“OK, ingecheckt, nu wachten bij de gate”
Dat sms’je verstuur ik en ik ben er blij mee. Ik heb vaak genoeg gevlogen maar ben toch altijd weer blij als het allemaal goed ging. Geen gekke vertragingen op weg naar Schiphol, de bagage niet te zwaar was en me niet vergist heb in de datum of zo. Op het station voelde ik me opvallen tussen de forensen met de zware rugzak en bergsportoutfit. In de strijd tegen de kilo’s was er geen plaats voor andere kleding. Ik zag enkele bekenden passeren die mij niet opmerkten, gelukkig, laat maar.
Ha, het vliegtuig is inderdaad erg klein. Verbazend dat er nog 31 passagiers in kunnen. We zijn maar met veertien. Ik heb een solostoel en royaal uitzicht. De twee motoren van de Dornier 328 brullen en laten de propellers steeds sneller draaien tot we als het ware worden afgeschoten. De lucht is hemelsblauw zoals die hoort te zijn boven een zacht verend wolkendek. Wanneer ik een foto maak komt de propeller even tot stilstand. Naarmate we verder oostwaarts vliegen breekt de bewolking en wordt het beneden groener. Een hoekig patroon van velden en akkers, langzaam wordt het vloeiender van vorm. Het begint te heuvelen, de donkere stukken, dat zijn beschaduwde hellingen. Wat ziet de wereld er zo lief en vredig uit, achtduizend meter lager. Duizenden wolkjes zweven vlakboven het aardoppervlak. Voor elk mens en elk huis één wolkje, zijn schaduw schuin wegwerpend. Een rood vliegtuig diep onder me hangt stil in de lucht, even verdwijnt het onder een wolk. Recht ervoor de strakke streep van een landingsbaan. Ik verrek mijn nek in een poging de landing te zien, dan beneemt de vleugel me het uitzicht.
Het gaat gebeuren, ik ben op weg. Weer een doel, een plan inlossen. Eindelijk ga ik hem zien, de Eiger. De beruchte noordwand, waar ik zoveel verhalen over las. Ik wil de Eigertrail lopen, onderlangs. Ik weet, dat is een toeristisch pad, daar lopen burgermannetjes, Japanners, Amerikanen op witte gympen. Maar wie weet dromen ook zij van een grote beklimming. Maar ik doe nog iets extra’s, de Rotstock klettersteig. Op een massief aan de zijkant van de Eiger. Hopelijk geeft dat een klein beetje het gevoel alsof? En als ik dan toch in Zwitserland ben, ga ik ook meteen de naamgever van mijn eigen bergclubje bekijken: de Galenstock. Dat is wel een heel eind treinen en dat is geen straf in Zwitserland. Na vijf dagen pikken mijn vrienden me ergens op om door te gaan naar Ticino. Voor een trektocht van een week, met z’n vijven. Ik verheug me nu al op het weerzien.
Wat is dat Zwitsers toch een beroerd soort Duits. De enige steward van dit luchtschip, een zachte, heeft stoer een hap uit zijn wenkbrauw geschoren. Door het motorgebrul is zijn verhaal absoluut onhoorbaar trouwens. Harde landing van vlucht 328 op het kleine vliegveld van Bern, dat nog niet echt Bern blijkt te zijn, maar Belp. Binnen vijf minuten sta ik buiten op de bus te wachten. Snel haal ik de rugzak uit de flightbag en prop die in een sidepocket. Dat is dus ballast, de rest van de tocht! Dan maak ik kennis met de beroemde Zwitserse spoorwegen. Met een enorm lange trein zoef ik naar Interlaken. Hier voel je je niet bekeken met je bergsportspul. Hoewel, daarna, in het boemeltje naar Grindelwald staren Japanners me aan alsof ik de Eiger ga beklimmen. En stuit ik op een nieuwe trend. Een selfie maken met je smartphone op een houdertje op een lange uitschuifstok. Ik zit aan de rechterkant en daar komt hij in zicht, de Eiger. Het is echt Eigerweer. Omhuld door wolken houdt hij zich voor mij verborgen. Ik hou hem in het oog en dan opeens, een kort moment zie ik de donker oprijzende contour, die ik herken uit duizenden.
In Grindelwald motregent het hard genoeg voor het regenjack. Ik daal af naar Grindelwald Grund. Inchecken in het Mountain Hostel waar ik de slaapzaal deel met twee Duitsers uit Thüringen. Voormalig Oost Duitsland, als ik hen vragend aankijk. Gelukkig, zij spreken goed verstaanbaar Duits. In het mistroostig natte dorp met de vele luxueuze restaurants zoek ik iets eenvoudigs. Op een overdekt terras verwerk ik die avond een niet echt warme pizza. Heerlijk toneelspel: een ruziënde, of in elk geval, op z’n Italiaans discussiërende ober met een klant. Die klant is denk ik een collega. Het gaat waarschijnlijk over geld, dat is wel duidelijk met alle gebaren van: Ga toch weg man, ik kan er ook niks aan doen en hou nou toch op. Waarop de klant druk doorpratend op z’n fiets stapt en wegfietsend nog doorpraat. Ik dool wat langs de dure outdoorwinkels en wring me langs drommen schuilende Japanners. Het regent hard en dat schijnt door te gaan tot morgenmiddag. Geen Rotstock? Die avond breng ik pratend door met één van de Thüringers. Ze gaan overmorgen de Mönch beklimmen, vanaf het Jungfraujoch. Het is gezellig druk in het hostel met een paar middelbare schoolklassen.
