Tagarchief: parijs

Nathalie

Ondanks dat M. v. N. – volgens een goede vriendin en ze heeft gelijk -steeds meer de Ivo Niehe begint te worden – en een andere vriendin die zijn Frans niet om áán te horen vindt – kan ik het niet laten, moet er naar kijken, dat programma op tv, want: Parijs én muziek, Chansons in dit geval. Voordat ik het begrip kende luisterde ik er al naar. Wellicht op het spoor gezet door de leraar Frans die het eens heel anders ging doen, op een klein pick-upje speelde hij Gilbert Bécaud:
‘la Place Rouge etait vide
devant moi marchait Nathalie
il avait un joli nom, mon guide
Nathalie’

Andere link kan zijn mijn eerste bezoek aan Parijs, erheen gelift, kamperen in Bois du Boulogne en zonder geld maar zwerven door die stad. Of was het een van de eerste tekenopdrachten op de academie: pak de sfeer van Parijs. Misschien de schoonheid van Françoise Hardy, met d’r lange sluike haar en die fluisterstem:
‘Tous les garçons et les filles de mon âge
se promènent dans la rue deux par deux
tous les garçons et les filles de mon âge
savent bien ce que c’est qu’être heureux
et les yeux dans les yeux, et la main dans la main’

Misschien klopt het allemaal niet qua jaartallen maar was er niet een periode, een opleving van Franse muziek. Charles Aznavour, Juliette Gréco, Frida Boccara, Sylvie Vartan en hoewel Belgisch,  Salvatore Adamo en Jaques Brel. En niet te vergeten Serge Gainsbourg met dat zuchtende lied. Minder bekend misschien maar veel recenter, Carla Bruni, jawel die van Nicolas Sarkozy met het ingehouden gezongen prachtige lied:
‘Quelgu’un má dit
on me dit que nos vies ne valent pas grand-chose’

In ieder geval, hoewel ik na al die jaren Franse les nog steeds de taal niet machtig ben, het Frans roept herinneringen op. Heerlijk slenteren met mijn geliefde over de avenues, langs de Seine en  verdwalen in stadswijken met af en toe weer de Eiffeltoren in de verte of de Sacre Coeur. Uitpuffen op een stoeltje op een vol terras met un café au lait of in de stilte van Jardin de Luxembourg.

Er was een tijd dat ik boeken las van Simone de Beauvoir, Françoise Sagan en Benoîte Groult. Een apart genre is toch wel de Franse film. Toen met Audrey Hepburn, Gérard Depardieu en Catharine Deneuve. Moet ik hier de onvermijdelijke Brigitte Bardot nog noemen, inmiddels vervangen door de veel interessantere Juliette Binoche. Terug naar de Chansons, wie kent ze niet, de zinnen, eindeloos herhaald in de liedjes Brel: ‘Ne me quitte pas’ en van Edith Piaff: ‘Je ne regrette pas’.

En altijd weer, zodra ik een Frans lied hoor of een beeld van Parijs zie, roep ik naar Eega:
‘Wanneer gáán we?’
Ik heb heimwee, mal du pays. Om met Barbara Pravi (‘Voilà’) keihard te zingen:
‘Écoutez moi
moi la chanteuse à demi
parlez de moi
À vos amours, à vos amis’

Trocadéro

Toch weer even naar Parijs geweest, kon nog net, voor de winter invalt. Je weet toch, dan moet je er niet zijn, ’s winters, in dat tochtgat. Die boulevards, de pleinen, gure trekgaten. Bij voorkeur ga je in le printemps. Of in augustus, ook goed, dan zijn alle Parijzenaars de stad uit en de Parisiennes ook, naar de kust of de campagne, hoewel de afwezigheid van die Parisiennes wel weer jammer is.
Nu trof ik het, er zat nog blad aan de bomen, fraai verkleurd en aangelicht door laag zonlicht en ook de straten waren er mee geplaveid. En je weet toch, hoeveel die er staan in Parijs, bomen.
Het was niet al te koud, het regende niet en ik was niet alleen.

Toch weer even, Parijs, je weet, de stad van de liefde, toch. Waar je steeds naar teruggaat, terug verlangd, dat je zomaar opeens de Thalys wilt nemen. Die stad, zeker wanneer je er gewoond hebt, die in je genen is gaan zitten. Dat ene jaar in het kleine appartement, helemaal aan het eind van de Rue de Rivoli, nou ja een straatje erachter, was voldoende om mij voorgoed te besmetten.
Die tijd aan Rue de Rivoli, toevallig ook de straat waar ik, heel jong nog, liftend werd afgeleverd. Opgepikt aan de Ring van Antwerpen door een Parijzenaar die met zijn zwaarbekraste Renault mij met Thalys snelheid naar Parijs reed.

Altijd weer ga ik even naar die buurt, loop door de nauwe straat en kijk omhoog, naar het balkonnetje. Denk terug aan die tijd, zo gelukkig begonnen en in mineur geëindigd. Soms lukt het zelfs voordelig een hotelkamer te vinden in de omgeving.
Hotel Chapentier, de Beauvais of het Henault. Rue de Rivoli, een straat van drie kilometer lang, bepaald geen straf om te lopen, parallel aan de Seine, eindigend langs het Louvre, de Tuileries en natuurlijk Place de La Concorde.
Ook deze keer was ik onbedoeld weer in mijn oude buurtje terecht gekomen, op zo’n eindeloos lange zwerftocht. Was, zoals vaak, gewoon de Métro ingestapt en ergens er weer uit. Dwalen over avenues, lukraak linksaf en kijken wat je tegenkomt, welk verrassend pleintje, geheim park of verstopt museum er te ontdekken valt. Via de Pont de Sully de Seine over en toen richting de ondergaande zon slenterend. Je weet, een ondergaande zon kan haar zo mooi belichten en haar ogen doen flonkeren.

