Zandman

Naamloos

Donker gerommel verbreekt de stilte. Sea Patrick, een verbleekte autocarrier vaart voorbij. Even langzaam als het geluid aanzwol sterft het weg. Ik kijk hem na tot hij om de bocht verdwijnt, tien mijl verder, waar het strand een bocht maakt. Waar ter wereld is de vaargeul zo dichtbij de kust? Het moet voor zeelui een beangstigende ervaring zijn. Zo zit je weken op zee en zo lijkt het of je elk moment zult stranden. Achter mijn cottage is het beter, ondanks dat de zon niet schijnt, hier is geen wind.

Een varende bom schuift langs, het staat erop: B Gas. Als die ontploft zit ik binnen schootsafstand, het stukje strand meegeteld is het hooguit een mijl. De brandende wolk zal de cottage in een paar seconden verpulveren. Er komt ook nog een witte zeilboot aan, de wuivende vlag achterop is groter dan het silhouet van de schipper. Doelbewust snijdt hij door het water, waarheen zal ik nooit weten. Dan is de zee leeg.

Ik veeg de vlonders schoon, stuivend zand. Het is maar tijdelijk, morgen opnieuw. Niet dat het  me stoort, alleen mijn bed, dat hou ik graag zandvrij. Dit is het goede zand, poeder, fijn van structuur en vermengd met schelpengruis, schoon en warm. Als de zon schijnt en het goed droogt wordt het bijna wit. Het is vrijwel windstil nu, het tij komt zachtjes opzetten, met kleine golfjes, aarzelend. Oneindig ver kan ik kijken. De zon hangt verblindend laag boven de horizon.

DFDS Seaways schuift langs, verdwijnt richting zon. Een blauwwit containerschip. Het heeft nog een ouderwetse echte scheepsvorm. Goedgevormd stuurhuis en brug. Volgens de guldensnede net achter de midscheeps. De drijvende blokkendozen in de verte, de autocarriers, zij zijn vormeloos.

Voordat ik wegzink in een droomloze slaap, hoor ik de zee zich voorzichtig terugtrekken. Het is een koude nacht en ik slaap slecht. Ben te lui om de dikkere slaapzak op te zoeken. Zodra de zon boven het duin achter de cottage opstijgt ga ik naar buiten. Het scheelt graden, na de nacht lijkt mijn huisje een koelkast. Ik gun mijn blote lijf een uurtje onbeschermd zonlicht.

Met de ochtendduik was het uitkijken, heel veel kwallen, witte en blauwe. Kleintjes weliswaar maar ik heb er geen zin in. Het water was koud, sneed in de kuiten. Maar nooit smaakt koffie zo lekker, rillend, onhoudbaar trillend, als na een zeebad met het zout in je haar en opdrogend op de huid.

Het uitzicht hier is 180 graden. Zover mijn nek kan draaien, alleen maar zee. Voor me een strook zand, dan zee die blauw is vandaag. Daarboven een lege lucht met verwaaide wolkenstukken. Een condensstreep van een vliegtuig is uiteengeslagen tot een abstract kunstwerk. Mijn vriend de Zee komt onhoudbaar weer dichterbij. Maar toch, ik weet precies, tot daar. Het zand gaat nog een metertje wat steiler. Dat is voldoende om de watermassa te stoppen.

Er schuift weer een muur voorbij.  MSC met pakweg tienduizend containers aan boord, een Duitse kapitein en tweeëntwintig Filippijnen. Daar op een paar mijl, onoverbrugbaar zijn mensen. Hier op mijn strandje ben ik alleen.

Gezien, of eigenlijk niet gezien, een dode meeuw. Begraven door de vloed. Alleen zijn vleugels staken, verstard, boven het zand uit. Alsof hij vliegend was getroffen door een zandgolf. Ik maak er een foto van, voor mijn mapje Dode Dieren. Alsof dat belangrijk is, heeft dat dier niet voor niets geleefd: wordt het nog bewaard in een digitaal mapje.  Verder bewaar ik niets. Hooguit, zoals Herman Brood al zei: ‘Ik verzamel mooie momenten’.

Ik veeg mijn vlonder. Het zand moet van mijn vlonder. Ik houd mijn huisje schoon. Zodra ik de bezem wegberg, blaast de wind nieuw zand. Morgen, dan zal ik vegen, opnieuw, de vlonder zal schoon zijn.

Vanaf het laagwaterpunt loopt de bodem onwaarschijnlijk steil af. De vaargeul is vlakbij. Er komt een sleep voorbij. Het kost de stoere sleper ogenschijnlijk geen kracht. Op het ponton staan de afmetingen vermeld. Met het blote oog goed te lezen. 122 x 33 x 7,5 m. Hij past precies tussen het raamkozijn. Dat is makkelijk, kan ik voortaan de lengte van wat passeert beter inschatten.

Opeens zie ik het. Ik zie het nu pas. Ik volgde een meeuw die heel laag over het water scheerde. Daar net boven aan de horizon staan grijze paaltjes. Veel, ik denk wel vijftig, windmolens. Ze piepen er net bovenuit. Zo breng ik mijn dagen door, wat onderhoud aan de cottage, de vloedlijn controleren, noem het afschuimen. Zit er iets bruikbaars bij? Hoelang is het geleden, dat er hele planken aanspoelden, glazen flessen. Nu is het hoofdzakelijk plastic. Slippers, petflessen, en blauw plastic. Heel veel blauw plastic, van vislijnen en netten. Potentiële Plastic Soup. En verder? Ik probeer na te denken. Op zoek naar wat? Diepere gedachten die niet willen komen. Het waarom, het grote waarom. Waartoe zijn wij op aarde. Wat moet ik hier doen? Is er een hoger doel, een taak voor mij weggelegd? Heeft mijn bestaan, mijn leven zin? Het is een komen en een gaan. Voor de een wat langer dan voor de ander. Je wordt geboren, je spoelt aan, als het ware. Je werkt, sommigen bouwen iets op. Een huis, een bedrijf. Anderen stichten een gezin, een familie. Ze vermenigvuldigen zich. Iedereen gaat dood en alles is tijdelijk. Hoe belangrijk ben je geweest in je korte leventje. Je komt en je gaat. Als het tij. Het wordt vloed, veelbelovend! Het komt eraan, het verse water. Tot het doodloopt en weer terugzakt, zich weer terugtrekt. Tot doodtij.

Het verschil tussen lucht en water wordt groter. De zon is bijna onder en kleurt de hele omgeving in zachtroze. Plotseling duikt een vissersschip op.  De BR 51. Met de kenmerkende snelle vorm, de masten iets achterover liggend. Stuurhuis en ramen juist naar voren. Waarom maken dit soort kleinere schepen soms hogere golven, dan veel grotere? Het is bijna donker nu en de vloed is op z’n hoogst. De zee is bladstil, het lijkt een meer. Ik drink wijn en eet een heel pak Tuc, dat ik wegspoel met wijn. Langzaam word mijn denken leger, vlak als een meer.

De wind is gedraaid. Er komt meer wind, de cottage staat nu in de luwte. Vaak is de wind West, dat is prima voor mij. Komt die meer uit het Zuiden, dan heb ik hem op de kop. Ik weet wat dat betekent: zand. Dan wordt het vegen.

Iedere dag loop ik langs de vloedlijn, op een tijdstip al naar gelang ik zin heb. Lekker is dat, ik bepaal dat zelf. Onafhankelijk, ben niemand iets schuldig. En ik laat de wind bepalen welke richting op. Met wind mee  of tegen, een paar mijl Zuidwest of een stuk de andere kant op, Zuidoost. Ik ben bijna op mijn vaste Omkeerpunt. Een enorme zeilboot passeert, ik zag hem al aankomen met zijn hoge mast. Ik inspecteer hem met de kijker, zie drie poppetjes aan dek. Een is bezig met de genua, aan het roer een vrouw. Blauw shirt en witte korte broek. Vast een mooi exemplaar, welgesteld ook. Het is een rustige dag vandaag, weinig tot geen scheepvaart. Zou het aan het ongunstige tij liggen? De rivierarm, Westelijk van mij, kan bij laag water gevaarlijk zijn. Door de vele ondieptes en zandbanken is hij lastig bevaarbaar. De stroom meandert erdoorheen. Op het strand heeft de eb een poeltje vergeten, het water is lauw. Ik trek mijn kleren uit en laat me een tijdje weken.

De cottage en de vlonders zijn geveegd, ik spoel het zand van mijn voeten. Bak wat aardappels en gooi de gekookte mossels, die over zijn van gister, er nog bij. Ik heb alleen rode wijn. De tijd verstrijkt, glijdt rimpelloos voorbij. Het gezegde: de dag gaat open en weer dicht, is hier zeer van toepassing. De tijd, mijn tijd, raakt op.

Vandaag ging ik het duingebied achter de cottage in, even weg van de zee en haar geruis. Het was er warm en groen. Groener nog in alle tinten. Misschien wel groen, want ik kijk al zoveel dagen naar de zee. Gooide mijn kleren uit, hier is het warmer dan aan zee.  Ik zag lage meidoorntjes, vlier, scherpe prikbosjes, duindoorn en bessenstruikjes. In duinvalleitjes, berkjes, die proberen een bestaan op te bouwen. Zolang ze uit de wind blijven, de zoute zeewind, lukt ze dat. Ik zag abelen, al jaren oud met dikke stammen, toch maar enkele meters hoog, juist vanwege die wind. Tussen hun wortels konijnenholletjes en bergen keutels. Scholeksters waarschuwden de konijnen voor mijn komst. Een bunzing rende weg. Het brandende zand schroeide mijn voeten. Het was mooi maar toch voelde het goed om weer terug te zijn op mijn post op de vlonder. Plukte een doorn uit mijn voet. Verving de haveloze pleisters die er al dagen zitten. Trok met moeite een broek over mijn stroeve ruwe voeten. De zon gaat richting horizon, blijft nog even hangen. Ongelooflijk maar echt waar: precies in de gloeiende bol het zwarte silhouet van een naderend schip. Ik wacht lang voor ik mijn bed opzoek. Ik wacht en wacht en ik weet niet waarop. De rode en de groene ton die de vaargeul markeren, knipogen naar me, om de beurt.

Diep onder me is het bruine dak van de cottage, ik zie de kustlijn scherp uitgetekend. De ondieptes en de branding. Het kielzog van een lang geleden passerend schip. Ik zeil moeiteloos met de wind. Met een enkele vleugelslag verander ik van koers. Hang stil boven een mens. Een bruinverbrande mensfiguur, mager en pezig. Hij veegt het zand. Het stuift op in de wind en dan waait het weg. Heel fijn kruipt het terug, stiekem. Heel langzaam word ik wakker, jammer. Het was fijn om te zweven als een meeuw. Even later vlieg ik weer, ik fladder als een vlinder. Ik zing in mijn halfdroom:
‘zo te sterven op het water met mijn vleugels van papier’
(Boudewijn de Groot)

Bij laag water komt soms een reepje zandbank boven. In het midden, tussen het strand en de rode boei. Een fijn wit streepje in het grijsblauw. Het intrigeert me, ik wil erheen. Ik wil er zijn. Ik wil er lopen, liggen in het zand. Het is riskant erheen te zwemmen. Moeilijk in te schatten hoever. Ook al zwem ik met de vloed mee terug, hoe is de stroming langs de kust. Word ik meegezogen de zeestraat in?

Zandzuigerdag. Waar ze opeens vandaan komen? De een na de ander komt voorbij. Min of meer hetzelfde type, werkschepen, ze zuigen zand van de zeebodem, varen een stukje en droppen het weer. Ze hebben namen als Sabina, Cool Water, Hydra en Deo Volente. En ook met andere schepen is het druk. Aquila J, een grote lege tanker vaart gehaast voorbij, zijn tong boven water. Eerst trekt het water zich terug en als het schip al ver voorbij is komen de hekgolven op het strand aanbruisen.

Honderden, neen, duizend variaties in wolkenvormen. Solo of in formatie, donderkoppen, streepjes transparant, loodzwaar verzadigd vol van water. Een kijkspel dat nooit verveelt. Ze kunnen stil hangen, hardnekkig hun schaduw werpen maar ook, zoals dat heet: voortjagen in het zwerk.

Of het dezelfde is weet ik niet, maar bijna iedere dag komt mijn vriend de Zeehond langs. Misschien wel elke dag, maar ik zie ook niet alles. Bovendien, hij komt niet op het strand,meestal zwemt hij onder water. Soms lijkt het of hij naar mij kijkt. Ha, ik word gezien.

Het is gelukt. Bijna geen wind vanmorgen. Met het laatste restje eb naar de zandbank gezwommen. Het was een gokje, toen ik vertrok was de bank nog niet zichtbaar. Al zwemmend begon ik te twijfelen, de boei leek al zo dichtbij. Tot mijn knie over de bodem schuurde. Ik liep, het leek of ik over water wandelde, midden op zee. Even later viel het hoogste punt droog en naar alle kanten breidde de bank zich uit. De zon stoofde me droog terwijl ik naar de cottage staarde. Mijn hut, mijn thuis. Wat zag het er nietig uit zo op het uitgestrekte strand. De duinenrij hoog erachter. Of het hutje zo verzwolgen kon worden door een hoge golf. Ik wreef mijn huid met nat zand, de kwallen hadden me pijnlijk gestraald. Visdiefjes doken met een plof in het water. Haast onmerkbaar nam de boei achter me een andere positie in. Doodtij, de kentering was over. De vloed trok de boei een stukje mee aan zijn lange ketting. Ik wachtte lang, wilde zeker weten dat er genoeg stroming over de bank heen zou staan. Werd min of meer meegesleurd, aan land gezet.

Wilson Livorno, een schip in mooi mintgroen, het is weer eens wat anders dan al die hardblauwe. Zijn verschoten oranje lifesaver kleurt er mooi bij.  Van de andere kant komt Resko Polsteam. Een zwarte reus, haveloos, verveloos en versleten. Zoals hij voorbij vaart; hij is moe. Ik zag hem terwijl ik zwom. Hij was reusachtig, de slagen van de schroef resoneerden in mijn borstkas. Op mijn rug drijvend zag ik hem verdwijnen. Ik keek om me heen of er geen kwallen op me afkwamen. En verzwikte mijn oog. Vlakbij dook een besnorde kop op. Mijn vriend de Zeehond. Met zijn donkere ogen keek hij me rechtstreeks aan. Was dat een blik van herkenning? Hij dook weer onder en dat was eng. Een groot wild dier dichtbij. Ik bevond me in zijn territorium, zijn leefgebied. In alle opzichten was hij hier meer thuis dan ik. Ik werd gerustgesteld, met druipende snor kwam hij boven, een heel stuk verder. Keurde me geen blik meer waardig.

Een nachtelijk dreunen maakte me nieuwsgierig. Wat komt daar aan? Huiverend stond ik op de vlonder. Er kwamen een hoop lichtjes aan, veel wit en een groen stuurboordlicht. Het schoof voorbij, vaag staken de contouren af tegen de donkere hemel. Het moest enorm zijn, laadmasten overal en de verlichte brug hoog boven me. De hekgolven daverden lang na.

Het regent op het dak. Het overstemt het geluid van de branding. Ik hoor het, registreer het in mijn halfslaap. De zon kan niet altijd schijnen. Zonder regen gaan we dood. Als het licht wordt regent het onverminderd. Ach, ik bedenk dat als het regent in mei, dan is april voorbij. Ik zet een potje koffie voor straks. Eerst neem ik een regendouche. Dat is koud maar eenmaal aangekleed aan de koffie, wordt het lichaam heel snel warm. De vloed komt wat timide aangesneld, bespikkeld en bestrooid met grote droppels. Deze dag doe ik wat klusjes in mijn cottage. Was het raam met regenwater, kostbaar water, sop de deur en vloer. In de middag wordt het droog. Ik schuur de vlonder. Maar nu met het natte zand.

Vannacht is het springvloed geweest. Aan de stand van de maan te oordelen vermoedde ik het al. Een dezer dagen zou het weer zover zijn. Ik heb geen almanak, heb geen getijdentafel, trouwens, van datums weet ik niets. Het waaide niet hard maar wel recht vanuit zee. De wind op de kop. De vloedlijn is weer een aantal meters opgeschoven en er ligt extra veel wier en Plastic Soup. En mossels, massa’s mossels, pokdalig aangegroeid maar toch! Fruits de mèr. Verderop is het zelfs over de heuvel heengeslagen en er is een nieuwe ondiepe poel ontstaan. Er flapt een angstig scholletje, probeert zich onder het zand te verschuilen. Ik eet vanavond vis.

Het weer zie ik aankomen. Van verre zie ik de buien aanwaaien. Vrijwel altijd drijft het over. Achter me, landinwaarts, komen ze tot ontwikkeling, laten ze hun lading vallen. De meeste wolken ontstaan ten westen van hier, vormen, stapelen zich en drijven over. Soms ook zie ik weinig. Het kan ook zomaar anders. Dan is het andersom. Mijn strandje heeft slecht weer. Zeemist die blijft hangen.  Landinwaarts kan het zonnig zijn, terwijl hier een hardnekkige mist als een klamme theedoek kleeft. Dan is mijn wereld klein. Dan moet ik sterk zijn. De mist, de vochtigheid kan in de botten kruipen. Het kan een mens klein en breekbaar maken. Futloos en neerslachtig. De waaromvraag dient zich aan. De beste remedie is doorgaan, altijd maar doorgaan. Wanneer de boten loeien, de misthoorns hun mistroostige geluid laten horen, dan weet ik mij veilig hier. Ik sluit mijn deur. Wanneer het echt te kil wordt kan ik de kachel aandoen. De voorraad hout, gejut en gesprokkeld, is groot genoeg. Dat kan een mistbankje wel hebben. De mistige wereld buiten mag dan klein zijn, in mijn hoofd is ruimte. De vage herinneringen die ik kan oproepen doen me glimlachen. Met wat concentratie komen ze tot leven. Ik ben weer kind. Mijn moeder is jong en mooi. Goedgekleed loopt ze achter een retrokinderwagen, met daarin mijn broertje. Ik houd de hand van mijn vader vast, hij leeft nog! Hij draagt zijn doublebreasted kostuum en zijn Borsalino staat een tikje schuin. Er is geen oorlog en ik ben veilig. Buiten trekt de mist niet op. Een nieuwe bank schuift aan, dichter nog en tastbaar haast.

Vandaag dan toch maar begonnen. Wat ik al lang van plan was: Actie Kaalslag. Strandleven is mooi, wat er echt bij hoort is het zwerven langs de vloedlijn. Op de uiterste rand van de zee. De zee die steeds opnieuw, al duizenden jaren, het strand kust. En altijd wat rommel uitspuugt. Ik ga die rommel opruimen. Tenminste, het plastic, het blauwe en het oranje, de Plastic Soup. Al dat visdraad en natuurlijk de drankflesjes. Het zeewier en ander organisch mag blijven, uiteraard. Waar ik met al het plastic heen moet, ik heb geen idee. In ieder geval, het mag niet terug in zee. Daar zal het langzaam vergaan, uiteen vallen tot minuscule stukjes en uiteindelijk terechtkomen in de voedselketen. Het zal vechten worden, tegen de bierkaai. Maar ik doe het toch, eerst neem ik het stuk Zuidwestelijk van de cottage onder handen. Begin met windmee, de fok te loevert. Halverwege het vaste Omkeerpunt maak ik een depot. Een kuil omzoomd met aanspoelhout, achter het lage duin. Verschillende keren ga ik erheen om te storten,de emmers zijn snel vol. Morgen de andere kant. De horizon is ver. De zee strekt zich van hier onmetelijk uit. Toch zie ik er maar een klein stukje van. Een reepje zand, een strookje zee en dan de lucht. Het meeste dat ik zie, dat is de lucht. Niets veranderlijker dan het weer, maar nog meer veranderlijk is de lucht. Steeds weer verbaas ik me, verwonder me over alweer een nieuwe variant. Deze hadden we nog niet gehad. Soorten wolken, tinten, kleuren. Wat ik vanmorgen zag, is echter wel het mooiste schouwspel dat de hemel kan bieden. Een wolkenpartij die zonnestralen in voorzichtige bundels doorlaat. Als een belofte, een boodschap van boven. Transparante pilaren van licht. Ik zou niet gek opkijken als ik daarlangs engelen zie afdalen. Of zeemeerminnen zie opstijgen. O, zag ik maar er maar een, een zeemeermin, zo een met lang golvend haar dat over haar blote borsten danst. Tot haar middel komt ze uit het water. Ze glimlacht naar me en ze wenkt. Ze schudt het water uit het haar, goudgeel in het tegenlicht. Verbouwereerd kom ik overeind en net als ik me in beweging zet duikt ze onder. Soepel zwemt ze weg, het laatste dat ik meen te zien is een vissenstaart. De zee is leeg, de lucht is grijs.

De deur knarst over de vlonder. Het heeft hard gewaaid en het zand wil duintjes maken tegen de cottage. Ik veeg de vlonder schoon, ik veeg het naast de cottage. Dan neemt de wind het mee.

En weer een pallet toegevoegd aan de stapel, deze lag wel heel ver weg. Ik duwde hem door het water, dat scheelde veel gesleep. Ik kan de pallets goed gebruiken als brandhout, om te koken. Mijn huisje te verwarmen of te verstevigen en de vlonders uit te breiden. Dan voel ik mij als die Sil, de strandjutter. Ik heb al veel verzameld, touw van hennep en touw van plastic. Planken, balken, wit van het zout en een heel groot dekzeil. Als een grote mantarog dreef het in het water. Met veel geworstel kreeg ik het op strand. Misschien komt het ooit van pas. De tweeliter waterfles, Chaudfontaine en de vele andere plastic flessen kan ik goed gebruiken. Als het regent ben ik druk. Dat is immers de gelegenheid om de watervoorraad aan te vullen. Onder de geïmproviseerde dakgoot vangt een grote blauwe ton het regenwater. Daarmee vul ik lege flessen, spa of wijn of cola, als er maar een dop of kurk op kan. Soms moet ik op rantsoen.

Coral Milefora, Fegulus, Multarug, Vos Prelude, Thresher, Baltic Faith, BB Troll, Union, Transatlantic, wat er zoal langskomt op een dag.

Die dag was er ook een werkschip voorbijgekomen. Met veel watergeweld en motorgedreun. Haast geen schip te noemen, voorop, heel hoog, een helikopterdek. Op de dekken erachter een doolhof van buizen en kranen en dekhuizen. Een groot aantal hoge pylonen, uitschuifbare poten om zich vast te zetten op de zeebodem. Met veel diepgang boorde het zich een weg door zee. Zoog eerst het water weg van het strand en stuwde later boze golven terug. Het raam in de cottage trilde. Die nacht erna was geen geluid te horen. Toch werd ik wakker en iets zei me naar het raam te gaan. Het was een maanloze nacht en aardedonker. Alleen de brekende golven lichtten op. Daarboven bewoog iets, haast onzichtbaar. Wat was dat, dat moest ik zien. Naakt stond ik op mijn vlonder. Klein in de oneindigheid. Ik kreeg kippenvel, koud, maar ook van angst. Duidelijk tegen de nachtelijke hemel stak het af, de hoge ra’s van een dwarsgetuigde driemaster. Onhoorbaar stoof hij voorbij, geen zeilgeklapper of watergeruis. De masten waren leeg, het mysterieuze schip voer zonder zeil. Die nacht deed ik mijn deur op slot.

Aan kwallen heb ik een hekel. Een pesthekel. Ik mag ze niet. Soms zie je ze weken niet, hooguit een verdwaalde. Dan opeens vallen ze aan. Met tientallen liggen ze op het strand en met nog meer in zee. Wat kun je er aan doen? Niets, ze negeren helpt niet. Ze drijven gewoon tegen je aan als je nietsvermoedend doorzwemt. Zojuist heb ik er een begraven. Er lag een  monsterlijk groot exemplaar aan de vloedlijn. Blauw, zijn rug leek wel van rubber, zijn tentakels kort en dik. Van die griezel heeft niemand meer last.

De zee is als een spiegel, volledig vlak, geen rimpeling te zien, op het kleine strandgekabbel na. Het is windstil. Zand heeft vele kleuren, van beige, grijs tot rood, bordeaux eigenlijk, van het schelpengruis. Het lijkt of er geen Kaalslag Actie is geweest. Na een paar keer vloed is er weer net zoveel troep als voor de grote schoonmaak. Her en der op het harde zand liggen lege krabbenrompjes. Omringd door vele pootafdrukken, meeuwen. En nu ik erop let,vanaf de vlonder loopt er een spoor het strand op. Heel klein, heb ik muizen? Geen wind, geen zand. Ik hoef niet te vegen.

P1030505Stella Virgo passeert, een middelgrote kustvaarder. Niets bijzonders te melden. Waarom schrijf ik het dan op? Daar komt de kustwacht met z’n stoere boot. Hoe ik dat weet? Het staat erop met grote letters: Kustwacht. Hij maakt stoere golven, om bang van te zijn. De Deo Gloria, ook geen schip om over naar huis te schrijven. Van mij mag het een onderzeeër worden. Stayfjord,  een log apparaat, van top tot teen in de menie. Dan iets leuks, de Hercules, een zwartbruin  stoomslepertje vaart de andere kant op, geen rook, geluidloos. Wat later de Genova Verde uit Genua in Italiaans vuurrood met groen. Laguna D, een geheel menieoranje tanker, is de verf op? Aan de horizon de Wallenius Lines en eentje van de Grimaldi Lines. Van die vierkante drijvende flatgebouwen. Vlakbij komt de Adamas langs, een vriendelijk kustertje. Dan zoeft een zwartcitroengele boot door het water. Douane. Ook al zo’n snel vormgegeven schip, net als dat van de kustwacht. En die van de gendarme. En de Pilots, de loodsen niet te vergeten. Het mag wat kosten. Een aantal mannetjes met witte overhemden en zwarte broeken aan boord. Allemaal met vijfenvijftig met pensioen. Zwaar beroep.

En weer wordt het avond. De zee heeft zich teruggetrokken, een leeg natblinkend strand achterlatend. De rode boei is helemaal naar rechts getrokken en hangt scheef aan zijn ketting. Twee koppeltjes scholeksters zoeken ruziemakend naar iets eetbaars. Met hun schouders hoog opgetrokken trippelen ze met waanzinnige snelheid rond. Hier en daar pikken ze plots even in het zand. Onderwijl schelden ze elkaar verrot met hun hoog gefluit. Ik zit tegen de muur van de cottage. De zon maakt lange schaduwen van de oneffenheidjes in het zand. Het wordt kil. De gehaaste scholeksters doen me glimlachen. Ze doen me denken aan de mensen die ik zag vandaag. De voedselvoorraad moest dringend aangevuld. In de winkel was het een gekrioel van karretjes en mensen. Zigzaggend trok men door de gangpaden, her en der wat uit de schappen plukkend. Links, rechts, aanbieding dit, afprijzing daar. Nu nog nieuwer, nog lekkerder. De enorme keus en variëteit deed me duizelen. Onhandig botste ik tegen karretjes en wat ik zocht vond ik niet. Bij de kassa was het opschieten, vlug op de lopende band, scannen en hup in de kar, betalen, snel! De scholeksters maken haakse bochten en steken razendsnel hun snavel in een plasje. Ze trekken zich niets aan van Rosita die rakelings, hoog op het water langsbruist. Het is een enorme roestbak, althans onder de waterlijn. Rosita zit niet goed in de make-up.

De dag heeft vierentwintig uur en vierentwintig keer zestig minuten. Dat is heel veel tijd. Tijd die hier traag verstrijkt. Doelloos door mijn handen glijdt. Toch, op mijn manier heb ik het druk, een dag is zo voorbij. Ik zet koffie, lekker simpel, giet steeds heet water op. Was het zout van het raam, veeg mijn huisje schoon. Gisteren heb ik gezorgd voor verse voorraad, dus daar kan ik weer even mee door. Had dringend behoeft aan vers fruit. Ik trakteerde me op een dubbele espresso met dubbel suiker in het café aan de haven. Krantje erbij: ik hoef niet helemaal wereldvreemd te worden. De serveerster was vriendelijk, al wat ouder maar nog steeds niet lelijk. Ze vroeg me of ik op vakantie was:
“U bent zo bruin”.
Ik glimlachte en zei:
“Ja zoiets”.
Dat waren de eerste woorden sinds lange tijd. Ik moest snel weer weg, het dorp, op enkele uren gaans, ligt op het vasteland. Bij eb is het wadend door een ondiepte te bereiken. Moet dus mijn boodschappentijd goed plannen.

Soms probeer ik wat te vissen, meestal vang ik niks. Een enkele platvis maar veel meer zeewier haal ik op. Zodra het licht is inspecteer ik de lucht, de horizon. Dwing me te wachten tot de zon boven het duin klimt, mijn vlonder beschijnt. Een lange dag ligt voor me. Van liggen in het zand, wandelen tot het Omkeerpunt. Zwemmen tot ik moe word, alle kwallen ontwijkend. De Schillig vaart langs, de Ursula Ersberger en de Misida, een vrachtwagencarrier in de kleur boerengroen met wit. Vandaag geen Actie Kaalslag. Zal ik het dak op, er zit een plank los, ik hoor iets klapperen. Of doe ik dat morgen?

In het dorp zijn zonder uitzondering alle pannendaken rood, hetgeen mooi contrasteert met de witgekalkte muren en de witte zandpaadjes tussen de huizen. Om het een nog pittoresker aanzien te geven hangt hier en daar een visnet of staan er roestige vaten vol met staken en verschoten vlaggetjes. Bakken met drijvers van een onbestemde bleke kleur, bergen touw, geel en bruin en vol met wier dat aan het rotten is. Torens en stapels bakken voor de vis in alle soorten en maten.

Na een lange periode van windstil weer is hij terug, mijn vriend de Wind. Het was vreemd, hoe zelfs die kleine strandgolfjes, ver weg, bij eb, nog voor zoveel ruis kunnen zorgen. Nu weet ik weer hoe het hoort: de wind giert, de zee buldert en het kan nog gekker, veel gekker. Lekker om er dan in te gaan. In de golven te storten, ‘het gevecht tegen de elementen’. Haast bang worden voor de volgende golf. Meegesleurd worden, op het strand gesmeten, omgebeukt. Er zijn dan ook geen kwallen. Althans, ik zie ze niet.

Storm! De oude cottage schudt en kraakt. De wind giert en fluit en klappert. Het is goed dat de plank op het dak weer vast zit. Zand stuift binnen door de kieren. Ik voel het ritselen langs mijn voeten. De kier onder de deur stop ik dicht met een broek. Uren kijk ik door het raam. Ik blijf binnen, buiten wordt je gezandstraald. Zie de golven stapelen, breken, bruisen. De vloedlijn schuift vandaag een stukje op. Nog is het hoogste punt niet bereikt. Wachten, even wachten nog.

De storm was van korte duur. Hij stuwde het opkomende water tijdens de vloed even hoog op. De golven werden gek. Tegelijk met het afgaand tij nam de wind af. Toch lijkt het nog niet gedaan. De lucht ziet er vreemd uit. Er is geen verschil tussen zee en lucht, de horizon is verdwenen, het is een egaal overgaan. Hoog erboven rommelt het. Daar schuift wat, luchtlagen die botsen, elkaar verstoren in vreemde patronen. Wolken in pasteltinten, met flauwe contrasten. Ze doen me denken aan middeleeuwse schilderijen. De romantiek met Italiaanse landschappen. Alleen de idyllisch grazende koeien, de heuvels en het kasteeltje op de achtergrond ontbreken. Later ontstaat een heus berglandschap met duizelingwekkende toppen. Een donker ravijn links, rechts een sneeuwlandschap, zonbeschenen ronde toppen. Alles is in beweging, ik zie een dikke beer, of is het toch een vrouw. Een Rubensvrouw, met haar uitbundige vormen. En daar links, precies als vroeger. Dat patroontje in het gordijn van mijn slaapkamer, toen ik kind was. Elke avond opnieuw was ik bang, het leek of er een mannetje achter stond. Net als de angst voor de krokodillen onder het bed. Een uur later is het verwaaid. Zag ik daar een flits? Inderdaad, nog een, het ontweert, vele mijlen verderop. Donker gerommel klinkt en ik zie bliksems afgetekend zich in zee boren.

De wind wakkert opnieuw aan tot storm en ik trek een tweede trui aan, het is koud. Het lijkt alsof het regent, het is het zoute water dat van de golven wordt geslagen en horizontaal over het strand doorvliegt. De golven worden wilder en steeds witter tot een schuimende chaos van brekers die breken op de kust. Ze komen aan in rijen, ze bouwen op en vullen het golfdal voor hen op, vullen het op en hoger, hoger, hoger nog en beginnen langzaam om te vallen in het golfdal en barsten tenslotte in een wildspattend schuim om uit te rollen en te doven onder de volgende schuimberg die ze inhaalt. Ver kan ik niet kijken, de wind neemt het opstuivend zeewater mee en dat wordt een soort dikke mist. Alles bedekkend en alles wordt klam, zoutig plakkerig. Het grijze vlak dat is de lucht, daaronder wordt het groener, het afwijzend grijsgroen van de zee. Eenzaam danst de rode ton, steeds heviger op en neer.

Na het lekkere gevecht met de golven werd ik niet meer warm, hoeveel kleren ik ook aan trok. Ik stookte het kacheltje op en bracht een ketel water aan de kook. En douchte buiten, achter de cottage, uit de wind,op z’n Indonesisch: mandiën. Gooide kopjes warm water over me heen.

Hoelang kan ik zonder? Alleen zijn is leuk, maar de mens is nu eenmaal een gezelschapsdier. De een meer dan de ander. Ik vermaak me prima hier. Ik geniet volop van het alleen zijn. Ik noem het zo, ik ben niet eenzaam.  Een paar uur lopen en er zijn mensen voldoende. Of teveel. Ik kies dit zelf en vind het heerlijk. Ben niet zo dol op mensen, althans de meeste. Vanachter de espresso in het café zag ik een jonge vrouw, een meisje nog. Ze was slechts met een ding bezig, haar camera op een statief. Overal in de haven, op het plein zag ze onderwerpen, ze schoot er op los. Ze liep verder, ergens heen. Plotseling stopte ze, daar zag ze alweer iets. Helemaal in haar eigen wereld.  Het was vertederend. Bijna had ik haar aangesproken, ik snapte haar: het licht was mooi.

De vloedlijn is na de storm zeker dertig meter opgeschoven en dichterbij gekomen. Na zo´n echt harde storm is er geen sprake van Plastic Soup. Er ligt alleen veel wier en er zijn heel veel schelpen. Het strand is volledig vlakgewaaid en dat is mooi.

 

Is het me you ’re lookin’ for?’
 Dat muzakje blijft maar in mijn hoofd rondzingen, onbewust opgepikt in het café. Er komt niets voor in de plaats, er is hier geen muziek. Verstoken als ik ben van radio en tv. Er is ook geen internet. Ik kan zonder, graag zelfs. Beziktas Scotland passeert. Ik zou dit schip niet vermeld hebben, ik kan niet alles bijhouden, als het niet zo’n vreemde combi was. Beziktas lijkt mij niet typisch Schots. Overigens: groot, klassiek, koers ZW.

Ik heb een nieuwe vriend, de Fazant. Vlak hierachter de cottage, daar woont hij. Hij kent me inmiddels. Hij laat wel zijn kenmerkende fanatenschreeuw horen. Blijft staan in plaats van met veel misbaar weg te vluchten. Hij is mooi, het is een hij, een fazantenhaan, met mooie kleuren. Ik zou hem willen spreken. Ik zoek contact, ik wil een klankbord.

Na de storm lag er echt veel zand, de deur ging haast niet open. Duinvorming. Dat was geen vegen meer, dat was scheppen!

Het is warm vandaag, ik heb geen kleren nodig. De tochten langs de vloedlijn leveren soms leuke vondsten op. Dobbers in alle soorten en maten, complete onderlijnen met kunstzinnig kunstaas. Zo heb ik werkhandschoenen, linkse zesendertig stuks ( toch een verzameling) en rechtse zeven. Slippers, een hele stapel inktvisschildjes, maar ook een paar bijzondere schelpen en stukjes koraal. Van de Sea Marlin probeer ik de containers te tellen. Acht achter elkaar, vier hoog zichtbaar en hoeveel in het ruim? Voor de brug twaalf van deze stapels containers: Maersk, Hamburg Sud, Cnan, Seacall, Hapag Lloyd, NileDutch en Seatrade.  Mijn kijker glijdt langs het witte flatgebouw. Daar staat, buiten op de brug een mannetje. Het kijkt met een kijker mijn kant op. Hij kijkt naar mij:
‘Is het me you ’re lookin’ for?’

Het voordeel van je ergens aan ergeren, is dat je dan wat hebt om over te zeuren. Of te schrijven. Bijvoorbeeld de hond. Op weg naar die winkel een paar dagen geleden. Het duinpad bij het dorp stonk naar oude hondenpoep. Na elke drie mensen zag ik een hond. Iedereen heeft een hond, liefst zelfs twee. Waarom wil een mens zo’n ding? Ik hou van dieren, maar honden, er zijn er teveel. Mijn voorstel zou zijn, omwille van het evenwicht, schiet tweederde van alle honden binnen de landsgrenzen dood. Verwerk ze tot hondenvoer. Hun baasjes stellen we op transport naar een werkkamp op een eiland over zee.

En weer is een dag voorbij gekabbeld. Er was alleen dat niet thuis te brengen geluid. Een zoemen wat lang aanhield. Tevergeefs speurde ik  de horizon af. Toen ik tenslotte concludeerde dat het dan wel weer een onzichtbare kernonderzeeër zou zijn, bleek het uit de lucht te komen. Een ultralight vliegtuigje achter de duinen. Een indringer in mijn luchtruim. En ik voegde nog een lege wijnfles toe aan de stapel, ook niet echt het vermelden waard. Dat van die zeemeermin, een paar dagen geleden, dat was niet waar. Misschien was ze er wel, maar ik heb haar niet gezien. Ik zou het wel graag willen. Ik ben al lang alleen. Het mag ook een gewone, heel bijzondere vrouw zijn. Bruin. En warm.

Ver aan de overzijde in het oosten, in de richting waar de zeearm begint, daar regent het. Je ziet de buien zich daar leegstorten. Al dagen gaat het zo. Donkerte komt opzetten vanachter de horizon. Onzichtbaar traag schuift het weg, vanuit het westen komt er blauw in de lucht. Rechts vrolijk blauw, links somber en dreigend.  Af en toe krijg ik nog wat spetters, zonet op de scheiding van nat en droog. En soms neem dat ik letterlijk, wandel een paar mijl westwaarts, daar schijnt de zon. Nu blijf ik binnen, wat er nu aankomt is haast beangstigend. Een zware donkerblauwe rand. Eronder is het een massief grijs van stortend water. De wind neemt toe totdat het buldert. Het klappert op het dak, de cottage schudt. De bui komt dichter, het uitzicht dat wordt klein. Een letterlijk gordijn van water nadert, daar bereikt het mij en roffelt op het dak. De windvlagen verschuiven naar het oosten en dan is het alweer voorbij. Het regent nog heel hard maar ik kan er alweer onderdoor kijken. Het uitzicht ruimt. Aan de einder is het licht, daar is de bui voorbij.

P1030610Gewapend met een spa, of eigenlijk een pannetje, een zandschep, ga ik de duinen in. Het zal eens tijd worden. De wc raakt vol, de diepe put die ik groef voor mijn dagelijkse boodschap. Die van vandaag kan er nog wel bij. Zand erover, van de nieuw te graven put. Met een omweg dwaal ik terug, zijn er al bramen? In de struiken ritselt het. Een grijs konijn ligt op zijn rug, trappelt met zijn pootjes.
“Hé, konijntje, wat is ’t met jou?”
Ten koste van bloederige krassen op mijn arm krijg ik hem vanonder de braam. Zijn ogen zijn etterig ontstoken, myxomatose. Het beestje is blind geworden en zal de hongerdood sterven. Treurig, maar lang hoef ik niet na te denken. Met een klap van de spa stuur ik hem naar de eeuwige jachtvelden. En deponeer hem op de bodem van de nieuwe plee, die nu wel iets dieper moet.

Ha, dat was gek daarnet. De grote loodsboot, de gele catamaran met Pilot op de zijkant, werd achtervolgd door de kleine. Beiden minderden vaart, lagen even stil. De grote maakte steeds meer slagzij, liet kennelijk water in een drijver lopen. Drie mannetjes uit de kleine boot stapten over op de grote. Die kwam langzaam recht en voer weer verder. De kleine keerde en spoot met grote snelheid terug.

Ik heb behoeft aan contact, ik wil aanspraak. De laatste dagen heb ik steeds even de Fazant gezocht. Hij liet me soms dichterbij, raakte al meer aan mij gewend. Vandaag heb ik er een paar uur aan gewijd. Een bepaalde minimale afstand houdt hij wel intact. Als ik die nog wil verkleinen vliegt hij weg. Dan moet ik hem opnieuw gaan zoeken. Toch zat ik op een bepaald moment vlakbij en zag zijn mooie kleuren. Argwanend houdt mij in de gaten. Ik praat met hem, hij houdt zijn kopje scheef. Ik vind het fijn mijn eigen stem te horen.

Dit is de mooiste plek op aarde, het fijnste strand ter wereld en ik heb de beste baan die er bestaat. De horizon is oneindig ver. Mijn ruimte is onmetelijk. Met hoeveel mensen leven wij per vierkante kilometer. Ik trek dat gemiddelde flink omlaag. Ga aan het werk met Actie Kaalslag. De lucht is blauwer door de lieve wolkjes, de zon – noem hem niet de ‘koopren ploert’- brandt mijn blootheid, waarom zou ik kleren dragen, een zachte koeltjeswind streelt mijn rug, terwijl de golfjes voeten kussen. Dan, bijna op het Omkeerpunt, ginds, wat is dat daar. Ik ontwaar een kano. Ik loop wat dichter, dan zie ik ook een lage tent en een mensfiguur, die wenkt. Aarzelend blijf ik staan, draag alleen mijn kijker.

En zo had ik aanspraak, onverwacht. Kristen kwam helemaal van Noorwegen hier gepeddeld. Langs de kusten uiteraard, met een oranje zeekajak. Op weg naar het zuiden, tot waar? Nog geen idee. Beiden vertelden ons verhaal. Mijn beperkte horizon die toch zoveel biedt. En zij de hare, nieuwsgierig wat daarachter is. Ze kwam uit Kristiansund, een gebied met honderden eilanden en meren: kajakland. Ik at wat Scandinavisch, zij proefde van mijn voorraad. Vanmorgen keek ik lang haar na, tot ze om de bocht verdween. Ze ging de zeearm oversteken. Nog eenmaal zag ik iets oranje in de kijker op een hoge brandinggolf. Voelde me heel even eenzaam, maar ook weer fijn alleen. Mijn stem was moe.

De TT is uitgewist. De Tijdelijke Tekening. Die begon met de vormpjes van een legpuzzel, getekend in het natte zand. Gaandeweg groeiden ze uit tot gigantische porporties, zodat ik het overzicht kwijtraakte en er hele andere vormen ontstonden. Vanaf het hoge duin zie ik hoe de vloed alles uitwist. Ik probeer wat na te denken, iets zinnigs te zeggen, op te schrijven. Wat is het belang van dit verhaal. Doet het ertoe? Ik geloof niet dat ik belangrijk ben. Vanuit een baan om de aarde is dit eiland niet te zien, het strand en de cottage niet. Laat staan mijn mensfiguur. Wat kun je doen? Een ander niet tot last zijn. Afsluiten van de platheid en het brute. Hooguit genieten van dat kleine beetje van jouw toegemeten tijd. Misschien, als het meezit, krijg je wat liefde. Je kunt je best doen en een beetje liefde geven. En zuinig zijn, oppassen met dat kleine stukje aarde binnen je bereik. De tekening is weg en de zee is leeg vandaag. Net als mijn gedachten.

Ze vertelde me haar leven in het kort en ik het mijne. Hoe mijn lief was weggegaan en dat ik haar eindelijk bijna was vergeten. Over mijn kleine leven hier, dat de dagen zomaar verder gleden zonder doel en elke dag en dat ik bijna weer gelukkig was. Zij kon dat niet bevatten, was te rusteloos daarvoor, wilde altijd verder trekken voor de rust, nodig in haar hoofd. Ze had een man en kind verloren in een vreselijk ongeluk en zij had achter het stuur gezeten en ze kon het niet vergeten. Lang wilde ze niet blijven, twee dagen slechts en dan moest ze door.

Is het een nieuwe trend? Alweer een groen geverfd schip. Werktuigelijk veeg ik de vlonder en denk terug aan hoe ik toekeek. Die ene keer dat het voor mij werd gedaan. Kristen vond het leuk, het kostte haar geen moeite, met haar krachtige kanoarmen. Ik gaf haar van mijn voedselvoorraad mee. Dat deed ik graag, maar nu moet ik weer op pad, boodschappen. Zie er tegenop, mensen, parfum, tabak en zonnebrand. ‘Ik ruik mensenvlees’, wie zei dat ook alweer? Ik ben wat netter nu, Kristen knipte mijn haar en baard wat bij, er is geen spiegel hier. In de winkel is alles te koop. Levensmiddelen maar ook gereedschap, lampen, werkkleding, drogisterij. Van buiten lijkt het een woonhuis, of eigenlijk en rij van drie. Binnen is gewoon een deur gemaakt naar de aanpalende woning.

Onderweg, bijna bij het dorp krijg ik een beter idee. Schiet tweederde van alle hondenbezitters neer, verwerk ze tot hondenvoer en geef dat aan de honden mee, op weg naar dat werkeiland. Een dubbele espresso met veel suiker en een krantje in het café. Er is een andere serveerster, jong en druk met haar iPhone in de weer. Haar beide onderarmen zijn getatoeëerd. Het café is ook niet meer dan een grote woonkamer. Op het pleintje ervoor staat een verzameling keukenstoelen onder de donkere platanen. Ook zwerven er de bekende plastictuinstoeltjes die je overal ter wereld, zelfs in de armste landen aantreft. Een man leest de krant in de schaduw van de bomen. Ritselend veegt de wind de bladeren naar een hoek van het plein. Plotseling krijg ik het ijskoud, lees een klein artikeltje, onderaan. Oranje zeekajak leeg aangetroffen aan de kust. Is dat Kristen? Wordt Kristen nu vermist?

Toen ik eens naar de Himalaya ging om daar een berg te beklimmen, de Nangkar Shang, vroegen mensen mij: “Ben je levensmoe?” Juist niet! Zoals bergbeklimmers bruisen van het leven wanneer ze een top beklimmen, met de dood als metgezel. Ze weten: het kan fout gaan. Ze doen er alles aan om dat te voorkomen, om in leven te blijven. Risicomijdend. Toch gaan ze voor de top. Juist omdat ze het leven zo lief hebben, voor dat gevoel dat je leeft. Zo zwierf Kristen langs de kusten. Soms trok een stroom haar mee, weg van de kust. Dan moest ze wachten, tot het keren van het tij. Als er storm werd voorspeld, bleef ze aan de wal. Ook zij nam zo weinig mogelijk risico. Ik meldde me bij het bureau van de gendarme, vertelde mijn verhaal. Ik moest me legitimeren. Ze namen me mee, een paar uur rijden verder.
Is it me you’ re lookin’ for?’
Het gonsde door de gendarmewagen of was het in mijn hoofd? Daar toonden ze de kajak; die van Kristen. Was ze overvaren, gekapseisd? We zullen het niet weten. Ze is verzwolgen door de Zee. Mijn vriend en ook de hare. Ze was bezig met dat, wat ze het liefste deed. Voor het geval ik niet terug zou keren uit het hooggebergte van Nepal, schreef ik een brief aan mijn liefste. Een vriend hield hem in bewaring. Kost wat kost zou ik overleven. Mocht het toch gebeuren, had ik er ook wel vrede mee, wat is een mooiere manier om dood te gaan. Kristen zal gevochten hebben voor haar leven. Maar ach, zo is het ook wel goed. Was ik de laatste die in haar ogen keek? Grijs en flonkerend als, alweer: die Zee.

Dat heb je nogal eens, de hele dag is het winderig. Het begint te avonden, het is afgaand tij, dus de wind valt weg en dan pas wordt het warm. Vandaag is het zo’n dag. Het leven is goed op de vlonder, het eten is op, de wijn smaakt en de zon wordt eerst nog even, nu wel, een koperen ploert al eer in zee te zijgen.

De Leyla Kalkavan doorklieft een spiegelgladde zee. Het geluid dat uit zijn schoorsteen lijkt te komen sterft uit na een kwartier. Over een half uur zal hij bij de bocht uit het zicht verdwenen zijn. Hij was geladen met containers. Ik probeerde ze te tellen. Dertig achter elkaar en vijftien hoog. Hoeveel er naast elkaar stonden kon ik goed zien maar ik schat zo’n twaalf. Dat zijn 5400 containers of ook evenveel vrachtwagens, dat is een file van hier tot waar? En dit was nog niet eens zo’n hele grote, die varen ginds, aan de andere kant van de zeearm, aan de einder links. Daarna is de wereld weer voor mij alleen. Het is helder, windstil en ochtend. Onwillekeurig moet ik weer aan Kristen denken. De gedachten aan haar zijn volledig gekanteld. Het korte bezoek liet warme herinneringen. Die verdrongen zijn door kilte. ‘zo te sterven op het water, met je vleugels van papier’ schiet me weer te binnen en weer neurie ik dat lied. Ondanks mijn treurigheid glimlach ik. Wat heb ik haar gekend. Ik verbeeld me dat ze aanspoelt. Verminkt, aangevreten. Opeens biggelen er tranen over mijn wangen. Bah, wat sentimenteel. Dat sta ik mezelf niet toe. Ga aan het werk, eerst vegen en dan het Westelijke strand, schoon!

O, wat mis ik haar, nu ze dood is meer nog dan ze leefde. Beter had ik haar nooit gekend, was ze hier maar nooit aangeland. Ik kwel mezelf met denken. De nacht is licht, de maan staat roerloos aan de hemel. Het strand is breed, de zee ver weg en ruist stil als een meer. Het maanlicht trekt een flonkerstreep over het water. Daar kruist een donker silhouet doorheen, het wijzigt koers en komt mijn richting uit. Zie de peddel op en neer gaan, blinkend in het licht. Ik steek een kaars aan in de cottage en loop haar tegemoet. Help de kajak het strand opschuiven tot hij veilig ligt. Ik pak haar hand en we lopen samen, pootjebadend langs de waterlijn. De zee, het plankton licht, spettrend onder onze voeten, het is een sprookje net als in mijn hoofd. Boven ons de lege ruimte, links de adem van de zee. In de verte lonkt het kaarslicht, vierkant uitgekaderd in de deuropening en in het raam. We zitten uren op de vlonder en drinken wijn uit het ene glas. De koele nachtwind streelt, ik tel de sterren in haar ogen.

Onafzienbaar, niet te stoppen rijen wolken zweven aan. Keurig, ritmisch, met steeds voldoende ruimte voor de zon. Afgevlakte onderkant, boven is meer ruimte voor fantasie en variatie. In de bergen bekeek ik ze van boven. Het was als in een droom, het gevoel van hoogte werd versterkt. Het gewone, het aardse leven was verdwenen. Je liet het letterlijk onder je. Als uit het niets schuift plots een rubberboot het strand op. Nu pas merk ik het gendarmevaartuig op, verder weg in zee. Er springen twee man uit en ik moet me legitimeren en aankleden en mee. Voor meer informatie aangaande het onderzoek. Ik krijg een zwemvest aan, het voelt als word ik geboeid. De rubberboot spuit me naar de gendarmevaartuig. De krachtige Evinrude brult. Onhandig klauter ik aan boord. Het duurt een tijd voor we vertrekken, de rubberboot is teruggevaren. De mannen lopen de cottage in en uit. Dan zie ik ze de duinen ingaan, ze volgen het spoor dat ik maakte. Ha, ze graven mijn konijntje op. De andere, dichtgegooide latrine vinden ze niet. Nog niet. Hydra 1, de zandzuiger die ik zo goed ken, komt langs, nu van heel dichtbij.

Drie man aan tafel in een bedompt kantoor, het ruikt naar nicotine. Vriendelijk en kopje koffie, aangaande onderzoek dit, aangaande onderzoek dat. Nogmaals vertel ik alles wat ik weet. Ze vragen meer, ze willen alles weten, datums, hoelang woon ik daar. En weer moet ik me legitimeren. Feiten, namen en rugnummers willen we weten! Ik weet niet, ik vertel ze wat ik weet. Datums heb ik niet, voor mij zijn alle dagen eender. Ik mag een nachtje blijven. Ben ik verdacht?

Huang Developer, een mooie zwarte uit Hongkong met drie laadmasten schuimt voorbij. Het lijkt of ik thuis ben maar zo voelt dat niet. Een team gendarmes, honden speurt mijn wereld, mijn omgeving af. Voordat ze het zelf zullen vinden wijs ik de depots van het aanspoelplastic aan. Ze worden compleet ondersteboven gekeerd. In de asla van de kachel is een versmolten stukje plastic met een Noorse tekst. Bewijs dat ze hier was ja. Dat zei ik toch.

Sta mij toe nogmaals een schip hier te beschrijven. Geloof me, het is de moeite waard. Een welgevormd schip, dat ook, maar vooral omdat het wit was. Een blauwe waterlijn, dan vuilgrijs de romp met een witte strook daarboven. Star Device was de naam. Geladen met containers die, en hierin schuilt het bijzondere, ook wit van kleur waren. Op een enkele na, die blauw was. Verder was alles wit en vuilwit, ten hoogste grijs. Nog een kleur was aanwezig, oranje. Ook al dit vuil of wat verschoten, de reddingssloep, één andere container, de balk boven de stuurhut van een reflecterend fel en tot slot roestoranje, de vuile plek onder het anker.

Het duingebied hierachter strekt zich schier oneindig uit. Dieper landinwaarts wordt de begroeiing hoger. Is de invloed van de zoute wind reeds minder. Helemaal aan het eind van de zeearm is de haven, mijlen ver, achter verraderlijke zandbanken, ondieptes en diepe geulen. En alles verandert gestaag door wind en zandverschuiving. Dit ruitvormig eiland wordt soms een schiereiland, bij goed laagwater is wadend het vasteland bereikbaar. Daar, op een aantal uren gaans bevindt zich de eerste bewoning, een klein dorp, een kerk, een haventje, het café en de winkel. Vergeef me beste lezer, als af en toe mijn schrijfstijl ietwat anders is. De verklaring daarvoor is deze. Misschien kent u nog het boek: ‘En de zon kwam op’, van Ernest Hemingway: ’The sun also rises’. Ik vond het in het dorp, oud en beduimeld. Geschreven in 1927. Nog steeds fantastisch om te lezen en de schrijfstijl beïnvloedt de mijne.

Baltic Commander vaart leeg westwaarts. Dat Commander herinner ik me. Klaarblijkelijk voer hij toen richting haven en geladen neem ik aan. De zon staat nu verzengend, in de hoogste stand en de wind is weggewaaid. Ik zoek verkoeling, er is geen schaduw. Slechts binnen, in de cottage vind ik die. Mijn wereld is veranderd, inbreuk op mijn privacy, twee dagen lang was het een drukte om me heen. Ik hielp de gendarmerie waar ik kon, wees hen de plekken, mijn vaste routes. En ook waar ik Kristen ontmoette, ongeveer tenminste. Er was immers niets te vinden, de zee wast alles weg. Tot tenslotte de laatste inspecteur vertrok: “Ik moest me beschikbaar houden”. Ik ben er niet gerust op. Waaks, alert speur ik de horizon af. Ieder moment kan ik bezoek verwachten. Dat moet toch toeval zijn: onopvallend in zijn heel lichtgrijs schuift er een navy vaartuig langs. De P842. Twee kanonnetjes voorop. De enige kleur zit hem in de vlag, rood en blauw. En natuurlijk is het toeval. Wat later komt er nog een navy schip langs, een kleintje en ouderwets, daarna nog een en later nog een heel kleintje. Is het een oefening of een treffen in de haven.

Het eten ligt op straat, hier ligt het op het strand. Soms is het een welkome aanvulling op mijn voedselvoorraad. Tijdens mijn dagelijkse strooptochten liggen er wel sinaasappels, uien of wortels die nog goed eetbaar zijn. Ik vond een prachtige ananas en zelfs een blik bier. Onbegrijpelijk, toen ik het teruggooide zonk het, zoals verwacht. Uiteraard heb ik weer bovengehaald.

De zon piepte net boven het duin uit. Door een inzinking in de duinenrij, daar slechts begroeid met helmgras, schenen de eerste zonnestralen dunnetjes op het strand. Van dezelfde kant kwam ook de wind, een lichte ochtendwind die niet koud was, maar koel en aangenaam. Over zee hing een heiigheid, een blauwe waas die de einder wazig maakte en een warme dag voorspelde. Als om dit nog te benadrukken hield de zee zich koest. Sterker nog, stilletjes met kleine golfjes, een beetje mopperig trok zij zich terug. Die eerste zonnestralen werden nog gefilterd, heel even door het helmgras. Krachtig rees de zon omhoog, ik zag het gebeuren en ik wachtte erop en toen de stralen mij bereikten werd het meteen weldadig warm. Om dit al, dit gevoel te versterken, dronk ik, tegen mijn gewoonte in, zo vroeg, de rest van de halve fles wijn leeg. Een landwijn, een Chateau Chablit.

Het natte zand na de vloed, wanneer de zee achteruitgelopen is, vertoont een beeld van constante verandering. Na iedere vloed valt het anders droog. En dat is een onjuiste benaming, het blijft nog uren nat in patronen, fijnvertakt als aderen, haarvaatjes met water die steeds groter worden, aanzwellend tot aorta’s die het afvoeren op hun tocht naar zee. Het blijft maar opwellen en stromen, stromen.

Aila, een rood schip met grijze containers en geeloranje containers, in een ondoorgrondelijk wiskundig systeem dooreen gehusseld: heel fraai en esthetisch. Driemaal liet hij zijn scheepshoorn horen, kennelijk zat hem de zeilboot, ver weg nog, dwars. Het zal een klein half uur later geweest zijn. Doris Schepers, kobaltblauw met zijn containers in het zelfde verzadigde blauw, gecombineerd met steenrood en een aantal in een gamma van vuilgeel, oranjegeel en ter compensatie één in felgeel. Om het nog net iets lekkerder te maken stond nog een groene onderaan. Smaakvol. Alweer  geheel tegen mijn gewoonte in leegde ik daarna nog zo’n fles. Bakte een paar eieren met ui en knoflook en oud brood, waaruit ik de schimmel had weggesneden. Ik moet een tijd geslapen hebben, de zon stond alweer wat lager. Mijn tong was droog, net als mijn mond. Ik opende een nieuwe fles en bekeek met genoegen het fraaie etiket. De kleine afbeelding van een landweg dat naar een kasteeltje leidde en de chique belettering. Ik had het nodig, ik voelde dat het moest. Vergeten, opnieuw beginnen en ik wist dat het niet kon. Geen gendarme op mijn strand. Was Kristen hier maar niet aan land gekomen. Had ik haar niet gekend, misschien had ze nog geleefd. Als dit en als dat. Ik draaide de kurk van de laatste wijnfles en leegde hem zonder besef. De fles Ricard zocht ik op, in de donkere cottage. De zon was bloedrood ondergegaan en de duisternis kwam aanrollen vanuit het duin. Ik ging het tegemoet, ik dwaalde door het duin. De zee was plots ver weg, de stilte overviel me. Hoorde vogels krassen. De maan kwam op en zette een vreemd gezicht. Ik zag rare struiken, alsof ik voor het eerst hier kwam, herkende niets, alles was nieuw. Bleke bomen in kromgewaaide vormen. Wandelde verder zonder te denken, slingerde de lege fles ver weg.

Met een schelle pijn ben ik wakker. Het felle licht dat op het zand schettert schroeit aan mijn ogen, bonkend in mijn hoofd. Ik lig half onder stuifzand en met zand in mijn mond. Toch schiet ik even in de lach, vlakbij staat mijn vriend de Fazant. Als door een mist zie ik de kleuren van zijn veren, groen, hardblauw en zijn rode wang. Zoek de weg terug aan de stand van de zon, nog laag en waar ik de zee vermoed. Met toegeknepen ogen vanaf een hoog duin zie ik hem komen. De gehate, de gevreesde boot. Achteroverliggend met een dikke schuimsnor. Hij mindert vaart en wipt omhoog over zijn hekgolf die hem inloopt. Jahoor, die komen voor mij. De rubberboot gaat te water. Even denk ik aan vluchten maar loop ze tegemoet. Eerst moet ik mij legitimeren. Er is een dwangbevel. Van de burgemeester. Ontruiming cottage en de sloop. Ik moet het drie keer lezen en kijk de inspecteur vragend aan. Verontschuldigend haalt hij zijn schouders op en legt het nogmaals uit. Ik ben niet schuldig, maar mijn aanwezigheid is ongewenst. Ik moet de plek verlaten en de cottage zal worden neergehaald. Langzaam dringt het tot me door en ik ontsteek in woede. Plotseling stijgt het naar mijn hoofd. Geheel tegen mijn principe vlieg ik de inspecteur aan en raak hem met mijn vuisten waar ik kan. De gendarmes werken me onmiddellijk tegen de grond en weer lig ik zand te happen. Tot mijn verbazing, achteraf, hoef ik niet mee. Ze hebben begrip en ik krijg een week om te vertrekken.

Tja, wat doet dat met je, wanneer je zo’n boodschap krijgt. Nadat de eerste woedeoprisping is weggeëbd, komt het protest. Het ontkennen. Het kan niet en het mag niet. Het is niet waar. Je wilt het aanvechten en tegenhouden. Het klopt niet, je hebt er geen schuld aan. Waarom, waar is het verband met laat ik het ‘verdwijning’ noemen. Het voelt als onrecht, er is mij onrecht aangedaan.

Om de machteloosheid te maskeren ga ik de duinen in. Hier waan ik me onbespied. Op de lege vlaktes van de stranden had ik dat tot dusver ook. Sinds de overval van de gendarme is dat over. Het doet zo’n pijn, voorbij mijn mooie leventje. In de beschermende luwte van een duinpan laat ik me langzaam onderstuiven. Blauwe lucht omkranst door helm en duindoorn. Een blauw vlindertje fladdert doelloos rond. Het landt op mijn arm om zich in de zon te koesteren, net als ik. Dit is mijn wereld, die vlinder en ik. Die vlinder, dat ben ik.

Zo, het was even werk, maar mijn spullen heb ik. Hoeveel keer ik nu heen en weer ben gelopen weet ik niet. Het begin is er. Het begint op een hut te lijken. Eerst had ik al mijn persoonlijke bezittingen, nu is dat niet zoveel, hierheen gebracht en afgedekt met het zeil. Ik heb geen idee hoelang het duurt voordat de slopers zullen komen. De dagen erna ben ik nogal bezig geweest met de zware pallets en de aangespoelde planken en balken. Dodelijk vermoeiend. Het zal een kwestie van tijd zijn voordat ze me hier ontdekken. Maar ik wil me niet zo gauw gewonnen geven, zie het als een vorm van protest. Steeds probeer ik mijn sporen uit te wissen. De wind doet de rest. Vegen hoef ik hier niet, er is geen beginnen aan. Het is overdekt, zo goed mogelijk dichtgetimmerd. Een soort grote houten doos. Het zeil als dak en het bedekt ook een wand, die aan de windzijde. Ondanks de laagte van de duinkom en de begroeiing rondom stuift het hier enorm. Er is niet echt een deur, ik dicht het met wat planken. Ik wil de deur nog uit de cottage slopen. Later, dat doe ik later, ik ben moe. Ik ben steenkapot.

Voor het eerst dat ik dit zie. Heel vreemd. Recht voor de cottage staan wel honderd meeuwen op het strand. Links en rechts zijn de stranden leeg. Ze staan daar maar. Af en toe vliegt er plots een op, omhoog gegooid door de wind lijkt het wel. Met een kleine beweging van een vleugel duikt hij opzij. Volgens mij doet tie dat omdat tie het leuk vindt. Gewoon effe kijken of hij het nog kan. Zijn voorbeeld wordt gevolgd door een aantal andere, om onmiddellijk weer te landen. Ook doen ze wel spelletjes, elkaar achterna zitten, half lopend, half vliegend tegen de wind in uiteraard. Dan staan ze weer in het gelid, met de kopjes gekeerd naar de wind.

Het stormt en het stuift. Alles is bedekt met een laagje zand. Het zeil aan de zijkant wordt langzaam door de holtes in de pallets naar binnen gedrukt. Er ligt al een laag van een meter hoog opgewaaid. Ik moet de deur ophalen.

Lang voordat ik bij de cottage kwam hoorde ik de geluiden die ik vreesde. Het vérdragende geluid van een kettingzaag. Voorzichtig kwam ik dichter en kroop tot op het hoge duin. Vanonder de duindoornstruiken zag ik het gebeuren. Drie mannen, sloopten snel mijn huis. Het dak was er al af. Met breekijzers en grote voorhamers werd het uit elkaar geramd. De kettingzaag maakte korte metten. Niets mocht kennelijk nog bruikbaar blijven. Twee andere mannen sjouwden alles naar een ponton, die in ondiep water lag. Een klein sleepbootje deinde verderop voor anker. Verbazingwekkend snel lag het plat. Ik zag het gebeuren, wat kon ik doen. Ik was nog lang niet klaar, ik had niet alle spullen die ik wilde hebben, de grote blauwe ton, de deur. Een stoel zou ook wel prettig zijn. De kachel was voor mij niet te verslepen, veel te zwaar. Ik zag tot mijn genoegen dat het de mannen ook niet meeviel, ze riepen hulp van de slopers.

Het stormt weer en het stuift wat minder. Het zand is zwaar van de regen. Die regen valt met bakken en trommelt op het zeil. Het water stort zich van het dak, maakt stroompjes door het zand. Het zal mijn sporen hierheen nu definitief wissen. Het zand aan de zijkant tegen het zeil wordt zwaar verzadigd door het water. Het drukt de wand steeds verder in. Het is koud en ik trek steeds meer kleren aan. Probeer de kieren beter nog te dichten, het is nu geen zand dat binnendringt maar water, ijskoud water.

Het zeil is van het dak losgerukt. Het klapperde steeds harder. Ik ga naar buiten in de ziedende storm en word gezandstraald. Het is droog, nacht en aardedonker. De maan is een smalle schijf en verlicht slechts jagende wolken. Langs de achterkant waar het zand haast tot het dak reikt worstel ik met het razend geworden zeil. Het waait hoog naar boven en slaat naar mij. Het geeft me een verwoestende klap en het scherpe zeiloog scheurt mijn vel en ruggelings val ik van het dak. Ik voel het en ik proef het: bloed. In de verte hoor ik het wild geklapper en de wind huilt en de maan schuilt achter een transparante wolk. Ik lig hier lekker in het zachte zand, dat als een deken me bedekt. De wind, een storm die jankt. Ik luister, is dat daar heel ver weg een kettingzaag? Het zand, het rode zand dat plakt, kleverig als bloed. Tenslotte wordt het stil, de wind gaat liggen. Heb ik geslapen? Ik heb het lekker warm, zo rustig. Ik wil niet bewegen, ik kan het niet. De wind gaat ervandoor, hij gaat verder waaien. Het wordt steeds stiller, heel voorzichtig laat de maan zich zien, hij is wat gelig. Oneindig ver kan ik kijken, tussen de wolken door, de zwarte oneindigheid die bespikkeld is met kleine lichtjes. Ik wil opstaan en ik kan het niet. Ik wil blijven liggen, altijd blijven liggen. Het is alsof ik dein, de ademhaling doet me deinen. Met mijn armen wil ik vliegen, trek ze door het zand. Ik peddel zachtjes verder, langs de kust. Hoog boven me zweeft een witte meeuw, stil in zijn ruimte. Hij laat zich drijven, met een kleine beweging van een vleugel blijft hij op zijn plaats. Haast onzichtbaar komt hij lager, kijkt naar mij. Heel licht zwevend in de lucht en zijn witte veren helder tegen de nacht. Kom maar vriend, kom.
Is it me?