Amai

De film Amici di Comici.

Over de beklimming van de legendarische route Comici Dimai op Cima Grande van de Drei Zinnen in de Italiaanse Dolomieten. Door een piepklein berichtje in Hoogtelijn en via een nog kleiner QR code-tje zat ik meteen in deze film. Ik bekeek hem meerdere malen, uit heimwee naar de bergen en met name de Dolomieten. Ik zag de dreigende noordwanden van de Drei Zinnen eens van heel dichtbij, vanaf de smalle top van de Paternkofel. Iets lager gegeten op de mooiste lunchplek ooit. Maar ook, deze film is zo anders, lekker snel geknipt en met veel humor en dan dat lekkere Vlaamse taaltje. Een idee was geboren: díe mannen moeten we hebben! Maar ja, hoe die te vinden. Een mailtje naar de KBF, Belgische bergsport Vereniging, of de klimmers Tom en Wouter daar bekend waren bood uitkomst. Jawél dus en er werd contact gelegd.

In het bergsportcafé van Mountain Network verzamelde zich een met het bergsportvirus besmet publiekje. Zoals het hoort begon de presentatie een kwartier te laat, iedereen was druk met:
‘Héé, hoe is het met jou, nog iets geklommen en wat jij ga jij doen dit jaar’.
Na een korte introductie van V (Tom) en een heerlijk eenvoudig filmpje over de Dolomieten, de route en hoe zij aan de klimsport verslingerd waren geraakt (door hun vaders) van Woody (Wouter) begon de film Amici di Comici. En blij verrast, deze versie was toch nog iets anders dan de Youtube versie die ik inmiddels nu al vijf keer had gezien (en dus ook zonder reclame, Pfffff) en begint meteen goed:
‘Ge wilt nie dood, ge wilt juist léve!’

Wij, van Rivierenland, wij komen dikwijls in België, daar zijn onze meest dichtbije doelen te vinden, de klimrotsen. Persoonlijk, ik hou van dat land – zo dichtbij en toch zo anders, buitenland – en dus ook van die Vlaamse taal. Woody en V, uit Mechelen, zijn nog juist verstaanbaar, maar toch, gelukkig, de film is ondertiteld. We kennen allemaal de films van de grote merken, Mammut, North Face en Petzl Rock trip.
Deze is anders, zo herkenbaar, hoe gewone klimmers (wel goeie) dromen van een grote route en het gewoon gaan doen. Alles zit er in, het puzzelen naar de juiste route, de opbouwende spanning, alles wat mis kan gaan: een verdwijnende autosleutel, dagenlang kamperen onder een zeiltje aan hun Vito busje onder voortdurende regen, maar ook het afscheid van vrouw en kinderen, de stress en het biertje en de lol met elkaar, die speciale vriendschapsband en alles doorspekt met dat heerlijke taaltje.

Emilio Comici, en de twee broers Dimai zijn de naamgevers dan deze route. In 1933 beklom Comici als eerste deze route. Uiteraard in een geheel andere stijl, nog met touwladdertjes hangend aan ingeslagen haken. Boorhaken waren onbekend. Echter wel in een zo recht mogelijke lijn omhoog. De route is 550 meter, 17 touwlengtes, moeilijkheid TD, een aantal passen vergelijkbaar met ‘onze’ 6c in de hal.
Echter, dus nog steeds vrijwel zonder geboorde haken, alles met onbetrouwbare mephaken en vele verkleurde schlinges en touwtjes op de standplaatsen. ‘Das een ander paar mouwen’, zoals ze in België zeggen. Voeg daarbij een vage routebeschrijving als:
‘traverseer een aantal meter naar links tot onder een dakje en volg dan de meest rechtse barst tot de volgende hoek’.
De kans op verdwalen en jezelf dus vastklimmen is nogal aanwezig.

Woody en V lossen dit allemaal met humor op. Naast alle spanning die soms op hun gezicht te lezen is, vinden ze ook nog kans om te filmen met hun GoPro op de selfiestick – en ook om die niet te laten vallen – en zelfs voor fraaie beelden met de drone voor het grotere overzicht, de exposure, de diepte onder hen en de dimensies van de wand.
‘Kom op, klimmen, ik ben aan ’t filmen.’
Dit alles met temperaturen niet boven de nul graden in die noordwand en ook nog op tijd om met daglicht ongezekerd af te dalen aan de andere zijde van de berg. Abseilen, of ‘rapellen’, zoals Tom mij vertelde, na afloop met een gezellig pintje, is simpelweg onmogelijk.

Groot is de ontlading als ze de top bereiken. ‘Amai!’, handen schudden, ‘Amai sig, vollen bak geklommen, goe gedaan maat!’, lachen en ongelovig hoofdschudden, nogmaals ‘Amai!’ en ze vallen elkaar in de armen en weer ongelovig en trots lachen ze, deze Amici di Comici.
Maar ze weten:
’T is pas gedaan, als ’t gedaan is, als ge beneden aan ’n pintje zit’.

Kerst voor iedereen

voor gepensioneerde conducteurs
Hindoevrouwen met gouden piercings in de neus
voortvluchtige moordenaars aan de koffie
de meeste luie E-bikers
Vietnamveteranen met aanverwante troebele herinneringen
voor alle liefhebbers van prei
godsvruchtige dienaars in de trein van 18.30u.
Jemenitische weduwen met weinig tanden
nertsenfokkers
dragers van Birckenstock en Floris van Bommel schoeisel
irritante voetballers die Memphis heten
gewone jongens zoals wij
bejaarde bebaarde Joden met vlechten op de Keyserlei
en voor alle personen met goede bedoelingen

Jonction

‘Ping’. Appje:
‘We hebben ons aangemeld’.
Zij, van het klimteam, hadden het er over gehad, het laatste klimweekend van het jaar, begin november. Robby en Morad gingen. Hij aarzelde, kans op slecht weer zo laat in het jaar; hij had al zo veel kou geleden, zekerend en wachtend onderaan de rots. Hij polste Nina, zouden ze samen gaan, vrijdag heen en zaterdag terug? Misschien. Nou ja, hij meldde zich ook aan en zou het wel zien.

De waard van de hut gaf een rondleiding aan Morad, die hier voor de eerste keer was. En ook voor hem was het even geleden. De ietwat morsige douchecelletjes in de kelder waren niet meer in gebruik, er was een keurige wasgelegenheid gemaakt op de eerste verdieping. Van de twaalf klimmers dit weekend hadden twee zich afgemeld; de een wegens een sterfgeval in de familie en de ander omdat zijn zoontje net geboren was. Van de resterende tien deelnemers was hij met grote voorsprong de oudste. Enkelen gaven aan nog maar kort te klimmen en het antwoord op de vraag hoelang hij dan wel niet klom:
‘Poeh, eeeh…  meer dan vijfentwintig jaar ofzo?’
maakte indruk. Terwijl, hij was pas heel laat begonnen met de edele klimsport. Daar haakte Willem op aan. Zijn ouders waren lid van de bergsportverenging en zij kregen het clubblaadje altijd thuis. En daarin dus die verhaaltjes van die ene klimmer, hij was veertien hé, zolang al leest hij, dus, tja, hem. Ja, hij gaf toe Willem ook al heel lang te kennen.
‘En jij bent niet kapot te kríjgen’,
zei Willem. Nou, dat viel best een beetje tegen mee bekende hij. Toen hij zijn leeftijd verklapte riep Willem heel hard Neeeee! en herhaalde wel drie keer dat getal; zijn pa was net zo oud.

Hij schoof het gordijntje naast het bed opzij en zag niets, dichte mist. Het was twee graden, hmm dacht hij, zie je wel, dat wordt weer kleumen. Op het hoofdmassief in een mager zonnetje, even later, dat de rots wel iets opwarmde, hingen Arend, Tim en Willem, de laatste zelfs met zijn verstuikte enkel, vier toproopjes in. Allen met een overhangend begin. In de klimhal was hij er gek op, overhang, volgens zijn klimvrienden was dat zelfs zijn specialiteit. Nu kwam hij niet ver, hij was nog niet op stoom, wat moesten die broekies die voor het eerst buiten klommen wel niet denken, dat was toch die man die al zolang klom? Balend gaf hij het op om niet te snel krachten verspelen voor de rest van de dag. Morad en hij verkasten naar een andere gedeelte; Jonction.

En daar klommen ze soepel een aantal routes voor, naklimmen, haha, wat was dat? De routes hier hebben fantastische namen. Crocodile Dundee bijvoorbeeld, een naam die in z’n herinnering staat gegroefd. Op de rots zijn de routenamen haast onleesbaar verschoten. In de topo van dit gebiedje herkende hij er veel en een heleboel had hij geklommen. La Grande Brune deden ze weer en ook Eve-line, die laatste klom hij nu dus voor de zoveelste keer. Allemaal niet moeilijke routes, eveneens als Manetball, het bovenste stuk nog iets lastiger.

Ballade Nocturne vond hij zo’n mooie naam dat hij al eens een verhaaltje deze titel gaf. Pas nu blijkt het volgens Google te vertalen als ‘avondwandeling’. En het is zoveel meer, er zijn songs en muziekstukken met deze naam, een boek met deze titel, wandel-, fiets- en vaartochten in de nacht. 

Leven en dood, in dit weekend kwam het als het ware samen, twee afmeldingen wegens grote gebeurtenissen. De mens wordt geboren en na een bepaalde periode gaat de mens dood. Daartussen hangt men wat rond op deze aardbol en sommigen bungelen weleens aan een touw tussen hemel en aarde. Willem keek verbaasd op over zijn leeftijd, ook al begint het hier en daar te kraken, hij wil zich er liever niks van aantrekken. Voordat zijn ‘ballade’ echt begint wil hij nog eens terug naar Jonction (knooppunt). Leuk plannetje; de 27 routes op dat massiefje gewoon allemaal afvinken, van links naar rechts.

Evi

Ja dus, hoewel ik al vele jaren klim, voel ik mij nog steeds af en toe een beginner. (aantal klimmomenten x aantal keren ingebonden = +/- 10.000 x opnieuw ingebonden?) Zelfs in de hal kan het me nog weleens overvallen, wanneer ik me bekeken voel door een écht goeie klimmer. Maar vaker buiten, net aangekomen bij de rots, met veel zin om omhoog te gaan, bevangt mij dan soms een lichte nervositeit.

Klimmen. Het is een sport waarin je nooit bent uitgeleerd. Zowel in het klimmen zelf, je wilt immers steeds naar een hoger niveau, als in het technische deel, het zekeren en alles wat daar bij komt kijken. Voeg bij dat laatste het voortschrijdend inzicht. Steeds betere methoden en materialen.

Terugkijkend is het haast niet meer voor te stellen dat ik in de prehistorie zekerde met een achtje. Dat ik daarmee abseilde zonder prusik als extra zekering. Dat men in het ijzeren tijdperk standplaats durfde te maken aan verroeste mephaken. Buiten werd gezekerd met de halve mastworp. Later kwam er de tuber en de reverso. En een enorme variëteit aan zekeringsapparaten. Overigens goed om die te kennen, de halve mastworp, als je al je materiaal hebt laten vallen, kun je er ook nog mee abseilen.

Ik heb alles nog geleerd volgens ‘EVI’, de toen geldende NKBV ‘Eenheid Van Instructie’, die later werd omgezet in ‘AT’; ‘Aanbevolen Technieken’. Misschien word ik voor gek verklaard, zie je wel, hij is tóch oud, maar ik leer nog steeds bij. Door de oneindige stroom YouTube filmpjes die langs komt. Bijvoorbeeld die van ’Hard is easy’. En door een goede ‘Rivierenland’ instructeur die alles nog eens uitlegt, wanneer roep je nu wel of niet: stand! Of door die Amerikaanse Mountainguide op Insta die ik volg, die toch weer andere, soms heel simpele trucs heeft van touwbehandeling.

Ik hoorde alweer een tijd geleden een -echt- oude man zeggen, ik ga alleen klimmen als ik gezekerd word door een grigri. Mijn eerste klimmaatje was mijn dochtertje, ze zekerde haar pa met ons achtje, af en toe dromerig achterom kijkend naar een leuke jongen en met een ruime bocht in het zekeringstouw. Onze vaste spreuk wanneer we daarna naar huis fietsten was: ’Bedankt dat je mijn leven hebt gered’. Pas sinds een jaar werkt mijn klimgroepje nu uitsluitend met de grigri en dat voelt eigenlijk best goed.

Akkoord, ik heb meer vrije tijd dan de meeste andere klimmers. Meer tijd om eens naar dat YouTube ‘Hard is easy’ te kijken. Hoe je de perfecte achtknoop legt – die krijg je makkelijker los -, waarom je toch altijd wél het zekeringstouw onder de grigri moet vasthouden, hoe verschrikkelijk sterk een klimtouw is, zelfs wanneer de mantel helemaal kapot is. Misschien is het overdreven, maar af en toe bekruipt het me, ook gezien het aantal keren dat ik een fout maakte. Ik ben geen instructeur of kaderlid en zoals gezegd voel ik mij nog vaak een amateur of beginner. En dat je altijd alert moet zijn bleek weer eens. Deze week nog, ik ontdekte het zelf bij het checken van elkaar, ik had het touw alleen door mijn beenlusverbinding ingebonden. Het zou best gehouden hebben maar ….

In het Zwitserse blad ‘die Alpen’ las ik een onderzoek. De meeste dodelijke ongevallen gebeuren bij oudere bergsporters die zonder gids – alpiene – bergtochten maken. (zoals ik dus met mijn vriendengroepje) De minste doden vallen bij de discipline van het sportklimmen. Het is een fijne sport, goed voor lichaam en geest, maar toch, je moet geen vergissingen maken.

Volgens de legendarische broers, Thomas en Alexander Huber:
‘Routine is dodelijk’.

Woest

Kijk, gitaarspelen doe ik niet meer. Zelfs geen luchtgitaar, waar ik eigenlijk behoorlijk goed in was. Niet het molenwieken van Pete Townshend (magic bus), ik was meer van het subtiele. Het bewegingsloze, de vingers, de gitaar het werk laten doen á la Peter Green (need your love so bad). Wel het bekkentrekken, zoals Alvin Lee (going home, see my baby) en de woest aantrekkelijke Gary Moore (got the blues).

Zingen doe ik nog wel, wanneer ik mij onbespied waan, bij het leegtrekken van de vaatwasmachine, het mismoedig staren naar het beeldscherm wachtend op inspiratie of ook, geheel onverwacht, vrijmoedig en luidkeels op de fiets in de lege polder. En, zo kom ik op dit onderwerp en via omwegen uit bij de woest aantrekkelijke Gary Moore.

‘Só,ooo long, it was só,ooo long ago
But I’ve still got the blues for you’

Dat ontsnapte mij dus onlangs, waar het vandaan kwam, Gary mag het weten, op de doodstille polderweg in de Brabantse Biesbosch, gevoelstemperatuur min 3, maar met windje achter leek het warmer. En toen bedacht ik me: ‘Ai!’ Dát nummer had ik moeten invullen op de lijst van mijn favoriete vijf beste nummers op de lijst van TOP2000. Ieder jaar wanneer ik het niet vergeet of getipt wordt door mijn muzikale vriendin vul ik min of meer dezelfde vijf in. De meeste komen niet in deze lijst voor of bungelen ergens onderin de laatste regionen. ‘Still got the blues’ staat dit jaar op plaats 246. De hoogste notering was in 2014, op plaats 123. Tijd dat daar verandering in komt.

‘Used to be so easy to give my heart away
But I found out the hard way
There’s a price you have to pay
I found out that love was no friend of mine
I should have known time after time’

Dit onverwoestbare nummer met zo’n tekst als deze, voor iedereen toch wel herkenbaar of invoelbaar, moet echt hoger op die lijst van tweeduizend. Wie kan er zijn gitaar zo laten janken en huilen en jammeren, steeds weer diezelfde akkoorden, eindeloos herhaald en uitgerekt. En wie doet dat spelen kennelijk zo’n pijn als de woest aantrekkelijke Gary Moore, getuige de bekken die hij trekt. Ik zie nóg de lachende gezichten voor me van Barend en van Dorp hoe hij in hun talkshow, járen geleden, maar geen einde kon breien aan het nummer ‘Picture of the moon’. De term ‘woest aantrekkelijk’ was in die tijd nog onbekend. Nu is het een gangbaar begrip, van je varkensfokkerij te laten opkopen, een foute man te omschrijven, tot een gemiddelde provinciestad aan te prijzen.

Eergisteren keken drie brandganzen gek op toen over het rimpelloze, doch kille water van het Gat van den Kleinen Hil in de (sorry) woeste Biesbosch, deze klanken hen bereikten:
‘Though the days come and go
There is one thing I know
I’ve still got the blues for you’

Doha olé

Toen ik in Doha landde voor een tussenlanding was ik totaal blanco neutraal. Wie had er in 2004 van dat land Qatar gehoord, een stukje woestijn aan de Perzische golf. Vaag herinnerde ik me wel eens een foto te hebben gezien van skyscrapers en Arabieren in witte kaftans.  Het vliegveld was piepklein en in de korte wandeling van vliegtuig naar gekoelde hal was van die woestijn niets te zien. Een paar uur verveeld wachten volgde, we waren alleen geïnteresseerd hoe snel we daar weg konden, Nepal, de Himalaya wachtte. Het enige dat me opviel, was dat alles wat er buiten rondreed in een beige zandkleur was en veelal van het merk BMW.

Ons vertrekkende vliegtuig stond iets verder weg en een raar model bus reed ons erheen. Voor we mochten instappen werden we gefouilleerd, op een hardhandige manier; armen en benen wijd en binnenbeens werd afgerond met een harde tik in het kruis. Toen Raymond aan de beurt was vroeg hij van te voren, met zijn aanstekelijke lach, of hij de douanier ook mocht fouilleren. Het mocht en hij gaf de man een vriendelijke mep in zijn kruis terug.

Wat ook opviel, was dat er heel veel Nepalezen in het vliegtuig waren en meer nog, de enorme hoeveelheid bagage die zij meevoerden. Geen koffers of tassen maar enorm grote balen dichtgeknoopt plastic. Zes jaar later zou het WK voetbal toegewezen worden aan Qatar, er waren dus ongetwijfeld ook toen al bouwvakkers daar aan het werk.

Nepal, een van de armste landen ter wereld. Voor mij had het al vanaf mijn jeugd een magische klank; de hoogste bergen ter wereld. En ik ontmoette er alleen maar vriendelijkheid. Iedereen lachte je toe: ‘Namasté’. Elke dag tijdens onze trektocht, nadat we ons hadden geïnstalleerd in het tentenkamp speelden we met onze dragers en keukenjongens met de frisbee die ik had meegenomen, een bal paste niet in mijn rugzak. Een keer was er in een dorpje een volleybalnet, ze fabriceerden toen een soort bal van aan elkaar geknoopte truien.

Een maand later landden we weer in Qatar. De ruiten van de luchthaven bus waren volledig dichtgeslagen met condens door de hoge luchtvochtigheid. Na de kurkdroge hitte van het hooggebergte een enorme overgang. Nu vertrok ons vliegtuig pas de volgende dag en we werden naar een hotel in Doha gebracht. We verbaasden ons over de norsheid van het personeel op de luchthaven. De drank die we bij ons hadden, ‘Everest whisky’, moesten we inleveren, verboden mee te nemen. Ik vergaapte me aan de luxueuze stad, waarschijnlijk nog niets vergeleken met zoals die nu is. Tussen alle dure auto’s reden toen ook nog paardenkarren en ik ving een glimp op van de Perzische golf. Het hotel viel tegen, het was wat ouder en deed erg gedateerd aan. Hoewel het ongelooflijk luxe overkwam na alles wat we in Nepal hadden meegemaakt. Mijn kamer was heel groot, de badkamer eveneens en werkelijk alles was geel. De tegenstelling kon niet groter, het bad en vooral de wc, na drie weken gehurkt boven een gat in de grond.

De sfeer in het restaurant was niet bepaald gezellig en de onvriendelijke behandeling van het personeel maakte het er niet beter op. Het was alsof zij, met hun kaftans en doeken op het hoofd op ons westerlingen neerkeken. Een totaal andere wereld als waar we net vandaan kwamen. De bedoeïenentent die er stond als decoratie kon het niet verbeteren. In het donker dwaalden we rond op zoek naar de zee die onvindbaar bleef. Het korte stukje van de bus, de volgende dag, naar het gereedstaande vliegtuig wilde ik benutten om een foto te maken van de woestijn. Die haast onzichtbaar bleef door de zinderende trilling van de hete lucht. Ik werd dringend gemaand om terug te gaan in de rij. Ik deed of ik niets hoorde, stelde scherp, dacht; ‘bekijk het maar met die theedoek op je kop’ en drukte af.  

Alle ophef en schandalen rond het WK nu, ik kijk er niet van op, het grote geld regeert.

mijn nieuwe boek:

Op de achterflap:
Zwarte Steen, bergsportverhalen
De zwarte berg op de voorkant met het herkenbare profiel laat er geen misverstand over bestaan, dit is een boek over bergen.
Over de avonturen die daar te beleven zijn en over hen die meer willen dan er naar kijken en op pad gaan, de bergen in.
Eerder publiceerde Gerard den Toonder het boek ‘Cowboy in Nepal, bergverhalen’.
Ook in dit boek neemt de schrijver ons mee in de Oostenrijkse, Franse en Zwitserse Alpen en de Italiaanse Dolomieten.
Hij maakt de lezer deelgenoot van het grote geluk dat hij daar vindt; het een zijn met de natuur.
Het zich klein voelen in een betoverend landschap, dat in een oogwenk door weersverandering kan omslaan in een bijna beangstigend decor.
In zijn kenmerkende stijl beschrijft Gerard den Toonder welke avonturen hij en zijn trouwe vrienden beleefden.

Naarmate de ervaring toenam werden de tochten uitdagender en de lijst met – soms net niet – beklommen toppen langer.
Een schrijver die zelfs een tekening maakt van zijn geliefde berg, dat moet wel een liefhebber zijn, beklimt hij de zwarte berg?

isbn nr. 9789403676227
overal te koop. Liefst bij Vos&vanderleer.nl of libris.nl:
https://www.dordtsebestseller.nl/books/282782

Nathalie

Ondanks dat M. v. N. – volgens een goede vriendin en ze heeft gelijk -steeds meer de Ivo Niehe begint te worden – en een andere vriendin die zijn Frans niet om áán te horen vindt – kan ik het niet laten, moet er naar kijken, dat programma op tv, want: Parijs én muziek, Chansons in dit geval. Voordat ik het begrip kende luisterde ik er al naar. Wellicht op het spoor gezet door de leraar Frans die het eens heel anders ging doen, op een klein pick-upje speelde hij Gilbert Bécaud:
‘la Place Rouge etait vide
devant moi marchait Nathalie
il avait un joli nom, mon guide
Nathalie’

Andere link kan zijn mijn eerste bezoek aan Parijs, erheen gelift, kamperen in Bois du Boulogne en zonder geld maar zwerven door die stad. Of was het een van de eerste tekenopdrachten op de academie: pak de sfeer van Parijs. Misschien de schoonheid van Françoise Hardy, met d’r lange sluike haar en die fluisterstem:
‘Tous les garçons et les filles de mon âge
se promènent dans la rue deux par deux
tous les garçons et les filles de mon âge
savent bien ce que c’est qu’être heureux
et les yeux dans les yeux, et la main dans la main’

Misschien klopt het allemaal niet qua jaartallen maar was er niet een periode, een opleving van Franse muziek. Charles Aznavour, Juliette Gréco, Frida Boccara, Sylvie Vartan en hoewel Belgisch,  Salvatore Adamo en Jaques Brel. En niet te vergeten Serge Gainsbourg met dat zuchtende lied. Minder bekend misschien maar veel recenter, Carla Bruni, jawel die van Nicolas Sarkozy met het ingehouden gezongen prachtige lied:
‘Quelgu’un má dit
on me dit que nos vies ne valent pas grand-chose’

In ieder geval, hoewel ik na al die jaren Franse les nog steeds de taal niet machtig ben, het Frans roept herinneringen op. Heerlijk slenteren met mijn geliefde over de avenues, langs de Seine en  verdwalen in stadswijken met af en toe weer de Eiffeltoren in de verte of de Sacre Coeur. Uitpuffen op een stoeltje op een vol terras met un café au lait of in de stilte van Jardin de Luxembourg.

Er was een tijd dat ik boeken las van Simone de Beauvoir, Françoise Sagan en Benoîte Groult. Een apart genre is toch wel de Franse film. Toen met Audrey Hepburn, Gérard Depardieu en Catharine Deneuve. Moet ik hier de onvermijdelijke Brigitte Bardot nog noemen, inmiddels vervangen door de veel interessantere Juliette Binoche. Terug naar de Chansons, wie kent ze niet, de zinnen, eindeloos herhaald in de liedjes Brel: ‘Ne me quitte pas’ en van Edith Piaff: ‘Je ne regrette pas’.

En altijd weer, zodra ik een Frans lied hoor of een beeld van Parijs zie, roep ik naar Eega:
‘Wanneer gáán we?’
Ik heb heimwee, mal du pays. Om met Barbara Pravi (‘Voilà’) keihard te zingen:
‘Écoutez moi
moi la chanteuse à demi
parlez de moi
À vos amours, à vos amis’