Nog voordat de ontbijtzaal open gaat stap ik al binnen. Een snel ontbijt met onbelemmerd uitzicht op de Eiger. Gehaast op weg. Van station Grindelwald Grund, pal naast het hostel vertrekt de tandradbaan naar Kleine Scheidegg. Kaartje kopen, geld wisselen en vlug nog even terug naar de slaapzaal. Met een vijf Franc stuk kan ik nu al mijn spullen in de kluis gooien; dit hostel is gewoon altijd open en vrijwel nooit bemand. Om negen uur stap ik uit op Station Kleine Scheidegg. Weer een mijlpaal, deze zo overbekende naam met de oude hotels. Van hier heb je prachtig zicht op de Noordwand. Zo volgde men de gewaagde eerste beklimmingen met verrekijkers. Restaurants, souvenirshops, Victorinox, Breitling. Vanuit het treintje zag ik het massief naast de Eiger oprijzen, de Rotstock. Moet ik daar op? Hmmm, ik weet nog niet of ik dat zie zitten. Honderden Japanners stappen ook uit en verspreiden zich over de dure winkels. Van een afstand bekijk ik een tijdje dit circus. Er komt een rood treintje aan dat via lange tunnels door de Eiger naar het Jungfraujoch gaat. De grote troep Japanners rent op een sukkeldrafje erheen. Allen gekleed in dure outdoorkleding compleet met flaphoeden, handschoentjes en monddoekjes.
Ik ga op weg naar Station Eigergletscher, aan de voet van de Eiger. Na tien minuten kijk ik eens om. Niemand. Er gaat werkelijk niemand lopen. Ik ben helemaal alleen,Yes! Wat een kick. Dan hoor ik een zacht gerommel en wat lager klimt het treintje omhoog. Ik sta even stil om mijn hartslag wat tot bedaren te brengen, ik voel het kloppen in mijn keel. Uit de trein wordt geroepen, gezwaaid en gefotografeerd. Ik voel me een bergbeklimmer. Ik zwaai niet terug naar het volk.
Onverwacht is daar opeens een bijna volmaakt rond meer. Rimpelloos. Spiegelend. Onwaarschijnlijk mooi. Dan zie ik een inscriptie op een van de stenen die het meer omzomen. Op heel veel stenen staan namen met een datum erbij. Bij de naam John Harlin valt het kwartje, dit zijn namen van hen die sneuvelden op de Eiger. Noorwand, moordwand. Harlin viel dood bij zijn poging de Eiger te beklimmen in 1966. De zoon met dezelfde naam beklom hem in 2007 ter ere van zijn vader. Hiervan is een schitterende documentaire gemaakt.
De instap van de Rotstock is een klein beetje lastig. Ik weet, dat wordt vaak express zo ingericht om onervarenen af te schrikken. Na een paar meter kan ik me al aanklikken aan de kabel. Ik doe de complete klettersteigset aan, helm op. Ik heb een slijmbeursontsteking aan de elleboog, beschadigd gehoor en daardoor soms wat evenwichtsproblemen en ben nog niet geacclimatiseerd. Niet echt ideaal dus en ook nog alleen. Het eerste stuk bestaat uit ladders en die neem ik heel behoedzaam. Ik neem me voor om gewoon te kijken hoe het gaat. Hoe moeilijk is het, hoe glad? Halverwege weet ik het al. Dit is makkelijk. Ik speer naar boven en neem hele passages ongezekerd. Een stuk waaronder het druipt, glad en donker. Ja, dit is het, dit moet het zijn. Het Eigergevoel. Onheilspellend, griezelig en stil. De rots in ontelbaar veel tinten grijs, gruizig kruimelig maar toch keihard. Verkeerd, aflopend gelaagd. Af en toe waait om de sfeer nog te versterken een mistvlaag langs. Als ik om een hoekje kon kijken zou ik zo de echte Eigerwand in kunnen kijken. Wat een enorme kick, eindelijk ben ik er.
Even rust, die hartslag moet omlaag. Dan weer door met te hoge snelheid en ik weet het en kan niet langzamer. De diepte achter me neemt toe met elke stap. Ik kom uit een kloof op een open stuk. Geen kabel en geen enkele aanwijzing welke richting ik op moet. Ik neem aan dat de toren achter me de top is. Neem de makkelijkste weg omhoog. Het is breed hier. Ik kijk achterom en neem goed in me op waar ik vandaan kwam. Daar ontdek ik een donkere staalkabel die slapjes omhoog buigt. Nu schuin naar boven traverseren. Meer nevels schuiven langs en vochtige kilte. Eigerweer. Voor de zoveelste keer stop ik, noodgedwongen, om de hartslag te laten dalen. Van zeeniveau direct door naar meer dan tweeduizend meter is een beetje veel. Naast het kloppen in mijn hoofd hoor ik het dreunen van een helikopter.
Dan opeens het topje van een kruis bovenop de steile toren. Daar moet ik heen. Weer een stuk ongezekerd over een smalle rug. Behoedzaam neem ik deze passage. Stukje kabel weer. Schuin langs de toren omhoog. De zon komt fel door en licht de grijze rots op en kleurt het geel. Links blikkeren de witte hellingen van de Mönch en daarachter, dat moet dan de Jungfrau zijn. Donkerdere ijshellingen tuimelen van die kant steil naar beneden. Stukken apere gletsjer. Nu volgt de lastigste drie meter van de hele klim. Geen kabel en even echt klimmen over twee meter breed. Daarachter een gat van dertig meter, daarachter honderd. Hier wordt het breder en de top is zeker niet klein en vrij vlak. Ik nader het houten kruis, vol in de zon. Rotstock 2663 m. Ik vlij mijn gele rugzak ertegenaan. Het groene zonbeschenen dal met de donkere schaduwplekken van de vele bewolking, 1700 meter lager. Altijd leuk, ik zit hoger dan alweer een helikopter, die vrij dicht langs vliegt. Gulzig zuig ik aan het drinksysteem, hijgend. Van de inspanning en de opwinding. Yes!
De beloning is een Mars. Ik schrijf mijn naam in het Gipfelbuch en daal af. Vlug, want de bewolking kwam vanuit het dal naar boven gesneld. Het uitzicht werd klein, heel klein. Ik heb geen zin om in Eigerweer verzeild te raken. Op het onoverzichtelijke stuk daal ik af op gevoel en kom uit precies daar waar de kabel begint. In korte tijd ben ik bij het laatste deel, hier zijn de ladders. Onder de bewolking nu en er zit een hele grote groep mensen op de splitsing, bij de instap naar de klettersteig. Ik heb geen zin in pottenkijkers en ga eerst wat eten, gezekerd aan de kabel waaraan ik ook de rugzak vastklik. Eenmaal beneden op de Eigertrail valt het erg mee met de drukte. De grote groep is eerder afgedaald. Nu passeer ik af en toe kleine groepjes wauwelende Amerikanen. Het is Eigerweer en jas aan en jas uit. Dan weer regent het, verdwijnt de wand volledig uit het zicht en even later waait alles weg en torenen de grijze wanden dreigend boven me uit. Zulke korte momenten neem ik de tijd om de wand te bekijken. Klimmers verwacht ik niet te zien. Waar is de Hinterstoissertraverse, het Dodenbivak, het Zwaluwnest. Ik zie diverse kleine ijsvelden, is dat het Eerste en daarboven het Tweede? Het trekt dicht en begint echt door te regenen. Regenhoes toch maar over de rugzak. Een oude Amerikaan laat me passeren. Het hoesje van zijn regenponcho heeft hij over zijn pet getrokken. Hij schiet in een daverende Amerikaanse lach als ik zeg jaloers te zijn op zijn cap. Vreemd genoeg geen Jap te zien, die komen met al hun outdoorkleding dus echt niet verder dan de trein. Daar helemaal boven zie ik de ‘Mushroom’, die paddenstoelachtige rots waar de basejumpers vanaf springen.
Even later valt mijn oog plotseling op de rij blauwige ramen. Daar moet dus het Stollenjoch zijn. De ontsnappingsdeur naar de tunnel. Of ook wel gebruikt om juist de beklimming te beginnen. Tot daar zou ik wel graag eens willen gaan, met een gids. Ik zag een filmpje gemaakt met een GoPro. Het zag er makkelijk uit. Wel veel gruis. Ik vraag me dan altijd af, aan kort touw vlak achter je gids, hoe kan hij je in vredesnaam houden als je uitglijdt. Hier is de splitsing, afdalen naar Alpiglen of doorgaan naar de gletsjers van de Schrekhorn? Ik kies voor het eerste, wil graag dat intrigerende Alpiglen weleens zien. Hier, op de weiden, kampeerden vaak die eerste klimmers, alvorens ze, nog in het donker, aan de klim begonnen. Bovendien zie ik dat Grindelwald nog steeds heel diep is. Ik had me niet gerealiseerd dat ik op mijn eerste dag 600 meter zou stijgen en 1700 meter afdalen. Nog een laatste blik van dichtbij. Daar links, dat is dus de Mittellegigraat.
Het wordt altijd gezegd: als je alleen reist heb je sneller contact. En het klopt, ik ervaar het nu zelf. En ik merk het bij mezelf, ik ben anders, meer gespitst op een praatje. Je moet het een beetje gezellig maken voor jezelf, anders zeg je een hele dag geen woord. Hier bij de splitsing, waar ik zit te lunchen, staat iemand een tijdje te twijfelen.“Wat wordt het, links of rechts?”
Hij neemt de lange route, langs de gletsjer.
“You too? Is it better?”
Ik roep hem nog na terwijl hij zijn rugzak omgooit:
“No, but that one, your choice is more beautiful”
Even later krijg ik voorrang op het smalle pad van een Engelse dame met haar Zwitserse berggids:
“Thank you ladies, that’s very kind of you”
En krijg twee brede glimlachjes.
In een obscure tent – het was best netjes hoor, maar ik vind het een leuk woord om hier te gebruiken – werk ik een goeie hamburger met een enorme stapel frites weg. Ik heb gewoon honger, het was een pittig dagje! Achterin, aan de bar heb ik uitzicht op een nachtclubachtig verlicht wandje, waar de Campari en Martini broederlijk naast de Ballantines en Bacardi staan. Tevens kan ik de clientèle in de gaten houden. Aan de bar de lokale gasten, variërend van een vermoeide reisbureaubeheerder, hij zat nog niet of zijn espresso stond al op de bar, tot de bestofte wegarbeider die heel zijn beige kunstgebit blootlacht. Aan de take away balie komt een interessante stroom afhalers langs. Verschillende nationaliteiten, keurige oudere Engelsen en Amerikanen. Twee behoofddoekte Arabische vrouwen in lange gewaden melden zich bij de balie. Het bijzondere is dat een van hen een soort klep voor haar gezicht heeft van goudspiegelend materiaal. Die mij het meest intrigeren zijn de jonge Japanse stelletjes. Hij meestal lang opgeschoten en lelijk. Zijn partner bezit dan juist een mysterieuze schoonheid. Smetteloze huid en uitdrukkingsloze ogen, of is het onschuld. Ongenaakbare schoolmeisjes, meedogenloos kan ook.
Die avond in het hostel is het stil. Op een paar Arabieren na is er niemand. Ik ben druk met mijn smartphone, e-reader, inpakken en ga vroeg naar bed. Ik voel elke spier in mijn benen na deze zware eerste dag. De volgende dag zit ik al vroeg in het overvolle treintje naar Interlaken. Ik heb een aardig ritje voor de boeg. Het volgende doel, de Albert Heimhütte is niet eens zo heel ver hiervandaan, hemelsbreed. Maar met openbaar vervoer moet een grote omtrekkende beweging gemaakt worden. Een laatste blik op de Eiger. Hij hult zich weer in ochtendmist. Ik blijf kijken, af en toe verdwijnt hij even achter huizen of heuvels. Alle passagiers, allen Japanners, kijken ook. Dan wordt zijn wazige contour zichtbaar door de lichte lucht er achter. De zwarte Rotstock steekt duidelijk af tegen de zonbeschenen Mönch. De witte hellingen schitteren rozig. Potver! Daar, die donkere top, daar was ik bovenop. Ik kan mijn trots niet kwijt, op het gezicht van de Japanse tegenover me is niets af te lezen.
