Zuidpunt
De sleutel ligt onder de mat. Dat zegt het briefje op de voordeur. Juist als we willen afdalen naar die mat en ons appartement onder het huis gaat de deur open. Herr Tost is toch thuis. Hij verhuurt zijn vakantiewoning ook gerust voor één nacht. De beloofde tien uur rijden werden er weer twaalf, tanken, chauffeurswissels maar vooral de onvermijdelijke wegwerkzaamheden – ‘Danke für Ihre Verständnis’, ik héb er helemaal geen begrip voor! Om half elf werken we de van huis meegenomen enorme bak lasagne weg. Voor de snelle opname in het bloed zijn we genoodzaakt hierbij een fles wijn, Zuidpunt, een Cabernet Sauvignon te nuttigen. Het is de volgende morgen slechts 35 kilometer rijden, maar we gaan snel naar bed. Het wordt een zware week.
Concerto in Rifugio
In de vorige zeventig hutten nog nooit meegemaakt: er is vanavond muziek! Al de hele week is hier een seminar en op zaterdag de finale. Tiroler hoempamuziek is niet echt mijn ding, maar hier, op deze plek past dat prima. Een oude hut waar de vloeren kraken en die zucht in de wind. Motregen veranderde geleidelijk in lichte regen. Eerst niet, dan toch wel het regenjack opgediept uit de rugzak. Er was geen sprake van op het gemakje naar boven, de eerste dag. Niet te snel, ruim de tijd nemen om te acclimatiseren. Nee, we jakkerden door, in een keer naar de hut, negenhonderd meter hoger. De Nurnberger Hütte, 2279 m. Het zag er naar uit dat we vol in de wind zouden komen en ik was de eerste van ons drieën die zijn rugzak neergooide. Ik deed de regenbroek aan en mijn handschoenen. En ook de regenhoes over de rugzak. Stromende regen. We haalden het binnen de tijd die er voor stond: twee en half uur. Het drooghok was een sauna. Nu zitten we in een kamer naast de Stube, die vol zit en het is bloedheet. Boven het geroezemoes klinkt uit de Stube vrolijke muziek. Een koor begeleid door gitaar, accordeon, contrabas en zelfs een harp. Buiten, verdringt de neerdalende sneeuw de zwarte nacht, worden de bergen betoverd. Hierbinnen koesteren wij ons in de warme omhelzing van geluk.
Tandenpoets
Voordat het bed wordt opgezocht, is daar het tandenpoetsmoment. Het is tien uur en dus ‘Hüttenruhe’, men wordt geacht te bedde te gaan. Stilte te betrachten voor de reeds slapende medebergwandelaar die, moe van de lange inspannende klim naar de hut, reeds slaapt. En ook voor de reeds slapende medebergklimmer, omdat hij er al op een onzalige tijd uit moet. Op de schaars verlichte gang is een fonteintje. Het is van emaille, kapot en versleten en uit een tijd dat er nog geen tandpasta bestond. Maar het fijne ervan is dat je niet op je gladde huttensloffen twee trappen af moet naar de kille wasruimte waar het naar mest ruikt. Wel moet je voor lief nemen dat er meerdere tandenpoetsers zijn. Het gebrek aan privacy lost zich op als volgt. Je kijkt niet naar elkaar, je wilt niet de gekvertrokken poetsgezichten zien. Je gunt een ander ruimte om even de borstel te bevochtigen en nog meer voor het spoelwerk. Daarna gaat ieder zijns weegs, naar zijn of haar slaapzaal waar het al donker is en vreemde geluiden hoorbaar zijn.
Bivi
Die middag, even iets halen op de slaapzaal, hoorde ik een wekkertje afgaan. In de andere hoek kwam beweging onder de dekens.
”Zo, héhé, dat had ik even nodig!”
Een grote vent stapte, zich uitrekkend uit bed.
“Aha, dus nu ben je weer helemaal het mannetje”,
antwoordde ik. ’s Avonds, voor de maaltijd kwam hij bij ons aan tafel, aardige vent, Peter. En er schoof nog iemand aan, normaal sliep hij buiten, in zijn bivakzak. Een Sloveen die rap Engels sprak. Nu was het hem toch iets te slecht en te nat. Al snel bleek hij graag alleen aan het woord te zijn. Niet te stuiten, het ene na het andere sterke verhaal. Peter verhuisde naar een andere tafel, wij schakelden over in Nederlands en probeerden hem te negeren. Wat moeite kostte, hij zocht steeds andere prooien om te vervelen met verhalen over zijn ‘bivi’. Ik verdiepte me in de menukaart, met citaten zoals:
Trotzdem bin ich bei meinem Umweg über Berge viel weiter gekommen, als wenn ich den flachen Pfad gefolgt wäre”. – Reinhard Karl
Bambi
Wie de huttenwaard is blijft onduidelijk. Wel is er een peloton meiden die de maaltijden serveren, het Bergsteigeressen, de spaghetti Bolognese of de Bratworst mit Kartoffeln. Die de vloeren soppen en de dekens nog scherper op kunnen vouwen dan jij. Er is er eentje waar je ogen aan blijven hangen. Ze spreekt haast beter Engels dan Duits, heel jong nog en heeft ogen als het onschuldigste Bambihertje. De volgende avond zijn alle muzikanten vertrokken. Ook zijn er haast geen gasten meer. Nu mogen weer in de Stube zitten. Bivi is er nog en ook Peter en een aardige Canadees. Peter zegt niet bij Bivi te willen zitten: verbale diarree. Er klinkt harpmuziek uit de aanpalende ruimte. De deur is dicht, maar als hij even open gaat, blijkt het Bambi te zijn. Ze kan ook nog harp spelen. Na herhaalde verzoeken krijgen wij een privé concert. Heel ingetogen speelt ze, met de rug naar ons toegekeerd: “Der letzte Tanz der Sonne.” Ze laat haar handen langs de snaren glijden en haar paardenstaartje danst mee. Ik hou met moeite mijn keiharde bergbeklimmersmasker op. Dit meisje, ze kan mijn kleindochter zijn, wat is ze lief. En wat is dit moment mooi. Van binnen huil ik.
Marjolijn
Onwillekeurig doet het me denken aan zo’n ander moment van ontroering. Ilse de Lange zong, zittend aan tafel bij DWDD het lied ‘Marjolijn’ van Cornelis Vreeswijk. Kippenvel en brandende ogen. Bij mij dan hé.
Omdat we onder de sterren staan
en wij elkander wel mogen
kus ik je lippen onder de maan
en kijk je diep in de ogen
En dan weet jij je opeens geen raad
omdat je hart zo onrustig slaat
het droeve feit, Marjolijn, is
dat de liefde niets meer dan schijn is
Het sneeuwt!
En niet zo weinig ook. Voorbij de gele wegwijzer zijn de markeringen, de rood-witte strepen en het pad verdwenen. We struinen een paar uren rond in ondoorzichtige sneeuwbuien. Af en toe vinden we het pad terug en een markering die we schoonvegen voor de terugtocht. Steeds houden we de richting van waar we kwamen in de gaten. De een na de ander maakt een uitglijder, sneeuw dempt de val. Soms trekt het even open en zien we in de diepte de hut liggen. Het plan om een van de vele toppen hier te beklimmen gaat niet door. De Aperer Feuerstein, Mairspitze, Rotgratspitze, het zit er niet in dit jaar. Terug voor de koffie. Het is zo’n hut waarvan de voorgevel sympathieke gevoelens opwekt. Smal en symmetrisch, met een trapje naar de voordeur die zich verschuilt onder een vriendelijk afdakje.
Knor
Laat in de middag klaart het op en onmiddellijk zet de dooi in. Rienk en ik gaan nog even naar buiten, Aad vindt het prima voor vandaag. De paden veranderen in beken en watervallen. Wat ben ik blij met mijn nieuwe schoenen, waterdicht. Vlakbij is een landverschuiving geweest die de platte vlakte, een ondiep meertje, gevormd door de nu ver weg getrokken gletsjer, deed volstromen. De dam brak door en een kolkende waterstroom beukte zich een weg dalwaarts. De oevers meesleurend die nu steile wanden vormen. Een klein graafmachientje probeert enigszins orde te scheppen in de chaos. Achterlangs de hut lopend ruik ik een geur die me bekend voorkomt van vroeger. Daar staat een scheefgezakt houten hok en een tikje ertegen is voldoende, binnen klinkt geknor. Onmiddellijk komen twee vriendelijke varkens naar buiten geschommeld. We kriebelen hen achter de oren en ze kijken ons vrolijk aan met hun waterige blauwe oogjes.
Matterhorn
Naar de Sulzenau Hütte op 2196 m. De sneeuw was ver weg gesmolten. Maar om via de Mairspitze 2781 m. te gaan, even een topje mee te pakken was toch te lastig. Wel moesten we een Scharte over, Niedrl op 2680 m. Het was een scherp graatje met een moeilijk bereikbaar kruis en een vermolmd bankje eronder. Aan de andere kant ging het zeer steil naar beneden. En aan de schaduwzijde lag nog een dikke laag. We zekerden ons aan de kabel. Was in de vorige hut de waard onzichtbaar, hier in de Sulzenau is hij zeer duidelijk aanwezig. Hij vertelt het verhaal over zijn schoonvader. Berggids Leo Schöpf. Die 84 keer de Matterhorn beklom. Die deze hut veertig jaar beheerde. Die tot diep in de winter er ook bleef en dan vanuit het raam een gems neerschoot, driehonderd meter verder op de tegenover liggende helling. Leo Schöpf, vraag ik me af, was hij niet een van de Matterhorn gidsen in het boek ‘Matterhorn, Bergführer erzählen’? In het Duits weliswaar, maar ik las het in een ruk uit. De Matterhorn, de mooiste berg ter wereld. Die ik in mijn dromen wel beklim.
Wilder Freiger 3418 m.
Stond op ons programma, zelfs onder ideale omstandigheden misschien een maatje te groot voor ons. Nu waarschuwt de waard ons zeer dringend: tot áán ‘der Fels, nicht weiter gehen.’ Moeizaam zoeken we ons een weg onder een pittige sneeuwbui. Over de Leo Schöpf route, zoekend van markering tot markering, steeds hoger. Tot we er plotseling voor staan, de wand rijst steil en massief voor ons op en verdwijnt griezelig in de sneeuwnevel. Duidelijk met rode verfletters op de rots: Einstieg. IJspegels aan ijzeren pennen. Tot zover. Op de terugweg zijn ons spoor en schoongemaakte markeringen alweer bijna verdwenen. En opnieuw hangen we onze natte plunje in een warm drooghok.
Fleece
Ik zal en ik moet nog even op het terras zitten. Zoals op de bekende plaatjes, die van zongebruinde types met achter de schuimende bierglazen dat uitzicht op de berg die je net hebt afgedaald. Ik nestel me in een hoekje uit de wind. Het bier heb ik al gehad, zon is er niet en ik heb m’n muts op en donsjas aan. Start de E-reader op, me gadeslagen wetend door een eveneens lezende vrouw in de andere hoek. Zij heeft zich gewikkeld in een rode fleecedeken. Na een snelle check op de bijna lege telefoon en enkele me te binnen schietende anekdootjes van die dag genoteerd te hebben, loopt er iemand voorbij. Onwillekeurig kijk ik even op. Fout! Het is Bivi, die me meteen aanspreekt: hij is nog op zoek naar een geschikte slaapplaats. Ik knik hem wat afwezig toe en lees weer verder. Het lukt, hij loopt door en dan valt zijn oog op een nieuwe prooi. De rode fleece. Hij steekt een heel verhaal af tegen haar en gaat er vandoor. De fleece vrouw en ik kijken elkaar aan. Zij beweegt een wenkbrauw omhoog, ik doe hetzelfde met een van mij. Die avond wanneer we aan tafel gaan, in afwachting van de maaltijd schuift Bivi weer bij ons aan. Vrijwel onmiddellijk probeert hij de aandacht te krijgen. Hij stelt eerst een vraag. Je wilt dan niet onaardig zijn en geeft antwoord. En dan begint hij weer, de verbale diarree spuit er uit. Slechts door hardnekkig onderling in het Nederlands met elkaar in gesprek te blijven, kunnen we hem negeren.
De fleecevrouw komt binnen, ze ziet Bivi naast mij zitten, die duidelijk wat verveeld op de menukaart staart. Onze wenkbrauwen doen het weer, het heeft nu een wat diepere lading. We eten frites met een Schnitzel die aan alle kanten over het bord hangt. Enkele uren later, als de fleecevrouw weggaat uit de Stube, knikt ze me toe en en ik meen te liplezen:
“Gute Nacht.”
Dan de volgende morgen. Zelfde tafel, een snel ontbijt. Bivi ontbreekt, ligt waarschijnlijk nog buiten, ergens in zijn bivakzak, onder de lage bosjes bij de hut. Fleeceje komt binnen, gevolgd door een grote kerel. Ze ziet me niet en samen melden ze zich aan het ontbijtluikje. Nu draagt ze een gek rood mutsje waaruit twee vlechtjes piepen. Ze heeft een sportief figuur, slank met brede schouders. Haar broek is rood en zit oogstrelend strak. Ze wachten tot de waard de koffie inschenkt. Met haar linkerhand aait ze zachtjes over de kont van haar grote kerel.
Leipzig
De vorige avond zaten we aan tafel onder twee afbeeldingen van de stad Leipzig, een oude foto en een gravure. Deze hut is van de DAV, de Duitse Alpen Verrein, afdeling Leipzig. Enkele maanden geleden was ik in deze stad. Ik bezocht daar het herdenkingsmuseum van de Hasag. De fabriek waar mijn vader in de oorlog was tewerkgesteld. Wat een merkwaardig toeval, ik herken het torentje van het Rathaus op de foto. En het grote plein op de gravure, daar liep ik.
Apere Freiger
”Achtung, achtung!”
Het kan maar duidelijk zijn, tijdens het ontbijt verzoekt de waard om aandacht. Ook dit heb ik nog in geen hut meegemaakt. Hij zegt dat de sneeuw die gistermiddag is gevallen nu keihard opgevroren en dus spiegelglad is. We moeten wachten met vertrekken tot de zon wat hoger staat. Enkele maanden geleden is hier vlakbij iemand weggegleden in een soortgelijke situatie en te pletter gevallen. En nog eens, terwijl hij dreigend zijn gasten aankijkt:
“Niemand geht!”
Wanneer we dus pas om negen uur vertrekken is het pad inderdaad goed beloopbaar. Even verder is het puzzelen hoe we de kolkende beek over kunnen steken, de brug is immers weggespoeld na de aardverschuiving. Daarna gaan we via de steeds hoger stekende morenerug, de Lübecker weg. Links in de diepte ligt het ‘Blauwe Lacke’, een blikkerend meer wat steeds van kleur verandert, iedere keer wanneer je weer opnieuw kijkt. Het waait hard en we hebben pal wind tegen. De smalle morenedijk loopt zich vast in een helling die we links opgaan. Steeds steiler en hier in de schaduw ligt nog ijs. Het paadje wordt smal en de diepte ernaast gaapt uitnodigend. Zodra er een klein plateau opdoemt doen we de stijgijzers onder. Zigzaggend gaat het omhoog. Steeds een smalle strook met links heel diep. Oppassen dat de rots je rugzak geen duw geeft. Gelukkig lopen we hier in de luwte, de wind is storm geworden. Hoe hard die inmiddels is merken we wanneer we uiteindelijk op de col van het Aussichtpunkt Hundsheim 2880 m. komen. Heftige windstoten blazen je bijna omver. Wankelend gaan we tot de rand. Geweldig uitzicht over de Fernerstube, de gletsjer tussen Wilder Freiger en Wilder Pfaff. De top van de Wilder Freiger verhult zich in voorbijrazende wolken.
Arbeit
Tijdens de afdaling smelt de sneeuw zienderogen, de lage herfstzon is warm. Twee grote vogels laten me heel dichtbij komen, steeds nemen ze een afstekertje en wachten me op achter de volgende bocht op het steile paadje. Mooi zijn ze, deze bergduiven. Rienk en Aad roepen naar me dat het sneeuwhoenders zijn.
“Volgens mij zijn het schatjes!”
roep ik terug, inderdaad, ze hebben hele lieve oogjes. Eenmaal terug beneden op de morenerug is de sneeuw vrijwel weg. De wind blaast hard in de rug. Rienk en Aad zijn heel ver achter me. Het uitzicht is zonder overdrijving weids te noemen, in het dal blikkert het meer blauwgroen en de hut, heel klein, is al in beeld. Sneeuw nog hogerop en aan de horizon zijn de bergen groen. Het is overweldigend en even ervaar ik het weer. Zo’n intens geluksgevoel. Ik maak er een foto van, dit moment, ik wil het me herinneren. Later, bier op het terras en de waard komt bij ons zitten. We zagen hem al bezig de parasols op te ruimen, dit weekend sluit de hut en hij gaat alles klaar maken voor de winterperiode. Het terras moet leeg. Hij vraagt ons hem te willen helpen de banken en tafels weg te halen, in ruil voor een Grosse Weisse:
“Arbeitseinsatz!”
Dat is natuurlijk een inkoppertje. Ik vertel hem het verhaal van de tewerkstelling van mijn vader in de oorlog, de Hasag, In Leipzig. En nu, deze hut, in beheer van de Sektion Leipzig, te toevallig allemaal.
(lees: https://gerarddentoonder.com/schrijfwerk/hasag/ )
Fraulein
Op naar onze laatste hut, de Dresdner Hütte 2302 m. Nog een groepsfoto door de waard, die ons de hand schudt en bedankt. Aad heeft een prangende vraag: wat er met de varkens gebeurt. Het antwoord is kort, dat worden Schnitzels. Er is een naderend koufront voorspeld, de sneeuwgrens zal in zeer korte tijd zakken tot 1600 meter. We vertrekken vroeg, het plan was om via de Grosser Trögler 2902 m. te gaan en zo ook hier weer een topje bij te schrijven. Maar met deze weersvoorspelling en de storm die er nog steeds staat kiezen we een lager pad. Via het Beiljoch 2676 m. Nog voor twaalf uur zijn we bij de enorme hotelachtige hut. Hiervandaan willen we morgen de gondel naar het dal nemen, onze auto hadden we vooraf al hier geparkeerd. Tja, donkere wolken naderen, dat gaat een lange middag en avond worden in deze, ons niet erg aansprekende hut. In de lobby, de bar of op de hotelkamer. We zijn het snel eens en besluiten meteen af te dalen. Nette jongens die we zijn gaan we ons wel afmelden. Desnoods betalen de boete. De balie Fraulein reageert zeer onprofessioneel, is heel erg boos:
“Warum? Es ist doch schönes Wetter?”
Inderdaad schijnt de zon nog. Het zijn haar laatste stralen, ze danst nog eenmaal over de bergen.
Soepeltjes glijdt de gondel ons de schaduw in naar de diepgelegen Mutterbergalm. Wanneer we korte tijd later naar huis rijden met de ruitenwissers op topsnelheid lachen we nog eens om die Fraulein aan haar balie.
voor meer foto’s:
https://gerarddentoonder.com/stubaital-2017/