf de pont. En oké, die watertoren mag er zijn. Vanaf de oever, het Maaspad is het zicht op de overkant nog beter dan vanuit Papendrecht, pal op het oude Dordt.

Vanuit Sliedrecht is het uitzicht heel anders, meer passend bij de sfeer die in dit dorp hangt. Niet te werelds, niet kijken naar die zondige losbandige stad. Nee, hier zie je de grijze oever van een gecultiveerd Biesbosch landschap, de Merwelanden. Highlight voor mij is onbetwist het oude gemeentehuis in een strenge bouwstijl. Het had zomaar het hoofdkantoor kunnen zijn van de Gestapo. Van een heel andere orde is het nieuwe gemeentehuis, futuristisch haast. En natuurlijk de deprimerende kerken die onlosmakelijk verbonden zijn met dit dorp. Dat het een dorp is proeft men duidelijk in de winkelstraat. Die dan weer heel gek, Kerkbuurt heet. Net er buiten, aan de Rivierdijk staat een aardig kerkje, met een bijzonder verhaal. Tot 1920 was het een Synagoge, het dreigde ooit in te storten en is zelfs verplaatst wegens dijkversterking. Het baggermuseum bezocht ik nooit en dat moet zo blijven. Waar ik jaloers op ben, is het prachtige wandelpad aan de Adriaan Volkersingel. Slenter, niet op zondag, onder de volgroeide kastanjebomen langs de rivier. Over Rive Droite.

C’est Noël
P1020781

Het was droog, de wind was gaan liggen en ik spoedde me – voor de afwisseling – eens per MerwedeLingeLijn naar de stad. Om me heen zat iedereen verdiept in de geheimen van de moderne telefonie. Van de jongen in spijkerboek met dure gaten tot de dame daar met waaiend kapsel en een shawl in de door mij gevreesde Burberry’s ruit. Het is midden december, ik ben nog net op tijd, de Kerstmarkt is er nog niet. Gisteren heb ik alweer een dosis Kerst gehad. De jaarlijkse (vrijwilligers-) klus in het verpleeghuis: de zaal versieren. Samen met een aantal goedbedoelende, mij niet begrijpende vrijwilligers. Leg het maar eens uit, dat het mooier is je te beperken tot slechts een of twee kleuren uit de duizelingwekkende hoeveelheid versiering die uit de kelders wordt aangedragen.

Ik ga een rondje doen door de stad. Het is de generale repetitie. Binnenkort zal ik een neef, ‘volle neef’, zoals hij mij steevast noemt, door Dordt rondleiden. Alle jaartallen en vele wetenswaardigheden uit de cursus Dordtologie zijn ver weggezakt. Ik neem een omweg en wandel de vrolijk zonbeschenen Burgermeester de Raedtsingel op en stoor me niet aan het lied in mijn hoofd. Charles Aznavour:

C’est Noël chéri
Et nous
Sommes à Paris
C’est Noël chéri
Et tous ceux
Que nous
Aimons sont loin
Bien loin d’ici
Étrange fête

 Wel kijk ik met enige walging naar een geparkeerde spierwitte scooter, het zadel is bekleed met een stofje in de eerder genoemde ruit. Het geheel straalt een soort luxe uit waar ik nu eenmaal slecht tegen kan. Het maakt de tegenstelling nog schrijnender: er komt me een zwaar lopende Turkse vrouw tegemoet, armoedig gekleed, schoenen kapot. Verderop zie ik de ‘De Holland’ wiens renovatie bijna is voltooid. Als een vreemd rozeschoon voorwerp ligt hij daar, als pasgeboren, te midden van allerlei bouwmaterialen en nog op te ruimen rotzooi. Ook op het Scheffersplein zijn de hekken verdwenen. Het plein is weer veilig, de dragende constructie is vernieuwd. Je zult er niet meer doorzakken, nu is er nieuw gevaar. Het ingewikkelde bestratingpatroon is teruggebracht, maar het plaveisel ligt heel erg ongelijk. Het lijkt wel Parijs Roubaix,de hel van het Noorden.