Jardin de Luxembourg, ik hou ervan. Ik word er altijd heel gelukkig, het is een vredige plek middenin de hectische stad. Kon er uren zitten op een groen ijzeren stoeltje, tijdens een van de spaarzame momenten dat ik vrij was, toen. Met de oude bomen, ruime grasvelden gevuld met de lezende, pratende of spelende medemens, in alle kleuren, vormen en maten. In het gelijknamige museum was ik nooit, dus waarom niet.
Een van de allereerste museums van Europa en het bleek vol te hangen met weelderige Rubens schilderijen. Wat later, in de schemer, lonkte het warmverlichte restaurant Le Table de Luxembourg ons, waar we zaten, op de hoge barstoeltjes met dunne pootjes, naar elkaar toegebogen, witte wijn dronken en heerlijk aten en elkaar lieten proeven van de Filet de canette française à la plancha en alweer, in het kaarslicht kleine vlammetjes in haar ogen opblonken.

We zochten ons een weg terug, in de smalle straat torende ver weg de Eiffeltoren boven de huizen, met fel gekleurde lampen die aan en uit floepten, wat we jammer vonden, zo werd dat statige stalen monument een kermisding.
“Wattisser, wat zeg je?” vroeg ze. Hmmm, had ik het weer gedaan, mompelzingen. “Niks”, zei ik, “Ik zong, dat liedje van Rihanna”. Zachtjes zong ik, – je weet toch, ik kan het niet, zingen – dat ene zinnetje:
‘We‘re beautiful, like diamonds in the sky’
Ze lachte, sloeg haar arm om me heen en stopte haar hand in m’n jaszak en ik omklemde die hand en gaf er kleine kneepjes in.

La Boheme

Hij kon er ook niks aan doen, hij had nu eenmaal niet zo’n Franse naam, die straat waar hij sinds een paar maanden woonde, Rue du Helder. Maar het was toch echt een zijstraat van Boulevard Hausmann in het negende arrondissement van Parijs, vernoemd naar de stad Den Helder, iets met geschiedenis. En het wende snel, steeds meer voelde hij zich thuis, wanneer hij de donkere corridor doorliep en uitkwam op de cour, de binnenplaats, waar het vreemd stil was en hij de ogen van de conciërge iets minder wantrouwend in zijn rug voelde. Daar opnieuw naar binnen, vier trappen op en de hoek om, godzijdank op de vijfde etage, daar waar ‘s middags de zon binnen scheen. Het ondiepe appartement had slechts aan een kant ramen, de achterkant was een blinde muur, grenzend aan nog zo’n zelfde cour.

Hele dagen zwierf hij door de stad, op zoek naar, ja naar wat? Naar de plekken van vroeger, un voyage sentimental, toen hij jong was en wild. Parijs, daar moest je zijn, artiste, kunstenaar zijn, leven op de grens van armoede, drinken en schilderen, tout pour les arts. Op zoek naar inspiratie en modellen. Wat geweest is, is geweest, hij vond het niet. Waar waren ze gebleven, zijn vrienden, camerades in de kunst, waar was de tijd heengegaan. Levend in gedeelde kamers, luizige pensions, soms een nacht in een park of onder een brug. Nu huurde hij, voor een duizelingwekkend bedrag.

Glimlachend nam hij de trappen, op elke verdieping zweefde een andere geur, die op de eerste van dat Algerijnse gezin was duidelijk anders dan de volgende etage, daar hing iets ongewassens. Nooit zag hij iemand, het leek wel onbewoond. De etage onder hem, daar stond de deur vaak open en dan klonk vanachter een groen fluwelen gordijn zachte muziek, harpmuziek. De vrouw die er woonde had hij slechts eenmaal gezien, vluchtig en op een slecht moment, hij struikelde dronken op de trap. Zij, een kleine vrouw met ongewoon lang haar die voor hem uit liep, had verschrikt omgekeken en haar pas versneld. Toen hij de hoek omkwam en nog net haar deur zag sluiten, had hij beseft, dat was zij, de harpiste en hij geneerde zich, nu nog.

Het was alweer enkele weken later dat hij thuiskwam en er op de mat een kaartje lag. Verwonderd raapte hij het op, kennelijk onder de deur geschoven, hoelang lag het daar al? Het was een visitekaartje van handgeschept papier en met verfijnde letters stond een naam in gepreegd: Madeleine de Vaudémont en eronder ’jouer de harpe’ met vermelding van een website. Verbaasd prevelde hij de naam, die klonk als een melodie, twee keer, drie keer, totdat hij gedachteloos het kaartje omdraaide. Daar stond groot, wat kinderlijk geschreven: ‘Concerto Aperçue Magique, privato, demain soir’.

Na een lange dag van lopen en nu wachten op deze avond, was hij in slaap gevallen in het gras bij het Canal Saint-Martin. Het was niet ver, een drie kwartier lopen, maar toch haastte hij zich nu, het schemerde al. Moe van de vele kilometers van deze dag, vergistte hij zich ook nog, nam niet de kortste weg. Een kleine maan belichtte een helft van de binnenplaats en slechts een raam was verlicht, dat op de vierde etage. Langzaam besteeg hij de krakende trap. Zacht klonk muziek in het trapportaal, aanzwellend bij iedere etage die hij steeg, het was de harp, lokkend en verleidelijk. Hij sloeg de hoek om en zag het groene gordijn, het was wat opzij geschoven en een streep licht viel op de muur van de corridor. Daarin een slanke schaduw, even sierlijk als het instrument, die de snaren beroerde, betoverde.