Interlaken, zes minuten overstaptijd. Lachen, zes minuten nadat ik Interlaken binnenreed, rij ik er weer uit. Nu in een superluxe trein, stapte verkeerd in, een lang stuk met eerste klas rijtuigen, toen door een barrijtuig waar meneerdigere meneren aan kleine ronde barretjes zaten te lunchvergaderen. De trein zit goed vol. Ik hoor het Zwitsers koeterwaals. Tegenover me zit een jong stel. Pakistani? In ieder geval Aziatisch. Modern en welvarend gekleed. Zij met een hoofddoek en werkelijk enorme geschilderde wenkbrauwen. Bij nader inzien kunnen het ook wel Arabieren zijn of Egyptenaren, die wenkbrauwen zijn haast Cleopatraans. Buiten is het bewolkt, het lange meer waar we langsrazen grijsgroen, wazig de bergen aan de overkant. Er is mooi weer voorspeld, de zon doet zijn best, maar de bewolking is sterker. Zwitserland is een ideaal land om te reizen, de wegen zijn prima en het spoorwegnet is beroemd. In Spiez weer een snelle overstap. De volgende trein, naar Brig is onafzienbaar lang, een luxe dubbeldekker. De rode loc zit gewoon ergens middenin. Toch is er hier dus ook weleens vertraging, vijf minuten. Elk nieuw traject heeft een geheel ander type trein. We rijden weg uit Berner Oberland, bekend als slecht weergebied en het wordt direct zonniger. Veel is er echter niet te zien. Een groot deel van deze rit gaat door tunnels. Door de zwarte tunnelwand weerspiegeld zie ik een man zitten zoals ik er zelf ook uit zie. In mijn gedachten dan. Niet te mager, een beetje te lange, wilde en grijze haarbos, bruine kop. Dat sjaaltje is wat would-be maar hij kan het hebben, type levensgenieter. Ben ik ook, maar straal dat niet uit met mijn ascetische lichaampje. Een doordringende stank van gloeiende remmen, hop de tunnel uit en de oren ploppen open. In Visp is het toch weer grijs. Er stappen mensen uit met kleine rugzakjes, pickels en witte helmen bungelend achterop. Gele La Sportiva schoenen, alles gloednieuw. Te nieuw voor de Matterhorn. Het zal het wel goed doen in Zermatt. Overstappen weer, nu in Brig. Ik moet naar buiten, het station uit. Daar, vanaf het stationsplein vertrekt de kneuterige Matterhorn – Gottard Bahn. Dit traject zal me door het Wallisdal voeren, Goms. Ah Brig, wanneer we, Ada en ik lang geleden even genoeg hadden van de bergen en de kleine dorpjes, gingen we hierheen. Even lekker de stad in.
Nu verheug ik me op een ‘sentimental yourney’. Hier kampeerden we met de kinderen en ontstond de liefde voor de bergen. Where it all began. Het berggevoel ontkiemde. De Rhone bruist nog net zo levenslustig langs de spoorbaan als toen. De trein slingert zich traag wat hoger en fluit. De zon komt door, precies op mijn kop. De wolken verdwijnen, het klopt: dit is een zonnig dal. Alleen hogerop is het nog donker bewolkt, daar waar ik straks heen moet, boven de boomgrens. Ik heb haast gemaakt om deze snelle verbinding te halen. Ik ga er vanuit dat er pas laat een postbus rijdt over de Furkapas. Vandaar moet ik een stuk naar de hut lopen en dat doe ik niet graag te laat op de dag. Zonder bus komt er nog een kleine twee uur bij, lopen over de pas, voordat ik aan de eigenlijke klim naar de hut kan beginnen. Dan wordt het meer dan duizend hoogtemeters. Ik had eigenlijk een rondje willen maken in Brig, maar ik heb haast. Ik moet door, naar mijn berg.
Dit is een heerlijk boemeltreintje. Het rijdt lekker langzaam, zoals in het tv programma Rail Away. Ook de namen van al de plaatsjes ken ik. In veel ben ik zelfs geweest. Lax, Fiesch, Niederwald en dan stoppen we in Biel. Daar is de camping, ik herken zelfs ons plekje aan de Rhone. Al lang voordat we in de buurt kwamen zag ik de kale top van de Manlibode. Mijn allereerste top. Het is toch wel een eind boven de camping, ook duizend meter. En dat was ook de eerste top met de GGE. In een marstempo, vlak elkaar, vertrokken we vanaf de camping. Zware rugzakken, met tenten en we liepen veel te hard. Groentjes waren we. Raymond dacht dat hij doodging, wilde omdraaien. De trein maakt een bocht en daar zie ik, zoals toen vanaf de camping, heel ver weg, de Galenstock. Zelfs vanaf deze afstand is zijn besneeuwde top imposant. Ook deze berg verstopt zich weer vlug achter een wolk. Het oudere sportieve stel aan de andere kant van het gangpad zit opeens te tortelen, hebben ze ontdekt dat ze vandaag 47 jaar getrouwd zijn? Ik wend beleefd de blik af naar buiten. Daar zijn alle hellingen kort gemaaid, de oogst is binnen, voor de winter.
Aan het spoor lijkt alles nieuw. Strak en lichtgrijs beton, zink en roestvrij staal. Dit treintje is oud, maar ziet er piekfijn uit. En handig, zo’n landkaartje op het tafelblad, zie je precies waar je bent. Op het volgend station zie ik een scene uit een film. Een jonge vrouw vliegt in de armen van haar geliefde. Zij was me in Spiez al opgevallen. Niet Zwitsers gekleed, modieus, met een gek hoedje. Ze draaien rondjes, zij met de beentjes in de lucht, haar schoenen zijn ook leuk. De trein is een beetje leeg gelopen, snel wissel ik van T shirt. Ik heb er twee, een voor overdag, mijn zweetshirt en een schoon voor ‘s avonds in de hut. Ik ga zo lopen en zal het warm krijgen.
We duiken de tunnel in, een stief kwartiertje later arriveren we in Realp. Ik stap uit op het verlaten station, ook in het dorp is niemand te zien. Navraag leert dat de bus pas over vier uur vertrekt. Vijftig meter verder sta ik al op de Furkapas. Er is geen verkeer, ik ga lopen. Dan komen er vier auto’s aan. Ik steek mijn duim op en de vierde auto stopt. In vijftien minuten ben ik bij Hotel Tiefenbach en vijfhonderd meter hoger. Dat schiet lekker op, hoewel het een dodemansrit was. Mijn liftgever was net met pensioen en had juist zijn rijbewijs gehaald. Nu moest hij veel oefenen en ging voor de eerste keer een pas rijden. De grote witte VW Tiguan liet hij steigeren na elke bocht. Het pad naar de hut is snel gevonden en al snel komt hij, heel ver weg nog, al in zicht. Ik daal af naar de beek, de Tiefenbach. Er waait een koude wind maar achter een rotsblok zit ik lekker in de zon. Gooi mijn schoenen uit en voel het ijskoude water. Een rituele voetenwassing op mijn pelgrimstocht, zoals Aad het noemde. Dit water komt rechtstreeks van de Galenstock.
Iedere paar honderd meter verder stop ik weer als de zon even doorkomt. Ik heb zoveel tijd. Dan bekijk ik de Galenstock. Het is een berg met een vlakke lange rug, de sneeuwluifels moeten werkelijk enorm zijn. Ik weet, de echte top is niet te zien van hier, die buigt naar achter af en is heel steil. Te moeilijk voor ons, misschien zelfs met gids. In een kom, een voormalig meer onder de hut, wordt onderzoek gedaan door de universiteit van Zürich. Door de klimaatopwarming verdwijnt de permafrost en worden er mogelijk nieuwe grondwatervoorraden toegankelijk. Eindelijk, daar komt een tegenligger. Een forse vrouw wiens gezicht bijna net zo rood is als haar muts. Ik spreek haar aan, blij een levend wezen te zien. Ze informeert wat er te zien is daar beneden. Op mijn vraag of het druk is in de hut antwoord ze:
“Niemand en het uitzicht is schitterend!”
Om drie uur stap ik binnen, de Albert Heimhut op 2543 meter en wordt begroet door een leuk meisje dat onmiddellijk weet dat ik het ben, heb gereserveerd. Met mijn donsjack aan drink ik een heerlijke bier op het lege terras buiten. Dit is het! Dit gevoel, voortjagende wolken om me heen en op de flanken van de bergen verderop. Best koud, niet ver boven het vriespunt, maar als de zon doorkomt meteen heel warm. Er komt nog een jong stel bij me zitten, we lachen naar elkaar, mooi hier! De Galenstock toont zich in al zijn pracht. Het doet me sterk denken aan toen we in de Huffihütte waren. Ook een hut bovenop een rotspunt met razendsnel wisselende bewolking. Ik krijg twee (2!) bedden toegewezen in het hoekje van de bijna lege slaapzaal. Tja, dan is het dus nog vroeg, tijd voor actie. Het topkruis dat vanaf hier te zien is vraagt om inspectie. Zoals de naam al doet vermoeden is niet veel bijzonders, de Schafberg. Nauwelijks hoger dan hut, 2591 meter, maar het is wel weer een topje om bij te schrijven. En het uitzicht is fabuleus, de Galenstock torent hoog boven de hut uit.
De hut is leuk ouderwets. Kleine Stube, veel hout. Een zeer steile trap met schuine traptreden leidt naar boven naar de slaapzalen. Een andere naar beneden naar de kleine en donkere wasruimte. Is dat hier als het ware in de rots uitgehakt? Er is daar nog een slaapzaal, ik denk koel. Voor de wc moet je naar buiten, een eindje afdalen. Een stinkende poepdoos. Wifi is er niet, buiten op het terras wel bereik. In het huttenboek vind ik de namen Jasper en Fleur, twee Dordtenaren waarvan ik wist dat ze hier kort geleden ook waren. Dat klopt dus! Ik blader wat in de stapels Alpen en lees een stuk over de risico’s van bergsport. Sportklimmen is het veiligst. Bergwandelen zoals de GGE doet, zelfstandig en boven de vijftig is het gevaarlijkst. In die groep vallen de meeste slachtoffers. Er zijn in totaal slechts negen gasten en ik zit aan een gezellige tafel met vier Zwitsers. Ik stel me even voor met:
”Mijn Zwitsers is niet heel goed en ik heb een gehoorbeschadiging dus ik heb een dubbelprobleem.”
Zij, van het jonge stel lacht me steeds toe en af en toe vertaalt ze het gesprek voor me in het Duits. Het eten is heerlijk. Een hele grote pan soep, een nog grotere bak sla, dan rösti en ijs na. Dat heb ik wel anders meegemaakt. Tussen de diverse gangen door maak ik even de wandeling naar het toilet en zeg;
“Dit is geen fijne hut voor oude mannen, die er ’s nachts drie keer uit moeten”
Mijn beloning is een lachsalvo. Na het eten wordt het nog gezelliger. De waard vraagt ons de thermosflessen te brengen, voor de Marschtee morgen. Ik haal mijn schouders op, die heb ik niet bij me. Verbazing alom, je hoort toch drinken mee te nemen de bergen in? Jawel, maar ik heb zo’n waterzak met een slang. De verbazing is groot, o, zo’n drinksysteem? Het wordt wat stiller in de gelagkamer en het stel lijkt me broer en zus. En volgens mij vindt zus mij wel leuk. Zij heeft als eerste berg maar meteen de Jungfrau beklommen. Hij lijkt me nogal een groentje. Ze kijkt me steeds ongeloviger aan naarmate ik meer van mijn / onze tochten vertel. Het blijkt me steeds weer, die Zwitsers gaan niet naar andere landen. Anders dan wij, ieder jaar, ander gebied, ander land. Hij vertelt dat veel Nederlanders een triatlon doen in Zwitserland. Erheen rijden, skiën (been breken) terugvliegen. Op mijn vraag of ik hen een geheimpje moet vertellen krijg ik:
“Unbedingt!”
Ik vertel de Geschichte van de Galenstock en de Grosse Galenstock Express: Na de tweede gezinsvakantie in Wallis met uitzicht op de Galenstock richtte ik de GGE, Grosse Galenstock Express op. Met de bedoeling eens wat verder de bergen in te gaan dan met vrouw en kinderen. Nu, twintig jaar en even zoveel tochten later ben ik tenslotte hier, aan de voet dan de ‘heilige’ berg. Dat moet gevierd worden en ik krijg een Appenzeller aangeboden. Voor de zekerheid voor het slapengaan nog maar een tochtje naar de wc. Er valt een beetje sneeuw, oei.
Het eerste dat je doet wanneer je wakker wordt in een berghut is de blik naar buiten. Wat ik zie is niks? Shit, vlug naar buiten. Complete white-out. Een pakje sneeuw gecombineerd met dichte mist, dan zie je dus totaal niets. Nou dat is lekker, Eigerweer. Ik hoef niet persé ergens heen maar een dag hier in die hut lijkt me niet bijster interessant. De waard vertelt dat de Furkapas is afgesloten. Precies het scenario waar ik al een beetje bang voor was. Na het debacle van vorig jaar toen we in dezelfde week van dat jaar dreigden in te sneeuwen in de Reutlinger Hütte. Hoe kunnen mijn maten me nu ophalen? Geen paniek, dat is pas morgen, of eigenlijk pas overmorgen. De andere gasten zijn een beetje ontredderd. Zij zouden doortrekken, hoe nu? Ik ontbijt op m’n dooie gemak, ik hoef niet vroeg weg. Het oorspronkelijke plan heen en weer naar de Sidelenhut te lopen zal misschien niet lukken.
Er komen meer ontbijters en ik word in het Nederlands begroet. Het is een Duitser die goed Nederlands spreekt. Broer en zus komen afscheid nemen, volgens mij wilde zij zoenen. Ik ga op pad in de richting van de Sidelenhut. Uitrusting Barre Midwintertocht, regenpak, gamaschen, muts en handschoenen. Eerst is het makkelijk, na het bordje de markeringen volgen. Na de brug over de Sidelenbach verandert de markering van rood-wit in blauw-wit: alpine route. Dat wil zeggen, geen pad, minder goed gemarkeerd en moeilijker terrein. Het is meteen merkbaar. Het is zoeken naar de volgende markering, die ook nog eens half onder de sneeuw zit. Bovendien trekt het steeds dicht met bewolking. Een paar keer loop ik verkeerd. Dan besef ik dat ik moet oppassen. Stel dat het nu opnieuw gaat sneeuwen. Vind ik dan de weg terug? De lucht inspecteren heeft geen zin. Het wisselt zeer snel. Blauwe stukken lucht worden afgewisseld met mist, hoge bewolking en zwartdreigende buien. Ik blijf steeds staan wachten, bij de laatste markering tot de mist wegtrekt. Dan pas ga ik op zoek naar de volgende.
Dit wordt niet wat ik wilde, onderlangs de Galenstock wandelen met de diverse gletsjertongen. De grillige rotsformaties, Kamelen geheten, in de buurt van de Sidelenhut. Dat is een privéhut, te duur voor mij. Het is ook een uitvalsbasis voor de beklimming van de Galenstock en tevens voor de sportklimroutes op de Kamelen. Bovendien heeft de route erheen een tot de verbeelding sprekende naam: ‘Nepali Highway’. Need I say more? Ik krab elke keer de sneeuw van de spaarzame markeringen voor de terugweg. Ok, tot hier en niet verder, niet al te gek doen. Ik had het ze beloofd, thuis. Fotootje met de GGE vlag tegen een mistachtergrond. En dat is eigenlijk ook wel prima, hebben de mannen wat te zeiken. Geen bewijs:
“Ja, ja, je kunt dat nu wel zeggen, waar is die berg dan?”
Voor de tweede keer op de Schafberg. Nu in de mist geen uitzicht. Ik ben helemaal afgedaald. Heb mijn eigen weg gezocht aan de andere kant van de Tiefenbach. Ik moet toch wat doen om de dag door te komen. Lekker struinen. Soms komt de zon even door, het wordt warmer nu. Pel wat kleding af, hier en daar smelt de sneeuw. Het is nat, volgens mij heb ik natte sokken. Volg een schapenpad, verderop hebben die me gesignaleerd en lopen luid blatend voor me weg. Ik wil ze niet verontrusten en maak een omweg. Een heel steile spekgladde grashelling af. Maar wat is dit, toch geen moeras hoop ik. Een grote platte vlakte. Ik loop goed te soppen, moet beekjes kruisen, wil hogerop, dit wordt te nat. Ik probeer de Tiefenbach over te steken maar ik kan geen veilige plek vinden. Verder afdalen, uitkijken. Niet vallen, geen been breken, hier vindt niemand je. Nog verder tot ik opeens voor een bruggetje sta. Het pad! Aan de overkant. Hoog boven me lopen drie mannetjes simultaan, wacht eens, daar is natuurlijk dat andere pad, dat van de Furkapas direct naar de Schafberg leidt.
Een nieuw idee borrelt op: nogmaals naar de Schafberg en dan terug naar de hut. Opeens is de zon te zien, hoog en dunnetjes in de grijsheid. En nog meer wanneer ik de gletsjerbril afzet. Eerder met de zon op de verse sneeuw had ik hem opgegraven uit de krochten van de rugzak. Op een beschutte plek zit ik op mijn handschoenen: een droge kont is belangrijk. De goedlachse waard had een heerlijk lunchpakket meegegeven. De Marschthee heb ik in een leeg Spriteflesje meegekregen en is uiteraard koud maar lekker kruidig. Een thermosfles kan echt niet mee. Gezien mijn slank te noemen postuurtje koos ik voor een relatief kleine rugzak, zestig liter. Nu echter met de slaapzak erbij en de hele ijzerwinkel aan klettersteigspul was hij overvol. Ik trek mijn schoenen uit, de sokken zijn drijfnat. Dan hoor ik een auto optrekken. Ik kan een stukje van de Furkapas zien in de diepte. Hij is schoon en er rijdt verkeer. Mooi!
Zoals altijd blijft de top lang uit beeld. Na diverse jaswissels kom ik er uiteindelijk, Schafberg Revisited 2x. Door naar de hut. Over een onbekend pad, ik was hier gisteren ook. Ik herken niets. Was dit wel de Schafberg? In die mist ga je aan alles twijfelen, het is weer Eigerweer. Ja natuurlijk, dat kruis herkende ik echt. Uiteindelijk doemt er iets rechthoekigs op voor me. Thuis, althans daar waar mijn slaapzak ligt. Nu tel ik tien gasten, waarvan er een sterk op Herman Brusselmans lijkt. Hij komt uit Keulen en hem kan ik verstaan.
Met de e-reader ben ik blij. Zo’n lange middag in de hut, die Alpen tijdschriften komen op een gegeven moment je neus uit. Ook hier ben ik weer met voorsprong de oudste, net zoals in de klimhal vaak het geval is. En trouwens ook volgende week, 3, 4, 10 en 11 jaar ouder dan de rest van de GGE. Kan ik nog mee? Wat ik wel vreemd vind hier in de hut, iedereen die ik spreek is slechts wandelaar. Van klimmen of bergbeklimmen moeten ze niets hebben, ‘zij’ van gisteren daargelaten. Ik wordt ingedeeld aan de tafel van vier Zwitsers, dat wordt niets, ben ik bang. Grote kerels en nogal serieus, ik heb ze nog niet zien lachen. En inderdaad, ik zit erbij, het eten is heerlijk maar gezellig is anders. ‘Herman’ is ook niet al te spraakzaam. Om negen uur ben ik het zat en ga naar bed. Dan blijkt ‘Brusselmans’ inderdaad een rare kerel, heeft geen lakenzak, kruipt zo tussen de dekens. Laat het licht aan, zodat ik alsnog eruit moet om het uit te doen.
Gelukkig, er zit blauw in de lucht. Op het gemakje ontbijten met heerlijk vers brood. Gisteravond, na de bereiding van het vijf gangen diner en de handmatige afwas zag ik de waard het brood kneden, wat nu weer als ontbijt dient. Hard werken in een berghut. Voor ik vertrek vraag ik nog even of het ’Gegenrecht’ is toegepast op de rekening. Zwitserse prijzen zijn gepeperd en het wordt niet goedkoper. Ik heb een hele dag voor me, de afdaling naar hotel Tiefenbach kan kort zijn. Ik neem de langere, over de huisberg, Schafberg. Revisited 3x. De route naar de Sidelenhut is nu prima te zien. Tot waar ik gisteren kwam en verder. Wat een andere wereld wanneer de zon schijnt. Gisteren zag het er zo onheilspellend uit dat ik niet verder durfde. Natuurlijk had ik dat vandaag alsnog kunnen doen en vanaf de Sidelenhut afdalen en over of langs de pas naar het hotel. Ik heb echter zin om wat te luieren. Volgende week zal het een aantal dagen behoorlijk zwaar zijn.
Bij een kleine waterplas maak ik een echte ansichtkaartfoto. De Galenstock weerspiegelt op onnavolgbare wijze. Wat verderop spreid ik in een ondiepe kom de bivakzak uit en lig een tijdje te lezen. De zon komt helaas nog niet echt door. Dan, eigenlijk veel te vroeg naar mijn zin, meld ik me in het hotel, waar ze mijn komst al verwachten, ik had een ‘Touristenlager’ gereserveerd. Ik probeer nog een kamer te krijgen:
“Ich habe schon soviele Lager gesehen”,
maar het hotel zit vol. Tot mijn verbazing, het is heel anders dan ik had verwacht. Ik stelde me zo’n hotel op een pas voor als een oord voor bejaarden, die een beetje over de passen toeren. Het restaurant zit vol met jonge klimmers. Het fungeert ook als trefpunt. Een modeshow van de nieuwste outdoorkleding. Ook die kleding is aan trends onderhevig. Duidelijk is aan de kleuren te zien in welk jaar dat is aangeschaft. Rood is uit, in pastel kun je je helemaal niet meer vertonen. Zwart gaat nog, is van alle tijden, in is hardgroen en mosterd. Voor de durfals komt een combinatie van hardblauw met oranje in. Ik moet nog zien dat dat aanslaat. Ik zit er maar gewoontjes bij.
Toch ben ik nog steeds blij met mijn NKBV kaderjack met de logo’s. Ziet er wel profi uit, zeker nu het lekker begint te verschieten. Ook met mijn tot op de draad versleten stokken ben ik tevreden: ‘they ‘ve been around’. Graag had ik ook oude gele La Sportiva’s. Ik had iets heel anders verwacht, woensdag was het hier doodstil. Nu op zaterdag is het een levendige boel. Het Lager is nog niet klaar. Ik inspecteer de lunchkaart, kijk alleen naar de prijzen. Het goedkoopste neem ik. Dat blijken knalharde worsten te zijn, met augurk en net zulk hard brood. Wegspoelbaar met een groot glas bier. Ze zien me zagen aan de worsten en ik krijg een vlijmscherp mes. Mijn zorgen over een gesloten Furkapas zijn gelukkig voorbij.
Naast het hotel is een apart gebouw met slaapzalen. Eén ligt vol met rugzakken, touwen, stijgijzers ed. Ik heb een slaapzaal voor mij alleen. Juist wanneer ik er vandoor wil gaan, verzamelt de hele klimscene zich op het terras. Wat er precies gebeurt weet ik niet, maar ik vermoed dat ze op het bord een kruisje zetten achter een geleverde prestatie of cursus. Na applaus gaat iedereen elkaar uitbundig feliciteren. De zon breekt definitief door en ik zoek een plekje boven het hotel aan de bulderende Tiefenbach. Ik heb zicht op de Furkapas. Motoren scheuren door de bochten. De gele Postbus toetert bij elke bocht. Ik lees op mijn e-reader. Een rij Porsches scheurt voorbij. Een oranje Lotus passeert een paar motoren alsof ze stilstaan. Wanneer ik dan weer op mijn schermpje kijk heeft een trippelend vliegje het beeldschermpje doen vergroten. Arthur Japin’s ‘Een schitterend gebrek’. Wat een schrijver is die man, wat een fantasie en wat een woordkeus.
Ik mijmer wat en verdwaal in mijn gedachten. Die golvende lijnen daar in de rotsen zijn door het water ingesleten. In duizenden jaren. Wat is tijd en wat is eeuwig. Ik legde dat zo uit aan mijn kinderen. Zelfverzonnen of ook weer ergens gelezen: er was eens een vogeltje dat elke dag zijn snaveltje wat wilde slijpen. Dat deed het vogeltje aan de hoogste berg ter wereld. De Mount Everest. Tegen de tijd dat die berg door dat slijpen is afgesleten, dan is er een seconde van de eeuwigheid verstreken.
Ik steek mijn voeten in de kolkende stroom. Plotseling zie ik me weer zitten aan de Dhud Kosi in de Himalaya. De ‘melkrivier’, die rechtstreeks afkomstig is van de gletsjers van de Mount Everest. Hoe ik me daar afzonderde van de groep en hoe geweldig ik het vond om daar te zijn. Toch kwamen er geen diepe gevoelens, hogere gedachten. Ik was op weg om mijn grote droom te verwezenlijken, de Everest te zien. Nu, met deze trip zijn weer twee doelen behaald, kleiner weliswaar en haalbaarder. De Eiger en de Galenstock, fijn, kan ik afstrepen. Nu nog die andere wens: cappuccino drinken op het terras in Chamonix, onder het standbeeld van Balmat, de eerste beklimmer van de Mont Blanc, met uitzicht, hoog boven de huizen, op die enorme berg.
Zeeuw als ik ben, hou ik ook nu het waterpeil in de gaten. Naarmate de dag vordert, smelt er meer sneeuw boven, komt er meer water naar beneden. En inderdaad, de steen die eerst nog droog was, wordt nu natgespetterd.
Zojuist even mijn Ada gebeld. Ik ben helemaal heel, terug in de bewoonde wereld. Nog vijftien uur, dan zal ik mijn vrienden zien, theoretisch. Het is me niet tegengevallen, vijf dagen alleen. Maar het vertrouwde gevoel straks met de mannen, dat lijkt me toch wel weer fijn. Ik heb geen rust in mijn kont en loop terug naar het hotel, mooi zo, de slaapzaal is nog steeds leeg. Alvast alles sorteren wat in de auto kan blijven morgen. De vuile was, de klettersteigset, maar ja daar komen weer stijgijzers en meer karabiners voor in de plaats, dat scheelt niets. De slaapzak eruit, dat geeft wel ruimte. Nu een grote bier op het terras, uit de wind en in zon. De ‘chef’, een leuke vrouw komt vragen of ik nog een wens heb. Jawel, nóg een bier. Ze brengt ook meteen twee kussentjes, voor in de stoel. Drie mannen op het terras nemen uitgebreid afscheid van de chef en stellen zich alsnog aan haar voor. Ik vraag daarna of ik me ook nog moet voorstellen. Haha, nee hoor! En even later zie ik in het restaurant een tafeltje, keurig gereserveerd met mijn naam.
Net was ik eindelijk in slaap gedommeld, wordt er hard aan de deur gemorreld. Een lichtstraal schijnt door het sleutelgat. Ik doe de deur van slot en twee mannen stommelen binnen. Zonder bagage en in een mum van tijd liggen ze in bed, aan de andere kant van de slaapzaal. Vreemd, wat zijn dit voor lui? Van echt inslapen komt nu niets meer, ik ben waaks. Veel te vroeg ga ik eruit. Het is half vijf ‘s nachts, stikdonker en koud in het zitkamertje. Dat ligt pal aan de weg, onderin in het slaapzaalgebouw. Een paar sterren pinkelen boven de doodstille Furkapas en ik zit op wacht, voor de komst van mijn vrienden. De GGE vlag hangt uit het raam, bevestigd aan een wandelstok en wordt verlicht door mijn koplamp. Ik lees wat op de e-reader, af en toe afgeleid door een lichtflits buiten. Zijn ze daar? In de verte koplampen van een naderende auto. Steeds verdwijnen ze weer, de pas is heel bochtig.
De vrouw in het verhaal van Arthur Japin doet me sterk denken aan zo’n zelfde type in Hemingway’s ‘Afscheid van de wapenen’. Een vrouw die het leven en veel mannen heeft gekend. Een die niet veel van zichzelf prijsgeeft. Misschien grote drama’s verborgen houdt. Ook ik heb zulke vrouwen gekend, gevaarlijk aantrekkelijk. Ik deed geen moeite voor hen, deels uit angst geïntimideerd te worden. Ergens vond ik ze mateloos intrigerend, die golddiggers.
Zoals de Russische, waar kwam ze vandaan, hoe was ze hier terecht geraakt. Wat was haar geschiedenis. Ze was erg op mij gesteld, of was het gespeeld. Alles wat ik haar vertelde onthield ze feilloos. Af en toe nam ze me in vertrouwen, of deed ze dat bij iedereen? Zo vertelde ze me dat ze haar borsten had laten vergroten. Waarop ik vroeg of ze veel pijn had geleden. Stomverbaasd had ze me aangekeken en ze lachte, op die heel speciale manier. Dat vroeg nog niemand haar ooit. Ze wilde ook haar lippen laten doen zei ze. Ik raadde haar dat af:
“Je bent toch al mooi genoeg?”
Lachend draaide ze zich om en streek met haar borsten langs mijn arm. Jaren later ontmoetten we elkaar weer. Ze omhelsde me haar zachte armen en kuste me. Ik keek van heel dichtbij in haar grijsgroene ogen. Snel maakte ze zich los en hervond haar pantser. Dichterbij mocht ik niet komen. Eens reed ik met haar mee in haar Mercedes Sport. Ze reed als een beest, rokend en telefonerend in dat platte Russisch terwijl ze wild schakelend ook nog de Tomtom instelde. Vol gas naar het volgende stoplicht. Haar rok ver opgeschort, lange benen speelden op de pedalen. De snelle auto was zwaar geladen van erotiek, op het gevaarlijke rijgedrag lette ik niet, in mijn ooghoek zag ik de rode schim van haar string.
Toch nog onverwacht, opeens stopt een auto vlak voor mijn raam. Om 6.15 u. met Rienk, Kees, Aad en Edmar. Onhandige mannenhugs en highvifes. Inladen, omdraaien, de Furkapas af en op weg, drie uur rijden naar Ticino. De GGE is weer compleet.
meer foto’s op: