Ex Klimmer

Langs de kust zocht en vond hij het. Bijna. Volstrekte eenzaamheid. Leegte en horizon. Ver weg liep iets, man met hond? Of was het toch een paal? De hitte deed de lucht boven het strand zinderen. Hij lag in het zand, plat op zijn rug onder een hemel die zich strak spande in lichtblauwe transparantie. Daarachter vermoedde hij oneindigheid. Niets was er te horen, de zachte ruis van de zee was een constante. Toch, nu en dan de schorre schreeuw van een meeuw. De wind stoof zand over het strand, tot het botste. Het tikkelde over zijn lijf, langzaam liet hij zich onder stuiven. Een schaduw kwam aanrollen over zee, trok over het strand en over de ex klimmer. Hij opende zijn ogen en keek recht in het gezicht van een wolk. Een wolk in de vorm van een wolk. Of een beer, een eiland of was het toch een berg. Even waande hij zich in de bergen. Daar zat hij op een top en zag de wolken aanstormen. Die zich razendsnel vervormden, vervluchtigden of hem en de hele omgeving in allesverhullende mist omarmden.

Plotseling prikte de zon opnieuw te voorschijn en maakte het zand weer geel en warm. Hij rolde zich op een arm en tuurde naar de zee. Hij zag niets, hij was ver weg. Met open ogen droomde hij dat klom. Hij bevond zich in de Stubaier Alpen, had net de Sulzenau Hütte verlaten en was op weg naar de Aperer Freiger. Het begon licht te worden en het was er net als hier. Stilte, sereen haast. Niemand in de wijde omtrek. Duizend meter stijgen vandaag. Meer werd er niet gevraagd, gewoon rustig doorgaan. Beetje opletten, klauteren, markeringen volgen. Niet teveel rondkijken, zien waar je je voeten zet. Het pad kronkelde en ging nog even de schaduw in. Daar op de graat werd het zweten, vol in de zon. Zo stelde hij het zich voor, nog een paar maanden, dan zou hij het zien. Hij verlangde er naar. Een donker dreunen zwol langzaam aan. Een blik opzij, het was de zandzuiger, Argo 1, die traag voorbijschoof. Een witte snor voor de blauwe boeg.

Hij lag op zijn buik in het kokende zand, zijn rug verbrandde en hij wist het. In een toestand van half slapen was hij in de hal. Het klonk er hol, de muziek overstemde de kreten, het gepraat van de klimmers. Door zijn doofheid voelde hij zich buitengesloten, hij deed geen moeite meer om te luisteren. Hij bestudeerde de route van zijn klimmaat. Te moeilijk voor hem. Telkens weer liet hij zich verleiden, deed hij te moeilijke routes. Dat moest hij bezuren, de volgende dag liep hij krom, pijn in een heup of een knie. Hij pakte met rechts een greep, trok een voet bij en reikte ver naar links. Raakte uit balans en liet zich vallen. Zijn oude gordel kraakte. Gebaarde naar beneden: zakken! Zijn klimmaat die hem vragend aankeek. Voelde ogen van andere klimmers in zijn rug, jonkies, die dachten:  “Kijk, die ouwe, die moet ook nog zo nodig gaan klimmen”.

Nu droomde hij van routes, in gedachten maakte hij de gracieuze bewegingen, soepel klom hij naar boven, genoot van het aanspannen van de spieren. Dat het mogelijk was, vasthouden aan en staan op de minuscule greepjes.

De ex klimmer zocht de stilte en de eenzaamheid. Hij zocht de spanning en het beetje avontuur. Hij zocht lege plekken, dicht bij huis. Met smerig weer was dat te vinden in de grienden bij de rivier. Of de  lege vlaktes van de polder, in de verte ploegde een boer. Of aan de overkant, die vreemde ‘ruimte voor de rivier’. Hij ging te voet, per fiets of over het water. Het klimmen had hem veel gebracht. Prachtige plekken bezocht, mooie mensen ontmoet, gewone klimmers en topklimmers. Nu moest hij zich tevreden stellen, lagere doelen. Hoewel, die Aperer Freiger was nog wel een dingetje. Nou ja, een paar maanden nog. Een meeuw krijste recht boven zijn hoofd. Hij dwong zich wakker te worden en draaide om, zijn rug gloeide. Toch weer te lang in de zon geweest.

Plaats een reactie