Even later schuim ik door het grote warenhuis, op zoek naar een cadeautje voor Eega. Zoals altijd bracht zij me weer in verlegenheid. Onverwacht kreeg ik rond vijf december toch een lief cadeau. En altijd weer vergeet ik wat voor haar te kopen en weet ook niets te verzinnen. Juist door het enorme aanbod kan ik het niet vinden.

In het cartridgevulstation vult de cartridgeman mijn inktpatroon. Zacht, haast niet hoorbaar klinkt:’I wish you a Merry Merry Christmas’  Ik besluit de trein niet terug te nemen, maar loop het hele eind naar huis. Mijn buurmeisje passeert me op de fiets. Met het hele lange haar, de gouden broek en gouden tas. Ze ziet me niet, ziet helemaal niets. Ze rijdt op de automatische piloot, onderwijl verdiept in de wonderen van haar telefoon. De decemberzon schijnt nog steeds en ik wandel verder, terwijl onstuitbaar in mijn hoofd dreint: ’ I wish you a Merry Merry Christmas’

 

Mensenwerk
P1040167

Nu moest ik eraan geloven. Ik had mijn beschikbaarheid opgegeven en dat resulteerde in een oproep. Al jaren stond ik ingeschreven en nu had ik een klus in, hierna te noemen, filiaal X. Dat werd in enkele dagen ontruimd, verbouwd en heringericht. En dat ging ik doen, samen met nog een aantal inrichters. Tot mijn schrik bleek dat in twee ploegen te gaan en ik werd geacht, om zes uur ’s ochtends, het werk aan te vangen. In het holst van de nacht stond ik op, meldde mij ter plaatse en betrad een voor mij nieuwe wereld. Een inktzwarte steeg waar het tochtte, een smoezelige expeditie-ingang, rolluiken, stapels pallets, rondwaaiende lege bierblikjes. Een groepje mensen wachtte, stilzwijgend en rokend, tot een man in beveiligingspak de boel ontsloot.

Toen we uiteindelijk werden losgelaten bleek mij iets waar ik nooit bij had stilgestaan. Wat is er toch verschrikkelijk veel te koop in de wereld. Alleen al in filiaal X, wat een enorme hoeveelheid producten. Uit alle delen in de wereld. Ontzettend veel ook wat ik nooit vermoedde in X, niet kende, niet begreep of niet mooi vond, om niet te zeggen gruwelijk. Maar ook: wat een hoeveelheid werk.

De ploeg voor ons had volgens een exact schema alle schappen met planken, haken en andere dragers ingericht. Aan ons de schone taak om dat te vullen, precies volgens plan. Elk potje, elk doosje op die plank, op dat plekje, links van dat andere vaasje. De hel! Het viel me op dat  wij, de groep van bepaalde leeftijd, de werkzoekenden, de ZZP-ertjes, de vroeggestopten onmiddellijk druk in gesprek waren. Alsof men elkaar al jaren kende. Werken die aan ons uitgereikte T-shirts zo verbroederend? Daar was de man uit Spakenburg, een platpratende ADHD-er en de grijze kettingroker met vrienden bij het UWV. We hadden een klein snel vrouwtje die meteen alle namen kende en een grote vrouw met strenge bril en artistiek slordige hartknot. En uiteraard een vlotte would-be opa met Borsatosjaal en sneakers. Het vaste team van filiaal X was aanzienlijk jonger, meisjes en jonge vrouwen. En in tegenstelling tot het onze bestond dat uit vele nationaliteiten. In evenveel formaten, van klein tot zeer klein, allerlei vormen, slank, peervormig, enorm maar ook een paar sexy, al of niet met hoofddoek. Wel allemaal zachtaardig en vriendelijk. Er was een hele lange, blank en zij had de leiding.

“Wie gaat er mee naar Het Glas?”
Ik dacht: ik niet, ben nogal brekerig. Ik werd ingedeeld bij Het Glas en heb elk potje, doosje en vaasje zeker drie keer vastgehad. Steeds moest het anders, toch maar een plankje hoger of lager. We moesten van de tekening afwijken. Ebru, een verlegen lachende Turkse in een grote blouse van X zei me steeds wat te doen. Ze had een Rotterdams accent. Koffiepauze. Een meisje met een enorme hoofddoek over haar hoog opgestoken haar en grote bambi-ogen laadde haar bordje vol met broodjes en gevulde koeken, flesje fris onder de arm. De lange schreeuwde haar toe:
“Het is koffiepauze, koekentijd. Lunchen doe je later!”
Het meisje hoorde het onbewogen aan, draaide zich om en at snel alles op, haar ontbijt volgens mij. De hele dag brak ik niets. Tenslotte kwam de aflossing en buiten bleek het mooi weer.

Er volgde nog zo’n dag en dit keer zat ik in de Kadohoek. Met een donkerharige schoonheid, hoewel uiterst blank, duidelijk van zuidelijke afkomst. Ik oefende op haar naam, ik leerde het niet, iets wat leek op Jamiroquai. Ik duwde per ongeluk een zeilboot om, de mast raakte een kaars, die omrollend een sfeerlichtglas van de plank deed kukelen. Met het schaamrood op ging ik zoeken naar de bezem, alle grappige opmerkingen negerend. De man met de vele UWV vrienden vertelde me dat hij in drie jaar tijd 700 brieven had geschreven. In de pauzes zat onze groep bijeen en velen deden hun beklag over de slechte organisatie:
“Ik irriteer me!”

De laatste dag moest alles geprijsd. Nu werkte ik met de vrouw met de grote bril. Steeds stootte ze me aan en zei voortdurend: zeg lieverd of: zeg schat. Toen we klaar waren, filiaal X haar deuren opende en het publiek massaal binnenstroomde nam onze groep afscheid van elkaar alsof er jaren was samengewerkt. Het was een afscheid voor altijd.

Openbare bekendmaking
P1040816
Precies op tijd verhuist schoonzoon Martin. Op een stralende dag binden we alles, de banken, de matrassen op een open aanhanger. Het wettelijk verplichte net eroverheen en op weg naar een ander Dordt, lekker doortochten die spullen! Het is druk op de dijk, ook de buren vertrekken. Het zijn vrienden geworden, antikraak wonen verbroedert. Meerdere ritjes volgen. In de ene hoek van de kamer spullen die meemoeten, aan de andere kant staat alles dat op Marktplaats gaat of maar de Stort. Martin’s vader inspecteert:
“Wat doe je daarmee, is dat wat voor de caravan?”
Hij sloopt dingen uit elkaar, harde schijven, printplaatjes uit computers, altijd makkelijk. Je kan nooit weten, kan nog van pas komen.

Acht jaar antikraak is lang. Het kon voor een jaar zijn of iets langer, het werden er acht. Dordt had wilde plannen met de Weeskinderendijk. Er moest gesloopt, alles plat. Het zou een spetterende stadsentree worden, het Maasterras. Iedere Dordtenaar zal toegeven, het is niet bepaald heel fraai wanneer je nu zo de stad inrijdt. De oorspronkelijke bewoners van de Weeskinderendijk werden gedwongen te verhuizen, te verkopen. Tot de daadwerkelijke sloop werden de huizen antikraak bewoond. Ook mijn dochter Martine heeft er jaren prima gewoond. Dat was goedkoop maar ook risicovol. Het kon zijn dat je opeens je spullen moest pakken. De huurovereenkomst kon zomaar beëindigd worden.

Een laatste rit, allerlei losse spullen, lastig om te stapelen. Planten, een fiets, losse rommel uit de schuur. Discolampen, slagtanden. Een enorme houten dukdalf. In de gang ligt een stapel kranten en folders. Bovenop ligt een brief, aan de bewoner van dit pand: Openbare Bekendmaking. Aangaande wet bodembescherming. Ontwerpbeschikking. En dan weet je het al. Als je dit soort termen leest, dat kan alleen maar iets van de gemeente of de overheid zijn: Inzage , Sanering, Humane Risico’s. Wat blijkt? Er is ‘uit onderzoek gebleken’ dat er bodemverontreiniging is in de omgeving van de Weeskinderendijk. Op een deel van het rangeerterrein was ooit een creosoteerinrichting. Met dit middel, creosoot, werden de bielzen verduurzaamd. Door ‘lek en druipverlies’ is de grond nu verontreinigd. Er zijn echter geen ‘humane risico’s’. En dat is altijd weer grappig. Wanneer dit soort zaken aan het licht komen wordt groot alarm geslagen maar er is nooit gevaar voor de volksgezondheid. Hier ook weer, voor de aanwonenden hoeven geen maatregelen te worden genomen, de verontreiniging bevindt zich alleen onder het parkeerterrein.

Het hele plan, Maasterras is van de baan. Geen protserige stadsentree, geen Almere toestanden. De huizen blijven, zullen worden opgeknapt. Gereed gemaakt voor normale huur. De antikrakers moeten verdwijnen. Maar vandaag lees ik in de plaatselijke krant dat de Dokweg zal worden aangepakt, de belangrijkste stadsentree krijgt een impuls. Het wordt een rivierenpark en het kost bijna vier miljoen. Over vervuiling wordt niet gerept.

 Schoonzoon Martin slaat niet om deze reden op de vlucht, het is een merkwaardig toeval. Nee het is puur geluk, ze gaan samenwonen. Het huis is nog lang niet leeg:
“Oh, nee, hij is net als z’n vader,”
fluistert dochter Martine me in het oor:
“Die bewaart ook alles”

Romeo

aa 118
We waren de stinkende kattenbak en overal kattenhaar beu, of zoals dat nu heet, we waren er klaar mee. Totdat de kinderen met een klein oranje katertje thuiskwamen. De ouwe hippie verderop had hem liefdevol opgevangen maar nu wilde hij hem kwijt. Hij ging weer een tijdje naar India. We konden niet anders en zwichtten. Romeo moest hij heten, niet te verwarren met Romeo en Julia, maar naar de Nederlandstalige band die toen de hit was.

Een paar dagen geleden hebben we hem begraven. Zestien jaar was hij bij ons. En al die jaren was hij lief. Een bijzonder beestje, klein voor een kater en met een heel mooi kopje. De laatste tijd ging alles volgens een vast patroon. Voortdurend wilde hij naar buiten en even later wilde hij weer naar binnen. Hypnotiserend zat hij dan op het muurtje voor het huis naar binnen te kijken. Of krabde hij nog meer hout van de rafelige onderkant van de hordeur. Jarenlang kon hij met een acrobatische sprong via het wc raampje binnenkomen, tot we een nieuw raampje lieten maken. Dat bleek net iets te smal. ‘S avonds nestelde hij zich klem tegen mij aan en liet zich de hele avond strelen en een beetje plagen. Tegen bedtijd ging hij eten en moest nog even de deur uit. Op het geluid van het nachtslot kwam hij de tuintrap op galopperen en met een klein begroetingsgeluidje streek hij langs mijn benen. Altijd leuk, Romeo wilde liever in de kamer slapen. In de strijd tegen de haren had ik hem liever in de keuken. Ik deed de lampen uit, hij verroerde zich niet, maakte zich onzichtbaar. Ik deed de laatste lamp uit en zei: “Kom op Romeo!”  Dan pas kwam hij met duidelijke tegenzin overeind en maakte een verontwaardigd geluidje.

Hij herkende onze auto, van de vele tientallen auto’s op dit stukje dijk wist hij feilloos welke van zijn baasjes was, liggend op het warme muurtje voor het huis. Zelfs als ik op de fiets aankwam zag ik, vanuit de verte, dat hij me herkende. Klein als hij was wist hij dat hij sommige andere, veel grotere katten moest mijden. Onze grote tuin dient als kattenbak voor de vele andere katten uit de buurt. Hij deed geen moeite om zijn territorium te verdedigen. Hij had wel een paar vriendjes, die ene, zonder staart. En de gevlekte van de overkant. De kat met de drie poten meed hij, ondanks zijn handicap was dat een gemene. Een keer slechts heeft Roompje, zoals we hem noemden, uitgehaald. Ik pakte hem op, tegen zijn wil en kreeg een lelijke haal precies over mijn neus. Tot grote pret van Carol. Ik kan het litteken nu nog zien.

Welke kat kan pootjes geven, als een hond? Romeo deed het. In zijn nooit aflatende hunkering naar aandacht stak hij, vanaf een stoel zijn pootje uit, probeerde je aan je broek te trekken. Ik stak mijn hand uit, en keer op keer deed hij dan hetzelfde met een pootje, nagels ingetrokken. En altijd leuk: ging je door het luik de kelder in, Romeo stond naast je, klaar om geaaid te worden. Bleef je even staan, dan maakte hij een ereronde om het openstaande luik heen. Kopjes gevend, spinnend. Liet je je hand even rusten op de rand van het luik werd je ‘gegrepen’. En wat was er nu fijner dan door Eega te worden ‘gevlooid’ ? Met een klein kammetje woelde ze door zijn haar op zoek naar die minuscule vlooitjes. Na verloop van tijd zag hij er dan niet uit, met z’n haar in de war. Of wanneer de dochters thuiskwamen, dan genoot hij zichtbaar van alle aandacht en liefkozingen. Nadat ze waren verhuisd, deed hij niets liever dan klaaglijk miauwend door hun lege kamers dolen. Donders goed wetend dat hij niet op de bovenverdieping mocht komen. Op een enkele vingerknip van mij kwam hij dan schuldbewust de trap af. Wel met een klein protesterend miauwtje: “Nou ja zeg!”

Hij kon dagen op de tuintafel liggen. Verlekkerd kijken naar de koolmeesjes die af en aan vlogen naar het nestkastje om hun jongen te voeden. Urenlang slapen in een vreemde houding op de parasolvoet. Of ook gewoon middenin de kamer, haast onzichtbaar met zijn oranje vacht op de houten vloer, camouflagekat. Soms, als ik eens twee seconden boos op hem was omdat hij een boterham met kaas van mijn bord had gesleurd, bekeek hij me met een blik, zodat ik dacht: wat denk je nu? Hij was een bedelaar, dat kwam door ons, we wilden hem altijd verwennen. Hij lustte graag vla, ijs en slagroom. Met twee pootjes op de tafel vlak naast je bord, wachtend, krijg ik nog een likje? Kwam je ’s morgens uit bed en ging je op weg naar de wc, stond Romeo al voor de deur. Hij moest mee naar binnen. Draaide dan snorrend rond je benen. Als hij te laat was, ging hij voor de deur wachten. Duurde het hem te lang, wenkte hij met een pootje onder de deur door.

Nu is onze lieve Romeo er niet meer. We missen hem voortdurend. Draai je ‘s morgens aan de luxaflex: o nee, hij is er niet. Doe je de koelkast open om de kaas te pakken, verwacht je hem enkele seconden later naast je. Hij werd wat vreemder, een beetje suf. Bleef staan aarzelen in de deuropening, wat ging ik ook weer doen? Gaf je een paar snoepjes, dan kon hij het tweede niet meer vinden, werd hij ook bijziend? Hij ging op gekke plekken liggen slapen, op het toetsenbord van de pc. Of op de pitten van het gasstel. Ook al barricadeerden we dat met van alles, hij vond er toch een gaatje tussen. De laatste weken van zijn leven lag hij voortdurend en constant, haast irritant, bij Eega op schoot.

Zwijgend hebben we hem begraven. Op een mooi plekje in de kruidentuin. Hoeveel uren zouden we hem geaaid hebben? In zijn uitdrukkingsloze ogen hebben gekeken? Ik hoef niet meer zo vaak te stofzuigen, maar toch.

%d bloggers liken dit: