Yanni

Naamloos 2

Yanni
(zeilvrouwtje)

Jan
Natuurlijk, hij had gewoon de trein kunnen nemen, de brave intercity van Schiphol rechtstreeks naar huis. Hij was weggeweest, hield van uitstellen. Niet de kortste, de makkelijkste weg. In Rotterdam was hij uitgestapt. Hij was altijd meer van Rotterdam dan Amsterdam. Hoorde het vertrouwde stampen van ergens een heimachine. Verwonderde zich over de zooi nog steeds bij het station – nóg niet klaar. Snoof de Rotterdamse lucht en trok zijn koffer met van die rotwieltjes over de tramrails, Trrrinng! liep langs café De Unie, de kunst op de sokkels van de Westersingel, langs kabouter Butplug, Booijmans rechts, nam een straffe koffie in café Loos BV en ging rechtstreeks door naar de Willemskade, over de steiger en ‘scheepte in’ op de Waterbus: ‘Witte de With”. Een klein uur later verschenen de contouren van zijn stad, een middelgrote provinciestad. De snelle catamaran draaide ruim door de bocht in de rivier. Ha! Hij was er bijna. Aanmeren, de loopplank af, hij ramde de koffer over de kinderkopjes en stak een paar honderd meter verder de sleutel in het slot. De zware deur sloeg met een galm in het slot, stilte, thuis.Voor een oppervlakkige toeschouwer maakte Jan een stoere indruk. Het leek of hij altijd hetzelfde droeg: een zwart pak. Glimmend van ouderdom, gekreukt alsof hij erin geslapen had. Dat had tie ook, om het pak snel oud te maken. Inmiddels was het tot op de draad versleten. Hij droeg het als het regende en hij droeg het wanneer het dertig graden was. Afhankelijk van het weer met zwarte Spaanse laarzen of dan juist weer Franse espadrilles waar de gaten in zaten. Z’n te lange haar wat in de war, een BluesBrothers zonnebril maakte het compleet. Tot zover het uiterlijk van deze zelfbenoemde kunstenaar. Voor hen die hem kenden was er weinig echt stoer aan hem. Zo had hij bijvoorbeeld geen rijbewijs, hij miste domweg het inzicht, het gevoel van schakelen, sturen en op het verkeer letten tegelijkertijd. Nog even terug naar z’n uiterlijk, geïnspireerd door Jules Deelder met z’n vele brillen, had ook Jan veel verschillende brillen. Hij was vaste klant bij Eyewish Groenenveld. Er ging geen maand voorbij of hij liep even binnen. Uit de wat gemiddelde collectie, die voor zijn portemonnee betaalbaar was, koos hij dan weer een of ander onopvallend montuur.

Ooit was hij op basis van meegebracht werk toegelaten tot de kunstacademie, maar al na enkele maanden werd hem geadviseerd iets anders te gaan doen. Hij begreep niet, of wilde niet begrijpen wat er van hem werd verlangd. Hij gaf aan de opdrachten zo’n eigen draai, dat de docenten hem weer niet begrepen. Was hij nu zo eigenzinnig? Ook met de meisjes was hij onhandig, op school had hij altijd meer vriendinnen dan vrienden. Ze vielen voor zijn klunzigheid, zoals vrouwen vallen voor een sympathieke homo. Overigens, daar was hijzelf heel zeker van, homoseksueel was hij niet. Absoluut niet, nooit! Zo had hij zich voorgenomen. Dat onhandige, die verstrooidheid, het leek een pose. Hoewel hij het koesterde en soms wat overdreef, toch was het echt en niet gespeeld.

Vaak was hij verliefd geweest, zijn hele leven al. Op meerdere meisjes tegelijkertijd. Maar zelden was het iets geworden, niet meer dan wat vrijen in een donker portiek. Hij kon zich heel goed de blunders herinneren, de blauwtjes. Kón hij ze maar vergeten, hij droeg ze met zich mee als een zware last. Stamelend aan de deur vroeg hij, zestien jaar oud, of ze meeging naar het schuurfeest. Joyce, het blonde meisje met de stevige korfbalkuiten. De keukendeur stond open, daarachter was haar moeder zichtbaar, zogenaamd bezig. Joyce ging het vragen, of ze mee mocht. De schouders van haar moeder gingen omhoog, kennelijk vond zij het best. Verontschuldigend glimlachend kwam ze teruggelopen, op blote voetjes door de lange gang:
“Nee, mijn moeder vindt het niet goed, sorry”

Achteraf was hij zo blij dat hij alleen was op dat feest. Steeds verdwenen er koppeltjes in donkere stallen of bijgebouwtjes van de schuur. Naar wat daar gebeurde kon hij alleen maar gissen. Gelukkig dat Joyce er niet bij was. En dan die ander een jaar later, die keer dat hij haar eindelijk had durven aanspreken, Mirjam. Het meisje met de bleke huid, donker haar en licht grijsblauwe ogen. Ergens toch heel mooi. Na schooltijd reed hij op zijn lelijke brommertje naar huis. Op een plek waar zij later langs moest fietsen, wendde hij pech voor aan zijn brommer. Ze reed gewoon door, riep heel gewoon:
“Hoi!”

Zijn hoofd was net zo rood als haar jasje. Tot die keer dat hij het eindelijk uit zijn mond had gekregen, of ze meeging naar de film. Hij, keurig in een zondags pak, haalde haar thuis op. Zij kwam naar buiten in een afgeknipte spijkerbroek en op teenslippers. Het maakte dat hij zich nog ongemakkelijker voelde. Het was nog licht bij de wandeling door de stad naar de bioscoop. Eenmaal binnen was het donker, wat een opluchting. Het zweet brak hem uit en de film, Turks fruit nota bene,was totaal ongeschikt voor deze situatie. Verstijfd naast elkaar zaten ze hem uit. Zij weliswaar met een geamuseerde glimlach. Om nog wat te gaan drinken in de bar naast de bios was hem teveel van het goede, hij verzon een smoes, hij moest weg.

Ongelukkig in de liefde, zo noemde hij het zelf. Op broeierige feesten met harde muziek danste hij soms. Maar steeds met de oudere zus van Mirjam. Een meisje met heel lang vuurrood haar en lieve sproetjes. In de donkere kamer schuifelden ze langzaam rond. Zijn neus in het rode haar, het kriebelde en rook lekker, zoet. Het wond hem op. Hij keek over haar schouder naar Mirjam. Die naar hem keek vanaf de zijkant. Tijdens de lange busreis van een schoolexcursie zat hij naast Mirjam, wanhopig denkend aan onderwerpen waarover ze zouden kunnen praten. Zolang er geen bijgedachten waren, geen verliefdheden ging het goed. Kon hij leuk zijn, alle meisjes vonden hem grappig. Gierden om zijn sympathieke onhandigheid. Zodra er echter bij hem een vonkje oplaaide blokkeerde hij volledig. Ook toen al droeg hij zwart, weliswaar een nette zwarte broek en een door oma gebreide trui, maar het was zwart. Er kwam een leuk nieuw meisje bij in de klas. Ze kwam uit Heemstede en heette Babs. Haar neus was net zo eigenwijs als haar naam. Lange bruine krullen en lang en slank. Hij fietste steeds langs haar huis. Op een keer stond ze opeens voor hem, versperde hem de weg.
“Ga toch naar je moeder joh!”
zei ze. De verliefdheid was als bij toverslag verdwenen. O, als hij daaraan terugdacht, vernietigend. Wat voelde hij zich klein. Nog altijd meed hij die straat.

Na al die jaren, als volwassen man was hij onveranderd. Snel in vuur en vlam, maar hulpeloos en niet in staat om tot actie over te gaan. Dagen kon hij soms met een herinnering in zijn hoofd lopen malen. Op een lange roltrap in Londen viel zijn oog op een dame voor hem. Geheel in het zwart gekleed, onopvallend. Keurig rokje, klein splitje, grijze panty’s. Zwarte pumps. Toen ze echter een paar treden hoger ging staan klopte zijn hart in zijn keel. De zolen van de hooggehakte pumps waren hoogglansrood. Heel lang bleef hij zich afvragen welk gezicht bij deze dame hoorde, het halflange haar had het hem onmogelijk gemaakt daar zelfs maar een glimp van te zien. Herinneringen, ze kleefden hem aan als taaie stroop. In datzelfde Londen dronk hij vieze koffie. In een heel Engels theehuis in een park, Hydepark? Vlakbij zat een vrouw die hem sterk deed denken aan Nina Hagen. Gewoon omdat ze zwartgeverfd haar had, vuurrode lippen en zwartgelakte nagels. Maar meer nog maakte ze een verpletterende indruk op hem door wat ze op haar dienblad had. Een hele haring (of forel?) met daarnaast een gebakje in mierzoete chemische kleuren. Daarbij dronk ze natuurlijk thee. Een week lang werd Jan wakker met een smaak van vis in zijn mond, afgemaakt met een sausje van marsepein op een bedje van bittere chocola.

Yanni
Jan’s huidige vriendin heette Yanni. Vaker noemde hij haar echter Zeilvrouwtje.
“Ja Zeilvrouwtje, ik kom zo.” Of: “Nee ik zou het ook niet weten, lief Zeilvrouwtje”.
En tevens naar anderen:
“Nee, ik kan niet, ik ga eten bij het Zeilvrouwtje”.
Het werd gewoon, zoals op de pont, toen de contouren van de middelgrote provincieplaats opdoemden, toen, had hij voor het eerst weer aan haar gedacht:
“Zou het Zeilvrouwtje er zijn, zou ze al terug zijn?”

De vriendschap met Yanni, dat was vriendschap. Althans zo voelde Yanni dat. Tenminste, dat dacht Jan. Ook van zichzelf was hij niet zeker. Was hij verliefd op haar? Was dit liefde wat hij voelde? Of toch lust, nee, dat stond hij zichzelf niet toe. Hij wilde het puur houden, zuiver. Natuurlijk, ze had een lekker lijf, gezond en bruin. Stevige borsten, lang haar. Alles wat een vrouw moet hebben, zo verkondigde hij altijd. Hoe nu verder? Doodsbang om haar te verliezen, de vriendschap kapot te maken. Of voelde Yanni meer? Ze liet nooit iets blijken, zo was ze. Altijd koel, zelfverzekerd en nuchter. Hij was licht ontvlambaar, gevoelig voor sfeer.

“Een sentimentele zak”
had Yanni hem eens genoemd, toen hij bijna tranen in zijn ogen kreeg. Ontroerend gelukkig kon hij zijn. Op voor de hand liggende momenten, met wat wijn op, de zon gaat onder, je voelt je ontspannen, je kan de wereld aan. Je bent met haar, die je leuk vindt, sterker, die je wilt, voor nu en later. Je hele leven wel. Je wilt haar en helemaal. Strelen, uitkleden, ruiken en proeven. Samen zijn, samen ademhalen, samen blijven. Hij kon niet meer spreken. Zijn keel zat dichtgesnoerd, de woorden kwamen niet, hij kon alleen maar kijken. Keek naar haar, als een hond. Zijn tong hing nog net niet uit zijn bek. Yanni keek en ze zag het, ze schoot in een harde (akelige) lach:
“Jan, hou op, doe gewoon, doe niet zo slijmerig. Sentimenteel gedoe!”

Van haar kon hij het hebben. Geneerde zich niet. Beschouwde het niet als een afgang. Voelde zich warm en vertrouwd en veilig bij haar. Zijn vriendin. Platonisch, dat wel.

Conceptual art
Zijn eerste gang, toen hij thuis kwam was naar boven. De berg post liet hij ongemoeid, gleed er bijna over uit. Onder het matglazen puntdak was zijn atelier. Jan noemde zich beeldend kunstenaar. Conceptual art. Dat was wat hij maakte, vond hijzelf. Vervreemdende kunst. Ooit op het spoor gezet door een kunstwerk wat hij ergens zag. Een enorme wolk uit plaatstaal gesneden, vastgehouden door een zware ketting aan een groot rotsblok. “Droom” volgens Jan.

In de uitgestrekte Flevopolder stond een werk van hemzelf. Twee enorme tractorwielen, een drie meter uit elkaar, een stukje daarvoor een klein voorwieletje, van waaruit twee teugels liepen naar de achterwielen. Jan had het genoemd: “Feelin’ groovy”. Alles in vrolijk oranje menie. Inmiddels was het kleine voorwiel onzichtbaar geworden door het onkruid en struikgewas wat rondom weelderig groeide. Herhaaldelijk had Jan het gemeentebestuur erop gewezen dat er niet gemaaid mocht worden, geen onderhoud! Daar vlakbij in de Noordoostpolder had hij van dezelfde commissie nog een kans gekregen. Dit kunstwerk heette “Betelgeuze of Ams – NY 347”  Het bestond uit een aantal grote zwarte stalen platen, die schuin in de grond gegraven waren. In de vorm van een rechthoek zodat er slechts een smalle strook lucht zichtbaar was. Om erin te komen moest de kunstliefhebber zich door een paar smalle haakse bochten wurmen, eenmaal binnen richtte de blik zich haast vanzelf omhoog. Soms had de kijker geluk dat er zich een condensstreep had gevormd in het luchtruim. Betelgeuze had natuurlijk nog nooit iemand gezien.

Een derde project lag nog ter tafel bij de dijkgraaf van Almere. Jan wilde daar het drijvend kunstwerk “Continental Breakfast” te water laten. Een groot rond tafelblad wat gelijk aan de waterspiegel zou zweven, hierop zou regelmatig een copieus en vers ontbijt worden geserveerd. Wind en water en zo hoopte Jan; ook eenden, ratten en ander gedierte zou het kunstwerk dan steeds snel doen veranderen. Misschien zou er op den duur een vaste kolonie van bijvoorbeeld meeuwen, eenden en dergelijke zich in de buurt vestigen. Ze werden dan onderdeel van het kunstwerk.

Echt naam had Jan nog niet gemaakt, zelfs in zijn eigen stad was hij onbekend, hoezeer hij ook zijn best deed. Een tijdlang bezocht zelfs hij café De Visser bij het Centrale Plein van de middelgrote provincieplaats, waar volgens hem de artiesten hun ochtendkoffie dronken. Hij kon het niet, daar heel rustig de kranten doorbladeren en schijnbaar verstrooid nog een koffie of toch al een biertje bestellen. Hier weer binnen de muren van zijn atelier voelde hij zich kunstenaar. Hij wist het, ooit zou hij doorbreken. Een groot opzienbarend kunstwerk maken. Gevraagd zou hij worden, overal in het buitenland, grote projecten lagen op hem te wachten.

De stalen kozijnen trilden zachtjes van een zware basdreun. De Veerhaven III dreunde langs, stroomopwaarts, een van de vele Veerhavens, met vier lege, hoog op het water liggende duwbakken voor zich. Jan keek het schip na, een beeld dat hij zo goed kende, enigszins vervormd door het oude onregelmatige glas. Het leek of het schip zich uitrekte en dan opeens weer kromp. Zonder te kijken zou Jan weten of zo’n schip stroomopwaarts of – afwaarts voer. Hij herkende feilloos het verschil in toerental en decibels.

Zeilvrouwtje
Yanni was geboren aan boord van een zeilboot, tijdens een storm bij Kaapverdië. Haar ouders waren fervente zeilers, zwervers eigenlijk. Low budget zwierven ze over de wereldzeeën, het mooie weer achterna. Voor de bevalling van Yanni waren ze op weg terug naar de veilige medische zorg van Nederland, maar door allerlei tegenslagen lagen ze ver achter op schema. Het nieuwe plan was koers te zetten naar Kaapverdië maar de storm belette hen de haven binnen te varen. Te gevaarlijk, ze moesten ver uit de buurt van de rotsige kust blijven. Praktisch haar hele jeugd had ze doorgebracht op zee, of althans aan boord van een schip.

Tot op een dag, ze was net zeventien geworden, haar vader opeens verdween. Haar moeder lag te rusten in een kooi, het was vader’s beurt om het schip te sturen. Ook Yanni was binnen, ze lag wat te lezen in de kajuit. Toen het wekkertje afliep, wat aangaf dat het tijd was voor wisseling van de wacht, was de plek bij het roer leeg. Was hij overboord geslagen, gevallen of gesprongen? Alle scenario’s kwamen bij moeder en dochter op. Urenlang hebben ze gezocht, doelloos heen en weer gekruist. Net zolang tot ze het echt helemaal niet meer wisten, of ze überhaupt nog in de buurt zaten waar het mogelijk gebeurd zou kunnen zijn. Wat moesten ze doen. Een traumatische ervaring waar Yanni jarenlang mee zou worstelen. Toen ze uiteindelijk ‘op zichzelf’ ging, was het toch vanzelfsprekend dat dat op een zeilboot was. Alweer een jaar of tien had ze haar eigen schip. Een Bennetau Oceanis, bijna 12 meter lang, de Pura Vida. Ze woonde erop, het was haar huis en tevens bron van inkomsten. Vanuit een min of meer vaste ligplaats aan de Knolhaven, voer ze regelmatig naar Ramsgate. Of een andere bestemming aan de Engelse oost- of zuidkust. Met betalende gasten aan boord, ze kon er vier hebben. De kajuit veranderde in een gastenverblijf, achterin had ze dan haar privéplek. Na zo’n tochtje kon ze weer een tijd vooruit, het leverde genoeg geld op om het liggeld te betalen en voor wat onderhoud aan de boot. Voor zichzelf had ze niet veel nodig. Anders dan haar ouders had ze wel behoefte aan een thuisgevoel. Ook zij had veel gezworven. Met de passaatwinden mee de hele wereld over. Alles had ze gezien, de paradijselijke eilanden in de Stille Zuidzee, de Galapagos met zijn vreemde planten en dieren. Maar ook de noordelijke kusten had ze bezocht, Newfoundland en vanuit Vancouver had ze de baai van Alaska verkend.

Veel geld had ze verdiend met transport van pakketjes, die haar soms aangeboden werden. Vanuit steden als Napels, Genua of Marseille. Die tijd lag achter haar, wilde ze snel vergeten. Tenslotte was het puur toeval wat haar naar deze stad bracht. Daar, die ligplaats onder de kerk, het voelde goed. Ook al had ze betere klimaatomstandigheden gekend, waren het haar Hollandse roots?

Stilletjes naderde Jan de Pura Vida, van ver had hij Yanni al gezien. Ze was geconcentreerd bezig met een schilderwerkje, de kajuit kreeg een verse laag verf. Het schip zag er piekfijn uit, zijn rode stalen romp, het teakhouten dek en de lage witte kajuit. Altijd was ze ermee bezig, constant onderhoud. Desondanks was goed te zien dat het schip vele zeemijlen had gemaakt, het had heel wat van de wereld gezien. Toen Jan’s schaduw op haar verfwerk viel keek ze op. Yanni droeg altijd een spijkerjackie. Zo was ze geboren. Ze had ze in soorten, basic maar ook met zelf geborduurde bloemetjes erop en verschoten waren ze allemaal. Bij mooi weer droeg ze een mouwloos jackje, klein. Ze showde graag haar gespierde armen: aan de schoten trekken op een zeilboot kost kracht. Altijd was ze bruin en door het vele buiten zijn leek ze ouder dan ze was. Het donkere haar, meestal in een slordige staart bijeen gebonden vertoonde hier en daar een streepje grijs. Ze keek op en zei rustig, in het geheel niet verbaasd;
“Dag Jan, weer terug?”

Jan had deze reactie al verwacht. Zo was ze, relaxed. Nooit uitbundig of heel vrolijk maar ook nooit somber. Ze kwam wat onverschillig over als je haar niet kende. Haar lichtgroene ogen keken hem koeltjes aan maar haar glimlach was lief. De lage zon maakte haar ogen nog lichter en deed de kleine zilveren oorbelletjes, die schuilgingen onder het losvallende haar, opblinken.

Wijn
Bij het derde glas wijn kwam het. Die zachte klap of eigenlijk meer een duw, dwars door zijn gehemelte, tegen de binnenkant van zijn schedeldak. De prikkeling, de stuwing op de tong en in zijn aderen. Tot in zijn vingertoppen voelde hij de relaxende werking. En de drang, de niet te stuiten drang het glas weer vol te schenken.

’s Nachts, na de wijn en goeie muziek kreeg hij vaak, zoals hij het noemde, een integratiegevoel. Leef en bruis! Vol van liefde voor de wereld. Meer Turken, overal Turken. De Turken nemen over, de middenstand, Turkse uitzendbureau’s. Turkse wethouders, – politici. Waar waren zijn Turkse vrienden? Hij had er geen, hij kreeg het gevoel de boot te hebben gemist. O, wat was de nacht kort. Hij had zoveel liefde, je naaste, je nááste, een groot hart had hij, sámen. Hij was uiteraard opgevoed, nee opgegroeid met Poetry International, en later het Dunya festival.

Nog langer geleden: één van de eerste Turkse gastarbeiders reisde met hem en zijn klasgenootjes mee, elke dag met de trein. Op een vriendelijke manier werd de man geplaagd. Hij viel ook teveel op met z’n lange jas, baard en muts. Hij kon niet veel meer dan terug glimlachen, hij sprak geen woord Nederlands. Daar, in die tijd was de basis gelegd voor Jan’s ideaalbeeld. De Multiculti samenleving. Hij plaagde niet mee, hij had medelijden met de arme Turk. En ook ontzag, zover van huis om geld te verdienen voor zijn gezin. Hij schreef er zelfs een opstel over, de juffrouw las het voor in de klas. Ze vond het een goed verhaal, maar noemde zijn naam niet. Het was toch wel duidelijk wie de schrijver was, zijn hoogrode kleur verraadde hem.

Het lage zonlicht schoof traag door de trein die schuin hing in een lange bocht. Een lome zomermiddagwarmte van de groene weiden waaide door de opengedraaide raampjes. Hij wist dat hij opviel in zijn grijze jas, te warm gekleed tussen de andere passagiers. Hij vermeed oogcontact met hen, voelde zich bekeken. Plukte uit gewoonte aan zijn dikke snor en streek eens over de zwarte stoppelkaak, vermoeid haast. De volle trein kwam weer overeind uit de bocht en de zonlichtplekken en de schaduwen kwamen tot stilstand, nee ze trilden schuddend mee in het ritme. Dan reden ze door een geurwolk van Hollands zomergrasland en van koeienmest en van bruine moddersloten. Onverholen nieuwsgierig bekeken de sproetige scholieren met hun kleurige zomerblousen de onbekende, import! Toch, om zich een houding te geven voelde hij in zijn binnenzak, ja hij ging een shaggie draaien. Javaanse jongens en rode Rizla. Hij zat in een Rookerscoupé, zijn handen trilden niet. Verborgen achter de rookwolk uit zijn mond, trok hij zich terug in zichzelf. Gedachteloos wreef hij wat tabak van de koffer tussen zijn knieën. Groot en gehavend, aan het handvat een label, net leesbaar: Ankara.

 Nu,weer languit op de grote bank kreeg de wijn hem in haar greep. Op tv een mooie Tunesische zangeres,Ghania Benali met vreemde muziek. Het inspireerde hem, hier moest hij iets mee. Hoe kon hij dit exotische vermengen met het Hollandse. Ergens zag hij een foto van een Turkse vrouw. Ze zat op een bolder en keek naar de binnenvaartschepen op de Merwede. Met haar gebloemde hoofddoek, haar lange jas en rok, dit was haar plek, vermeldde het onderschrift. Sinds dertig jaar woonde ze in Nederland en hier aan de haven kwam ze tot rust, voelde ze zich thuis. Zou hij zijn reeds ingediende idee  ‘Continental  Breakfast’ aanpassen? Er een oosters tafereel van maken, met Marokkaans servies, aardewerk tajine, koperen theepotten drijvend in een groene boerensloot? Titel ‘Turkish Delight?’ Hm, nee voor de hand liggend. Hij had zin om aan de slag te gaan. Naar boven, rommelen in het atelier. Hij was te lui, voelde zich loom. Zijn gedachtenstroom was als een slideshow, beelden en nieuwe beelden, ideeën kwamen op zijn netvlies. Grofkorrelig, dat wel en ze vervaagden snel. Er kwam niets uit zijn handen, hij wist en liet het toe. Ging naar de wc, plaste staand en spuugde langzaam een grote paarse wijnkwak in de pot.

Amazing Budapest
Met een schok kwam het knalgele trammetje weer in beweging. Nog eenmaal wilde hij de locatie zien, in ogenschouw nemen. Met de tram langs de rivier, achter het paleis langs, stukje stad en dan de brug, de Margit Hid over. Op die plek, daar moest het komen. Zijn nieuwe object, in een flits had hij het voor zich gezien. Niet te dicht bij de Kettingbrug, dat zou gegarandeerd worden afgekeurd. Zeker ook niet bij het parlementsgebouw. Of bij de Vissersburcht. Die gezichtsbepalende plekken mijden. Nee, daar naast het eiland Margitsziget, beetje buiten het centrum, dat was een mooie plek. Middenin in de Donau. Dertig meter hoog. De prijsvraag waarvoor hij was uitgenodigd om deel te nemen was hem in de schoot geworpen. Voor zijn gevoel had hij gewonnen. Alleen deelname was hem al voldoende. Dat hem dit ten deel viel, hij hoefde niet eens meer te winnen. De Donau zien was één van de dingen die op zijn lijstje stonden. Hij had meerdere lijstjes. Haalbare en onhaalbare. De Donau was wel te doen en zie, hier was hij al. Kon hij doorstrepen.

Hij keek op zijn horloge. De binnenkomst in het New York Palace hotel moest precies getimed worden. Niet te vroeg, niet te zenuwachtig. De commissie moest niet denken dat hij erg op deze opdracht zat te wachten. Nee, net wat te laat. Ook weer niet veel te laat, nee iets meer dan een kwartier. Dat moest voldoende zijn. En dan niet excuseren voor zijn te laat verschijnen. Toch moest Jan een grote brok wegslikken, toen de taxi voor de draaideur van de indrukwekkende gevel stopte. Eenmaal binnen stokte zijn adem en werden zijn ogen groot. Het was echt een palace, waanzinnige barok, met bladgoud bedekt, pilaren, casetteplafonds, kroonluchters. Over het dikke tapijt zweefde hij achter de zwart-witte gerand naar een nis waar een groep dikbebrilde commissieleden opveerde.
“Egy nagyon jó estét, urak”
wist Jan in zijn beste Hongaars uit te brengen – Een zeer goedenavond, heren. Het werd niet begrepen, niet verstaan waarschijnlijk. De man met de dikste bril nam de leiding en begroette hem in onberispelijk Engels. Pas na enige tijd zag Jan dat er ook een dame in het gezelschap was. Ze zweeg maar lette goed op. Onafgebroken hield zij Jan in de gaten. Zo voelde het, steeds weer werden zijn ogen haar kant opgedwongen.

Jan klapte zijn afgeleefde laptop open en toonde in power-point het idee. Een monumentale constructie gefoto-shopt in de Donau. Erdoorheen waren de parlementsgebouwen verderop aan de oever zichtbaar. Het ontlokte goedkeurend Hongaars gemompel. Jan monsterde de glanzende brillenglazen van de aandachtige toeschouwers, zijn ogen bleven aan die van de wat stijfjes geklede dame hangen. Onbewogen keek ze terug, vanachter haar hoornen bril. Iets dunner montuur.

Waarom de Hongaarse kunststichting Gabór Rakoczi juist hem had uitgekozen was niet duidelijk. Het kon hem niets schelen ook. Hij was hier in Budapest en hij voelde zich meer kunstenaar dan ooit, tot in de verste uithoeken van zijn tenen gloeide het.

Hij had de pijn gevoeld toen hij het indrukwekkende monument gevonden had. De zestig ijzeren schoenen op de boulevard die symbool staan voor de Joodse slachtoffers tijdens de pogroms. Zij moesten ze uitdoen, hun schoenen, om vervolgens doodgeschoten te worden en in de Donau geworpen. Op de kademuur stond daar, verweesd en verweerd, een rommelige rij schoenen, model ’40 – ’45, ter nagedachtenis. Daar had hij gestaan aan de grijze Donau. Eerder al, een stuk stroomafwaarts, direct waar het kon, was hij afgedaald. Langs een gladde stenen trap, symbolisch had hij zijn handen in het water gestoken. Een ritueel wat allang in zijn hoofd zat. De Kettingbrug, nog eerder. Dat was het eerste waar hij aan had gedacht toen hij de uitnodiging kreeg. En onmiddellijk na aankomst was hij op zoek gegaan en de brug overgestoken. Hij was keihard in de lach geschoten, daar bij die zwarte, lege schoenen. En hij was plotseling weer neergedaald, ontnuchterd. Al die tijd had hij haast naast zijn schoenen gelopen, zo opgetogen had hij zich gevoeld, wat stelde het eigenlijk allemaal voor.

Die avond herhaalde zich de scene van precies op tijd komen. Dus niet te vroeg, net precies zeventien minuten te laat. De Liszt Ferenc was autovrij. De taxichauffeur had hem aan het begin van de straat afgezet en in haperend Duits uitgelegd waar restaurant Fresco Liszt zich ongeveer bevond. Een prettige wandelstraat, hoge panden, oude bomen. Om de sfeer te verhogen klonk ergens uit een geopend venster trage pianomuziek. Jan keek omhoog, waar kwam die muziek vandaan? Al had hij van klassieke muziek geen verstand, ergens zei de naam Franz Liszt hem toch wat. En dit was live, pianoklanken van een of andere Rapsodie verwaaiden tussen de hoge bomen. De bebouwing veranderde nu van statig naar trendy. Met eronder vele cafés en restaurants. De terrassen waren drukbezet, onder warmtelampen zat men gehuld in rode of cognackleurige plaids.

Hij vertraagde zijn pas, niet te vroeg! Jan schrok. Daar vlak voor hem liep ze, de vrouw waarmee hij had afgesproken. De vrouw met het hoornen montuur. Ze had hem op de schouder getikt, toen hij, wat duizelig na de meeting weer buitenstond. In de kille donkere avond voor Hotel New York Palace. De draaideur zoefde en achter hem had hij gehoord:
“Ik wil gerne met je sprechen”,
in een plechtig soort Balkanduits. Ze liep langzaam, keek op haar horloge. Hij kon niet zien hoe laat het was, wel dat het van goud was en dat het blonk in het gele lantaarnlicht. Wilde zij ook te laat komen?

Of hij wilde of niet, hij moest het spel meespelen. De zwartbecoltruide jongen (of was het toch een meisje) met gemillimeterd haar schonk slechts een bodempje wijn in. Een dure Merlot voorproeven. Jan had zoiets van: schenk maar in. Szitakota zag het met een kleine glimlach aan. Op dat moment echter wist Jan nog niet eens hoe ze heette. Ze moest het voor hem opschrijven, op het servet, Szitakota.
“Mag ik je Szita noemen, het is echt te moeilijk voor me”.
probeerde Jan het ijs te breken. De naam Jan kwam ook in Hongarije vaak voor en met die mededeling verdween ze naar het toilet.

Jan keek haar na en zag toen pas wat een trendy restaurant het was. Kleine ruimtes die door gewelfde bogen met elkaar verbonden waren. Verlicht door honderden kleine kopspiegellampen, een knettergekke bar, een dj aan een tafeltje vlakbij, alles in groen, geel en goud. Enorme kroonluchters vervaardigd van doorzichtige flessen hingen zwaar boven de tafels. Wow, wat maak ik allemaal mee. Met een zacht ruisen van haar panty’s nam Szita even later weer plaats tegenover hem. Ze hief haar glas vragend omhoog en met een elegant gebaar proostte ze.
“Ich hoffe dat jouw Project gewinnen zal, Jan”
“Ha, dat hoop ik ook, maar hoezo speciaal ik? Hoeveel andere inzendingen heb je al gezien, of gaat het je meer om de inzenders zelf?”
gooide Jan er meteen uit, ik wil duidelijkheid dacht hij.
“Oei, jij bent wel heel direct. Nein, het gaat mij naturlich om jou, ik viel voor je mooie ogen, hihi”.
zei ze glimlachend.
“Ik moet zeggen, ik heb nog niet zo heel veel gezien van Budapest, maar het valt me niet tegen, sterker nog, het is fantastisch hier. En deze tent, dat had ik al helemaal niet verwacht, zo hip vind je ze zelfs in Rotterdam bijna niet.”
Szita glimlachte en haalde haar schouders op.
“Jullie westerlingen denken oft dass wir von Osten hopeloos achterlopen”.

Jan boog zich voorover en haalde heel brutaal maar wel voorzichtig Szita’s bril van haar neus. Hij dacht, wie is hier nu de kunstenaar. Ik kan dat maken, moet een beetje gek doen:
“Ik moet je even bekijken, volgens mij ben je heel mooi, maar die bril is zo bepalend”.
Ze keek wat verschrikt, herstelde zich snel:
“Warte, dann hört dit ook dabei”.
Ze deed de haarspeld uit die de paardenstaart in vorm hield. Ze schudde wild met haar hoofd en een waterval van haar viel over haar schouders.

Het ijs brak nu heel snel. Smolt zienderogen. Hoewel, toen Jan zei dat hij haar angstaanjagend mooi vond klonk dat opeens wel vreemd. Toch was ze dat. Donkere ogen, nog donkerder haar en dat dus veel en heel dik. En hoge jukbeenderen. Zonder bril veranderde ze van een strenge nerd in een bijna hoerige zigeunerin. Jan schrok ervan, het bloed steeg naar zijn hoofd en hij begon te stamelen. Dit was precies wat hij bedoelde. Altijd gezocht had. Het ideaalbeeld van de vrouw. Haar kleding leek ook opeens anders, het strakke groene vestje met de vele knoopjes was veranderd van een kantoortwinset in een opwindend truitje bij het flakkerend kampvuur. Szita zag Jan’s reactie, z’n verwarring en ze lachte een rij kleine maar hagelwitte tanden bloot.
“Mijn ouders sind Roma.”
“Nee, echt? O, dat is, ja eeh. Ongelooflijk”.

Daarvan had Jan zulke – waarschijnlijk geromantiseerde – ideaalbeelden in zijn hoofd. Hij gooide er in zijn enthousiasme van alles uit. Hij had onderweg van het vliegveld naar hier nog een woonwagen gezien en zijn fantasie was op hol geslagen. Hoe hij als kleine jongen niet weg te slaan was bij het circus. Kende ze de muziek van Tata Mirando of het Roosenberg Trio. O nee, hij sloeg zijn handen voor zijn ogen. Ha! Belachelijk, hij die niets wist, gaat aan haar vragen….. Waar te beginnen. Dit onderwerp, dat was zo interessant. En zoveel omvattend.  Hoelang zaten ze aan tafel? Amper tien minuten, de inleidende beschietingen hadden nog niet eens plaats gevonden. En nu deze vernauwing, dit focussen op één onderwerp. Iets wat voor haar waarschijnlijk helemaal niet interessant was of relevant. Brandende vragen. Szita had intussen ongemerkt weer een paardenstaart gemaakt en met haar kleine lichtgetinte  handen zette haar bril weer op. Op dat moment keek Jan op. Ze bleef mooi.
“ Laten we eerst etwas bestellen?”

De volgende dag zwierf hij op goed geluk wat door de stad, beetje in de war. Plichtmatig bezocht hij de overkant, de Vissersburcht. Vluchtte daar snel weer weg, te toeristisch wat hem betrof. Wandelde door de wijk Pest, Budapest ten noorden van de Donau. Kwam langs het imposante badhuis Hotel Gellert Gyogufurdo. Yanni had hem nog zo gezegd daarheen te gaan. Hij kon niet het nalaten, hij wilde het zien. Maar zelf daarbinnen gaan, nee dat nooit. Hij gruwde van dat gezamenlijke naaktlopen. En weer stak hij de rivier over, via een groene metalen brug, Jugendstil beïnvloed. In het midden hing hij een poos over de leuning, starend.

Hij zag het levendig voor zich. Hoe zijn kunstwerk daar zou staan. Drie rechtopstaande frames, min of meer in de vorm van de zeilen van een zeilboot. Alleen de contouren van staal, de ruimte in het midden opgevuld met een fijn gaas. Zodat ze daadwerkelijk wind zouden vangen. Maar slechts één zou daardoor in beweging zijn, draaiend op de wind. De tweede moest kunnen bewegen met het water mee. De derde, daar moest nog een constructie voor verzonnen worden. Hij wilde de bewegingen van deze, de grootste, laten beïnvloeden door de andere twee. Zoals een zeilboot reageert op wind door vooruit te gaan. Het zou groot worden, zo’n dertig meter hoog. In een lichtgrijs besloot hij nu. De kleur van de Donau. Hij stak de trambaan van het gele trammetje en de parallel aan de rivier lopende weg over. Snel nog voor een vrachtwagen, die met een brede straal water alles schoonspoot. Hij hield nét zijn laarzen droog. Hij liet het centrum links liggen en liep rechtdoor. Kilometers. Vervuld als hij was met warme gedachten, het was vol in zijn hoofd. Niet alleen was het heerlijk om door vreemde steden te dwalen, ook het gevoel iemand te zijn, wat te betekenen. Er was een kans dat hij aan deze stad iets zou mogen toevoegen. Iets dat blijft, een monumentaal werk.

Bovendien was er nog meer wat om voorrang zocht in zijn gedachten, Szita. Had hij er goed aan gedaan om meteen al zo de diepte in te gaan? De gesprekken die ze hadden gehad, ondanks of misschien dankzij de lichte taalbarrière. Ze hadden hun eten nauwelijks aangeraakt. Totdat Szita plotseling op haar horloge keek, de laatste tram, die moest ze hebben. Enigszins vormelijk met een handdruk hadden ze afscheid genomen. Wat was ze betoverend mooi. Hij zou haar niet vlug vergeten. Nu zag hij het andere Budapest, de vervallen wijken. De grote woonblokken, de achttiende eeuwse schil. Kogelgaten in de muren, de kozijnen rot, het wegdek kapot.

Herhaaldelijk werd hij aangeklampt door bedelaars. Kinderen met vuile kleren liepen met hem mee, trokken aan zijn jas. Daar lag alweer iemand dronken in een portiek. Op een open plek waar ooit huizen gesloopt waren, stonden een paar caravans te midden van rommel, afval en half gesloopte auto’s. Jan schrok ervan, ook dit waren Roma. Dit zag er helemaal niet romantisch uit, dit was gewoon armoede. Verderop een straat met goed geconserveerde huizen, Art Deco en Jugendstil. Hij liep onder een ladder door. Drie verdiepingen hoger stond een glazenwasser die met een heuse tenorstem een aria door de stille straat liet klinken. Dan opeens een gapend gat in de gevelrij. Als een getrokken tand. De naakte zijwand van het pand was voor een deel gladgestuct in een grijsblauwe tint. Eronder stond een Trabant, okergeel. Een cliché haast in deze ambiance.

Hij zocht zich een weg terug naar het centrum, tot hij opeens recht voor het café stond dat ook op zijn lijstje stond. Gerbeaud. Hij dronk een koffie en een sterke borrel, een pálinka. Vergenoegd keek hij rond, hij voelde zich één met de Hongaren en nam nog een pálinka. Daar ontdekte hij de lange leestafel,bezaaid met kranten, beschenen door geelkoperen lampjes. Jan ging verzitten en bladerde verstrooid door de kranten. Daar bleef zijn oog hangen aan een bekende foto. Sterker nog, het was de foto  die hij zelf had gemaakt, zijn idee in de Donau. Het Hongaarse onderschrift kon hij uiteraard niet lezen. Was het goedgekeurd of juist niet? Op dat moment trilde zijn mobiele telefoon. Op het schermpje verscheen een bericht, van Szitakota:
“Vanavond weiter sprechen?
20.00 u. Restaurant Spoon?
X Sz.”
Zijn hart schakelde in een hogere versnelling, hij had zich er al bij neergelegd haar niet meer te zien.

Inna
Dangerous feelings break out my soul
It’s just the meaning of being alone
I need you here wherever you are
I need you now to take me so far
I wanna run like the speed of the sound
I was somewhere, I ‘m sure you’re around
You give me now the meaning of life…

With you I’m feeling alive
Ooooooo…

Why you’re lookin’ like that
I’m burning like fire
I wanna be higher
Just let me know
Why you’re lookin’ like that
You’re driving me crazy
You’re lookin’ amazïng

(Ooooooo…)

(Haaaaah…)

Why you’re lookin’ like that
I’m burning like fire
I wanna be higher
Just let me know
Why you’re lookin’ like that
You’re driving me crazy
You’re lookin’ amazïng

Why you’re lookin’ like that….

 Deze tekst, wat onvast gezongen met veel galm, de hevige heartbeat en synthesizer peeps klonken lang na in Jan’s hoofd. Op het enorme plein, ergens in Pest was het één deinende menigte geweest. Een danceparty waar ook Inna optrad. Szita schreeuwde haar naam in Jan zijn oor. Dat dat een Roemeense was en dat die het helemaal zou gaan maken. De nieuwe Madonna. Amazing was haar eerste echt internationale hit. Niet helemaal Jan zijn muziek. Samen met Szita was het een heel ander verhaal. Deze nacht: inderdaad amazing. Restaurant Spoon, eerder die avond was makkelijk te vinden geweest. Vlakbij de Kettingbrug lag, niet te missen, een enorme platte aak in de Donau. En trendy zoals het publiek. De jetset van Budapest verzamelde hier. Het ging Jan allemaal te snel.

Hij had de hele dag voor zichzelf gehad, kilometers had hij door de stad gezworven. Wanhopig proberend zijn geest weer wat op orde te brengen. Tegen de tijd dat hij enigszins logisch kon nadenken kreeg hij dat sms’je. Ondanks dat hij in Spoon de bloedmooie Szita tegenover zich had werd Jan voortdurend afgeleid door het publiek om zich heen. In de gekste creaties en met veel blingbling zagen de vrouwen er bepaald opwindend uit. De wijn waar hij normaal goed tegen kon steeg al snel naar zijn hoofd. Het duurde even voordat hij door had dat de moderne kunst aan de wanden rondom, gevangen in gouden krullijsten, voortdurend veranderde. Bij nader inzien bleken het geen schilderijen maar grote lcd schermen. Verwarrend allemaal. Hij ging even naar het toilet. Met slechts een smal urinoirpaaltje voor zich lag achter een immense glaswand de Donau aan zijn voeten.

Toch was het een goed gesprek geweest, later. In korte lijnen had Szita over haar leven verteld en Jan over het zijne. Hij wist nog dat ze onder meer inktvisringen aten, gefrituurde  kauwgom.
“Ik ben eigenlijk een Kalderari”,
begon Szita. Jan was dermate geboeid dat Szita meer vertelde dan ze ooit tegen één van haar vrienden of collega’s had gedaan. Dat haar familie uit Moldavië kwam, dat ze dus echt zigeuners waren, Roma maar dat ze zichzelf nooit zo zouden noemen. Kalderari is één hele grote familie, of eigenlijk een stam. Tot Jan’s teleurstelling had ze zelf nooit in een woonwagen of caravan gewoond, altijd in armoedige vervallen woninkjes op het platteland. Van haar naaste familie was een groot deel vermoord,
Porajmos”,
zoals zij het noemde, de ‘verslinding’, in de tweede wereldoorlog. De holocaust van vierhonderdduizend Roma. Toch waren haar ouders helemaal niet arm. Integendeel zelfs, maar door de altijd maar voortdurende discriminatie probeerden ze onzichtbaar te zijn, onvindbaar. Zij, als jongste dochter van het gezin werd naar school gestuurd. Zij kreeg de kans om zich aan het povere bestaan te ontrukken. Haar ogen fonkelden en kregen een vochtige glans. Ze keek hem recht en van dichtbij aan.

De fles Bock, rode Hongaarse wijn, was snel leeg en er kwam een nieuwe. Voorovergebogen zaten Jan en Szita en praatten meer dan ze aten. Jan hing aan haar lippen en wilde meer horen, meer gipsy. Terwijl hij luisterde hoorde hij de trage en toch opzwepende zigeunermuziek van violen, cymbalon en accordeon. Hij zag vonken van het vuur opstijgen in de donkere nacht, hij rook paarden, gekluisterd aan de voorbenen achter de wagen. Een secondelang schoot Szita langs in een wervelende dans. In een Spaanse rood-zwart gestippelde jurk, dat klopte dan weer niet……

Hierna mistte hij een stuk. Vaag herinnerde hij zich de tram waarin ze zaten. De brug over. Maar het was niet het kleine gele trammetje geweest, niet lijn twee. Een grote, meer een metro leek het in zijn geheugen. En dan opeens die massa mensen op een plein. Dansen dansen dansen. Een vloeiende lichtshow en felle lasers vanaf het podium in de verte. Inna, een heel klein poppetje met donkere pilotenbril werd af en toe een nanoseconde op een gevelvullend scherm geprojecteerd. Szita, Inna, de barokke dreigende huizenrijen, de donkere Donau, alles dwarrelde met stroboscoopsnelheid achter Jan’s oogleden. Was het waar? Hadden ze gezoend, onder aan de trappen van de door hem verfoeide Vissersburcht? Hij herinnerde zich in ieder geval de merkwaardige mengeling van haar Egoïste parfum en de bittere geur van drijfhout en ander afval dat tegen de walkant klotste.

You’re driving me crazy
You’re lookin’ amazïng

Why you’re lookin’ like that

 Isle of Wight
“Néé, die wil moet dáár niet, bij die páál natuurlijk!”
gilde Yanni en een seconde later was ze naar voren gerend. Duwde de boot wat af en liet de stootwil zakken langs de ruwe steigerpaal. Ze moest ook alles zelf doen. De afspraak was, en de gasten wilden het ook, dat ze mee zouden werken. In principe kon Yanni het schip zelf varen, maar op deze reisjes deed ze alsof. Het gaf de gasten het gevoel dat ze zelf de Noordzee overstaken. Daar betaalden ze goed geld voor. Om zich de handen open te schuren aan de schoten, of zeeziek te zijn door de korte golfslag. En dan de hele nacht aan dek te moeten blijven. En die nachten waren koud. Dit stel wat ze nu aan boord had, vermoeiend. Nergens verstand van, moesten persé naar Engeland.

Ze had ze nog zo gewaarschuwd: afhankelijk van de windrichting. Er stond een pittig windje uit het westen, dat zou stampen worden. Yanni stelde voor om naar Terschelling te varen, dat was veel comfortabeler en toch ook een mooi stukje varen. Nee, dat was natuurlijk niet goed genoeg, je moet kunnen vertellen dat je bent overgestoken. Nou, ze hadden het geweten, alledrie werden ze goed zeeziek. Al na een uur buitengaats kon Yanni hen overtuigen dat het echt beter was eerst maar naar Oostende te gaan. De volgende dag zou het beter zijn volgens de weersvoorspelling, iets ruimend naar zuidenwind. Deze mensen dachten echt dat ze konden zeilen, ze hadden al jaren een schip. In de haven van Bruinisse en dan met mooi weer een rondje over de Oosterschelde. Eén keer hadden ze de ‘staande mast route’ gedaan, op de motor.

Nu aan boord van een compleet uitgerust zeewaardig jacht keken ze zich de ogen uit. Hiermee vergeleken stelde hun eigen schip niet veel voor. Met alle navigatie- en communicatieapparatuur hier aan boord was het op hun schip maar een kale boel. Nog voor ze goed en wel op zee waren werden ze al heel stil, duidelijk onder de indruk. Dit was pas zeilen. Het werd dus eerst een nachtje in de gezellige haven van Oostende. Aan de Montgomerykaai was nog net een plek, daar lagen ze lekker beschut. Die avond liet Yanni zich trakteren in een door en door Belgisch visrestaurant. Mosselen, alikruiken: “krukels” en dikke frieten. Dick, zijn vrouw Anky en hun vriend Chris, type eeuwige vrijgezel, bleken aan wal best mee te vallen. Ze klokten heel wat glaasjes Jupiler weg en hadden nu weer praatjes. Het echtpaar runde samen een kleine sportschool waar ze uren over zouden kunnen en willen vertellen. Erg sportief waren ze zelf niet meer, allebei hadden ze aardig zwembandje.
“Zelf betaald!”
zoals Dick, die nog eens in zijn bier hapte, daarover vrolijk zei. Op de terugweg naar de Pura Vida was Chris wat onvast ter been en zocht houvast aan Yanni, alcoholdampen in haar nek, een arm om haar middel. Daar niet van gediend draaide ze snel van hem weg en Chris kapseisde op de kasseien. Dat was duidelijk, ze hoefde haar kajuitdeurtje niet op slot te doen vannacht.

“Welcome in England!”
riep Yanni met een stralende glimlach:
“Nu zijn jullie Engelandvaarders”.
En ze feliciteerden en omhelsden elkaar alsof er een geweldige prestatie was verricht. Zodra ze de luwte van de havenpier bij Ryde binnenvoeren was het leed geleden. De wind was zover doorgedraaid dat de overtocht relatief rustig was geweest en de uiteindelijke bestemming, het eiland Wight in één keer bereikt kon worden. Weliswaar met een nacht doorvaren. Hier in het haventje van Ryde zouden ze bij eb droogvallen en Yanni probeerde de Pura Vida zo secuur vast te leggen dat ze daar zo min mogelijk last van zouden hebben. Nergens had ze zo’n hekel aan als aan dat scheef liggen. Al zeilend op één oor, het kon haar niet schuin genoeg, maar stilliggend, met haar schone schip in die griezelige modder, dat vond ze vreselijk.

Dat hield tevens in dat ze bijna niet van boord zou kunnen, bij afgaand tij de lijnen steeds iets vieren, maar toch strak aan de kade blijvend. Maar ach, ze kende Ryde al. Bovendien moest ze slaap inhalen. Afhankelijk van de gasten durfde Yanni het soms aan om dan een uurtje te slapen. Nu, met deze drie en de drukke scheepvaartroute in het Kanaal was dat geen optie geweest. Heerlijk, even alleen. Haar gasten waren van boord, het stadje verkennen, nadat ze hen had vergezeld naar de kantoortjes van de douane en de havenmeester. Ze slenterde op haar gemak terug. Vergenoegd keek ze rond. Een dof gerommel deed haar omkijken, ze wist het al: het treintje kwam eraan. Over de pier die een halve kilometer in zee stak, reed een ouderwets treintje, voor de passagiersterminal daar. De ferry naar Portsmouth en ook de kleine maar lawaaierige hovercraft. Grappig om te zien was hoe die bij laag water gewoon rechtdoor scheurde, dwars over drooggevallen zandbanken.

Yanni kende het hier, Wight, de Solent, de kleine haventjes rondom het lieflijke eilandje, met de soms toch gevaarlijke steile kusten. Het voelde steeds weer als thuiskomen, de reactie van de havenmeester net:
“Ello dear, back again? Ye couldn’t wait to see me, did ye?”
Nu eerst maar even slapen, nog drie uur voor de eb zou beginnen.

Cowes waren ze gepasseerd, de kluwen van zeilboten in alle mogelijke groottes en varianten, al of niet in wedstrijdverband. Dick en Chris waren opgewonden, wat een schepen! Dit was het walhalla voor hen. De vele wedstrijdboten, hier voor anker liggend met de enorm hoge masten, ferry’s, militaire fregatten, van alles voer er door elkaar. Die magische klank, Cowes! Graag waren ze ook hier weer aangemeerd. Anky vond het prima, bemoeide zich nergens mee en lag zwaar aan te branden op het dek. Yanni was onverbiddelijk, ze moesten het hele eiland nog ronden en met de ingewikkelde getijdenstromen rond het eiland was het moeilijk genoeg om op de juiste tijd op de goede plek te zijn, wilden ze nog enige snelheid maken.

Ze moesten door. Graag zou ze voor anker gaan in haar geliefde Newton Bay. Stil in beschut water met veel uitzicht om je heen. Dat zou echter betekenen dat ze een lange avond met deze gasten zat opgescheept. Je kon daar niet van boord, er was niets te beleven. Dan maar beter nog een stukje verder, daar was Yarmouth harbour. Dat bood meer vertier en met een beetje geluk en goede wind zouden ze de volgende dag het eiland kunnen ronden langs de zuidkant.

Yanni was aan boord gebleven, het drietal was gaan passagieren, ze had geen zin om mee te gaan. Ze sliep licht, naakt zoals altijd en werd wakker van het gestommel aan dek, toen de gasten terugkwamen. Hoewel ze stil probeerden te doen leek het alsof ze dwars door het dek stampten. Yanni draaide zich om, oké, die waren weer aan boord, slapen! Nog even duurde het gemompel en onderdrukt gelach voort en toen werd het stil. De kabbelende, babbelende golfjes tegen de achtersteven waar de kapiteinshut was kregen weer de overhand.

Af en toe een slag van een schoot tegen de mast. In die stilte dacht Yanni te horen hoe een deurklink omlaag werd gedrukt. Nog wat later hoorde ze een vreemd geruis, rook toen plotseling een geur, een wolk van alcohol. Op het moment dat ze overeind wilde schieten, voelde ze een hand op haar borst en één op haar mond. Een zwaar lichaam viel grommend op haar neer. In een reflex schoot haar knie recht omhoog in zijn kruis. In de edele delen van Chris, wie anders. Met een luide kreun viel die achterover tegen de kastdeur. Bonk!
“Ben je nu helemaal gek geworden, wat denk je wel?”
schreeuwde Yanni. Ze schoot uit bed en knipte het licht aan. Lodderig en met een van pijn vertrokken gezicht keek de man haar aan. Het was Dick, met één hand in zijn kruis en met de ander bevoelde hij zijn achterhoofd. Bloed aan zijn vingers, dronken en beschaamd keek hij haar aan. Toen gleden zijn ogen over Yanni’s naakte lijf. Eén seconde, voordat hij door een razende en scheldende Yanni aan zijn voeten haar kajuit werd uitgesleurd. Knotsend met zijn rug over de hoge roestvrijstalen drempel.

Opeens lichtte de zee knalgroen op van de algen. In dat licht zag Yanni een hele school haringen zwemmen, prachtig. Het was inmiddels nacht, ze voer in één ruk terug naar huis. Ze was er helemaal klaar mee, zo snel mogelijk terug. Het was een hele scene geworden die nacht. Anky en Chris waren op het lawaai afgekomen, verbijsterd. Dick kon zijn spullen pakken als hij snel was en van boord. Hij kon vertrekken, moest maar zien hoe hij thuis kwam. Yanni was ijzig kalm geworden. Morgenochtend om zes zouden ze vertrekken, voor die tijd moest hij wegwezen. Zacht had ze haar deur dicht gedaan en de klik van het slot was hoorbaar in de stilte die volgde. De ruzie die volgde tussen het echtpaar was nog lang te volgen, een schip is gehorig.

In het vroege ochtendlicht was de mooie kust van de Alum Bay, de meest westelijke punt van het eiland amper te zien geweest. Een heiige mist hing laag over het water. De vreemde rotsen in vele kleurgradaties daar, waren aan het oog onttrokken. Vlak langs de Needles koerste ze, de witte kalkrotsen die vrij van de kust in het water staan. Voor Yanni hoefde het nu even niet. Chris en Anky waren bij vertrek wel aan dek verschenen, gooiden een tros los maar wisten duidelijk met de situatie geen raad. Er werd amper gesproken en ze verdwenen onderdeks.

Pas toen het zuidelijkste punt van Engeland, st. Catherine’s point met een ruime boog was gerond en de kust nu snel kleiner werd kwamen ze aan dek. Het werd ruw, Yanni gaf het schip de sporen, legde hem plat. De grote genua stond bij. Buiswater klapte over het dek, spoelde langs de kajuit, tot in de kuip om door de spuigaten weg te gorgelen. Platter ging het schip, dook een golf in en richtte zich weer op, snuivend schuim achter zich latend. Soms kregen ze een klap mee, wanneer ze net voordat ze een golfdal in zouden duiken een zet kregen van een golf. Yanni hield van die beweging, die kleine extra versnelling, ze wist echter dat juist dat gevoel misselijkmakend is voor sommigen. Zwijgend zaten ze met z’n drieën op een rij aan de hoge kant.

“Wie zet er een bak koffie?”
had Yanni gevraagd, met een glimlach. Kom op, ze moesten het nog wel even met elkaar uithouden. Het was middernacht, de wind was afgenomen, het zou minstens nog vierentwintig uur duren voor ze thuis zouden zijn. Aanmeren in de middelgrote provincieplaats. Voorlopig zaten ze middenin het Kanaal. Letterlijk overal rode, groene en witte lichten. Normaal zou Yanni dit stuk, de drukke scheepvaartroute vermijden en zeker ‘s nachts. Hier op het smalste stuk voor Calais moest ze ogen voor en achter hebben. En die had ze, rechtop stond ze, onwrikbaar. De benen lichtgespreid om de onverhoedse bewegingen van de boot op te vangen. Voortdurend speurde ze rond, af en toe bukkend om onder het grootzeil door te kijken, en een blik op de radar. Toch was het Chris die haar waarschuwde:
“Yanni, ik denk dat er iets achter ons aankomt”
“O, wat goed van je Chris, bedankt”.

Wit, rood en groen licht, dat was duidelijk. Waarschijnlijk was het een grote snelle veerboot. Yanni bestuurde een paar minuten de achteroploper. Veranderde een paar graden van koers, zette de motor bij, en maakte dat ze weg kwam.

Antwerpen
Santana, Carlos Santana, daar hielden ze wel van, allebei. Soms was het weer zover, een periode dat vrijwel dagelijks de eindeloze gitaarsolo’s galmden. Bij hem binnen de muren van de loft. Bij haar echoënd tegen de kademuur vanaf de Pura Vida. Oye como va konden ze fluiten, ook samen, wanneer ze tenminste niet in de lach schoten. Op Youtube  werd gezocht naar weer nieuwe oude filmpjes van liveoptredens. Steeds weer Europe, of Black magic woman, in andere versies, het verveelde niet. Ze vonden nooit vertoonde beelden van de definitieve doorbraak op Woodstock, te jong nog om die tijd, die hippietijd te herinneren, te begrijpen. Carlos Santana zou optreden: zes oktober LIVE in het Sportpaleis, Antwerpen. Yanni, als altijd met de ideeën, stelde voor;
“Daar gaan we heen”.

Jan sputterde wat tegen, sommige illusies moet je koesteren, het kan alleen maar tegenvallen.
“Ja maar, dit is je laatste kans en hij is ook niet meer zo jong……. en dan gaan we met de Pura Vida, maken we er een weekje van”.

Het lawaai van de Moerdijkbrug was verstomd, vanuit de Dordtse Kil zaten ze inmiddels een eindje op het Haringvliet en nadat de fok gehesen was kon de motor uit. Het grootzeil omhoog, de boot gooide zich op één oor en begon te lopen. Een vriendelijke wind. Andere geluiden nu, watergeruis wat langs de boeg stroomde, af en toe een klapje van een golf. De roffel van een killend zeil of de trilling van een schoot. Yanni zat aan de hoge kant, ontspannen. Met één voet tegen de roerkolom hield ze zich tegen, één hand losjes aan het grote ronde stuurrad. Ze zat daar zo gewoon, natuurlijk. Haar plek, haar boot. Dit was haar leven. Jan, plat op zijn buik, op het kajuitdak zág het. Hij zag het weer, voor de zoveelste keer.

En ook nu, hij verwonderde zich erover, dat dit voor haar zo gewoon was. Hij vond het bijzonder. Een beetje eng dit. Het water breed, zo’n dunne stalen boot. Hoe diep zou het hier zijn? Yanni was zelfverzekerd, kende absoluut geen angst. Dat straalde ze uit, niet bewust, het wás zo. Ze ving zijn blik, lachte terug, genóót. Jan ook, van háár.

Er was iets veranderd tussen hen. Het was voelbaar, althans voor Jan. Vol trots was hij teruggekomen uit Budapest. Hij had het idee dat zijn plan zou worden uitgekozen, hij wás er, nu een gearriveerd artiest. Kunstenaar, internationaal. De even korte als innige affaire met Szita had hij verzwegen. Voor altijd zou er een smet blijven kleven aan zijn werk, de metalen zeilen in de Donau. Toch was er nog meer winst: hij had zich bewezen. Naar Yanni toe, ze keek anders naar hem, was het bewondering in haar blik wat hij zag? Of was het iets anders?

Het Volkerak, de sluizen van de Philipsdam. Het schutten duurde lang, het was niet erg, wel spannend voor Jan. Samen met nog een ander jacht en twee grote binnenvaarders die veel schuim maakten bij het aanmeren in de sluis. Voordat ze naar binnen mochten had hij snel wat te eten gemaakt. Terwijl ze voeren waagde hij zich niet binnen. De onverhoedse bewegingen van het schip maakten hem misselijk. Heel even iets pakken ging net, dan moest hij snel maken dat hij buiten kwam, in de frisse lucht. Yanni lachte hem niet uit. Zelfs haar kon het af en toe overvallen. Op grote tochten, wanneer ze weer vertrok uit een haven, nadat ze daar weken had gelegen, was ze soms de eerste dagen zeeziek. Opeens was het dan over.

Ze voeren door het smalle Mastgat, waar een vreemde stroming stond. De oevers weken uiteen en langzaam naderde de wijde leegte van de Oosterschelde. De wind nam toe en stond pal west, tegen. Scherp aan de wind met veel slagzij laverend maakten ze lange slagen. Heel ver weg en hier en daar een zeiltje. In de verte voor hen, het silhouet van de Zeelandbrug. Het volgende obstakel, daar konden ze niet onderdoor, wachten tot hij openging. Eenmaal de brug gepasseerd kreeg de ebstroom hen langzaam te pakken en nam de snelheid duidelijk iets toe. Yanni had het goed gepland.

Hier werd het water nog breder en ze waren alleen. Klein bootje, grote plas. Tholen aan de horizon, Noord Beveland aan de andere. De wind en stroming waren tegengesteld en dat gaf kleine golfjes. De boot sneed er scherp doorheen, met korte schuddende bewegingen, beetje scheef liggend nog. In de schaduw van het zeil was het fris, de wind was koel. Ze gingen overstag, een lange slag helemaal naar de overkant. De zon scheen nu warm in de kuip. Yanni gooide haar spijkerjack in de kajuit. Trok haar T-shirt wild over haar hoofd en smeet het het jack achterna. Haar borsten floepten vrolijk de zon tegemoet.
“Ook goedemiddag”,
zei Jan bewonderend.
“Trek wat uit, man”
was Yanni’s antwoord. Onhandig bewegend op de schokkende boot wurmde Jan zich in een verschoten rode bermuda. Plofte neer op de bank aan de lage kant en kreeg meteen een spat buiswater in zijn nek.
“Raah, koud!”.
“Kom dan ook hier, altijd aan de hoge kant zitten”,
lachte Yanni. Hij dook onder de giek door naar de overkant en zette zich klem op de vloer van de kuip, omklemde een voet van Yanni. Streelde de gebruinde huid, kietelde aan haar voetzool. Ze gaf een gil en wilde haar voet wegtrekken. Jan hield stevig vast en kietelde, krabde door. Uit alle macht probeerde Yanni met haar andere voet achter het elastiek van Jan’s bermuda te komen. Ze worstelden en stoeiden totdat Yanni het roer losliet en de Pura Vida met een schok rechtkwam en in de wind draaide.

Wat later voeren ze recht op een grote zandbank aan die niet alleen langzaam groter werd maar zich ook uit het water leek te verheffen. Het werd eb. Yanni liet het grootzeil zakken, de vaart moest uit de boot. Ze zouden ankeren bij de plaat. Zich vasthoudend aan de stagen stond Yanni met een voet op de bank, sturend met de andere voet op een spaak van het roer. Tuurde met een hand boven haar ogen tegen de dalende zon in. De kiel stak meer dan anderhalve meter, ze wilde niet droogvallen en de hele nacht akelig scheef liggen.

Met een snelle ruk aan de schoot liet ze de fok zich oprollen en rende dan naar voren om het anker te laten zakken. Ratelende ketting, een zachte schuif en ze lagen stil. Langzaam keerde de boot zich om met het ebbende water. Geen watergeruis meer langs de boeg, meer een zacht kwebbelen van kleine golfjes. Een tik van een schoot tegen de mast. Loom de zoem van een onzichtbaar vliegtuig. Terwijl Jan aandachtig in het water tuurde of hij het anker kon zien hoorde hij een plons. Yanni ’s jeans lag op het voordek, en op de jeans een roze string. Verderop kwam Yanni uit het water, ze wandelde de verlaten en uitgestrekte zandplaat op, zoals ze was, puur natuur. Een donkere slanke contour tegen de lage zon.

Concept
De eerste golfjes vloeiden zachtjes dood tegen het oranje rubber en zakten weg in het zand. Het zand dat zich verzadigde, donkerder werd, harder. Totdat er water bleef staan boven het zand en met ieder ritmisch golfje verder de bank opdrong en opeens doorliep om het bootje heen. Een geheel nieuw idee had zich in Jan’s hoofd vastgezet. Conceptual art maar dan als beleving. Voor de toeschouwer als digitale film te aanschouwen.

Vanaf de Pura Vida maakte Yanni elke vijf minuten een foto van hem. Hij, gezeten in een oranje opblaasbootje, wachtte op de zandbank het opkomend water af. Naar berekening moest hier een kleine twee meter water komen. Slechts met een wilgentak die hij gevonden had op de zandbank zou hij proberen daar op die plek te blijven, te ankeren als het ware. Dat het in totaal wel tien tot twaalf uur zou kunnen duren voordat hij weer op het droge lag, daar dacht hij maar even niet aan. Het zou een schokkerig filmpje worden, temeer omdat ook de Pura Vida niet stillag, mee omhoog steeg en Yanni hem niet de verzekering kon geven dat elke foto steeds exact vanuit dezelfde hoek zou worden gemaakt. Naast de dinghy, een rubberbootje met buitenboordmotor: ‘Dinky’ was er een nog kleiner opblaasbootje: ‘Nemo”. Volgens de Almanak was het om twintig over acht eb.

08.20 u. Op dat moment had Jan plaats genomen in Nemo. Het duurde echter nog heel lang voordat er enige stijging in het water te bespeuren viel. Het was fris, de zon scheen voorzichtig, de Schelde rook lekker naar zout. Yanni maakte weer een foto. Een zelfde als de vorige drie, Jan zat al die tijd bewegingloos in het kleine bootje. Toen na vijf minuten Yanni’s horloge piepte, aangaf dat het tijd was voor een volgende opname stond Jan twee meter verder naast zijn boot. Pieste een in het zonlicht blinkende straal richting Nemo:
“Duurt te lang!”
riep hij over het water naar Yanni. Deze foto was iets bewogen, ze had gelachen. Meer dan een uur later kwam dan het eerste golfje aanrollen.

10.00 u. Het was nu officieel, Nemo dreef, was losgekomen en Jan drukte de tak hard in de zachtgeworden bodem.

Yanni keek naar Jan in zijn bootje en zijn idiote idee. Ze overdacht zijn bekentenis. Gisteravond had hij haar opgebiecht: Szita. Het was aardedonker, het kleine maantje gaf weinig licht. Ze zaten in de kuip, dik aangekleed. Ze schonk Jan’s wijnglas nog eens bij. In een paar zinnen was het er uit. Het was even stil gebleven. Toen zei ze:
“Wil jij soms ook een stuk kaas?”
Nu zag ze hoe Jan dobberde in ondiep water. Ze glimlachte maar er gleed ook een traan over haar wang.

12.00 u. Het grootste deel van de zandbank was verdwenen, rechts, buiten bereik van de camera was het stuk dat bijna altijd droog bleef. Het leek of Jan op een onafzienbare watervlakte dobberde. Net boven de waterspiegel waren onscherp de contouren van Neeltje Jans te zien. Het begon zwaar te worden, Jan kreeg spierpijn door de ongemakkelijke houding in het kleine bootje. Overal, het meest nog in zijn armen, hij moest voortdurend de stok vasthouden om op zijn plaats te blijven. En nog belangrijker, de stok moest verticaal blijven want anders werd hij door de stroming zo uit het zand getrokken. Bovendien begon hij te verbranden, de zon scheen toch wel hard door de sluierbewolking heen. Yanni had het ook niet gemakkelijk, weliswaar had ze meer bewegingsvrijheid maar iedere vijf minuten moest ze naar de camera, door de zoeker kijken of Jan nog in beeld was.

14.30 u. De kentering, het korte moment tussen eb en vloed, daarvan was niets te merken. Het lichte briesje was voldoende om Nemo weg te duwen. Nog altijd hield hij vol. Steeds vaker moest hij van hand wisselen: kramp, spierpijn. De flesjes water die hij had meegenomen waren al leeg. Hij was nog maar op de helft, het was zijn bedoeling weer keurig een zachte landing te maken op dezelfde plek als waar uren geleden het water hem optilde. Het filmpje zou bestaan uit 144 foto’s. Redelijk snel en steeds opnieuw afspelen zou resulteren in een schokkerig op en neer bewegend bootje. Snel veranderend licht en dito wolken. Steeds meer tegenlicht naarmate de zon zou gaan zakken. Er kwam iets meer wind en het water begon langzaam harder terug te stromen naar Neeltje Jans. Die vreemde contouren daar aan de horizon. De ritmische rij torens die de schuiven omhoog hielden, waaronder het water terug naar zee kolkte.

Yanni nam weer een foto, nog vier uur afgaand water te gaan. Vijf minuten later, Yanni keek weer in de zoeker, was de zee leeg. Ze sprong overeind en keek over de kajuit. De ebstroom sleurde het rode bootje mee, klein al en ver. Jan zat stil als een boedabeeld. In de verte schuimde het water wit waar het onder de geopende schuiven van Neeltje Jans doorstroomde.

Naarmate Jan de stormvloedkering naderde begon hij te beseffen dat het weleens verkeerd kon aflopen. De snelheid nam toe en de kleine rubberboot deinde steeds hoger op en neer. Hij moest zich vastklemmen en sloeg soms bijna om. Hij was plat gaan liggen om het zwaartepunt lager te maken. Het bootje tolde om zijn as en stond inmiddels vol water. Hij was bang en opgewonden tegelijk. Altijd had hij gedacht dat het hem niet zou kunnen schelen om dood te gaan. Dat was niet erg. Nu leek het wel heel snel op hem af te komen. Kon hij onder de schuiven door? Ze waren heel laag, er was nauwelijks ruimte en het water was heel ruw. Hij dacht terug aan Szita, aan zijn ontwerp in de Donau, aan de nacht in Pest. Glashelder flitsten beelden voorbij, hij glimlachte, was dit wat je noemt: je leven aan je voorbij zien gaan? Continental Breakfast, Oye como va, zijn middelgrote provincieplaats,Kabouter Butplug, de Waterbus. Wat was dat? Hoorde hij het goed? Doorheen het woedende watergeruis klonk:
‘Dangerous feelings break out my soul
It’s just the meaning of being alone’

In de verte zag hij dat Yanni de dinghy overboord zette.