
De krokus (crocus) en dan bedoel ik voornamelijk de krokus die in het voorjaar bloeit, ( nooit voorjaarskrokus zeggen want dat woord heeft een dubbele betekenis) daar heb ik iets mee. Er zijn 220 soorten krokussen. De krokus die in de herfst bloeit zeg mij dan weer niets.
Iedere dag zie ik op social media de foto die ik die dag plaatste een jaar geleden. De avondklokfoto, in het donker net voor negen uur bij mij in de omgeving gemaakt, vandaag nummer 53. Op dat moment wist ik niet dat het er maar liefst 106 zouden worden. Ergens had het iets leuks, eropuit op zoek naar iets geks, vervreemdend, de lege straten, een verlaten bushalte, een eenzame hardloper op weg naar huis, een gesloten winkel. Het had ook iets spookachtigs en we vonden het erg. Het was nieuw en onbekend, zoals een jaar eerder toen corona begon. Wat kwam er op ons af, wat ging er gebeuren. Zoals ik vluchtte, de Franse Alpen uit, snel terug naar Nederland, vlak voor de eerste lockdown en omdat dat land ‘op slot’ ging. Het was allemaal erg.
Nog niet eens zo heel lang geleden schreef ik een verhaaltje over onze generatie. Hoe uitzonderlijk goed wij het hebben. Nooit een oorlog meegemaakt. Geen tsunami, overstroming, aardbeving, geen vulkaanuitbarsting, oké af en toe een storm, maar geeneens een tornado of orkaan. Nog iets langer geleden perste ik er een verhaaltje uit of we het komend jaar niet konden overslaan, toen het nieuws werd overheerst door een zekere Trump. Dat was heel erg. ‘Mag die man weg en of er nou eens niemand aan zijn stropdas kon trekken’. Met liefde zou ik, een vredelievend persoontje, het zelf gedaan hebben.
Zoals die eerste maanden van Corona (nooit Covid-19 zeggen, dat is alleen voor virologen) de zon onafgebroken scheen, zo schijnt die zon nu weer terwijl er zich iets nog veel ergers voltrekt. De zon schijnt, maar in mijn hoofd is het continue bewolkt. Over alles ligt een schaduw. Terwijl ik met mijn geliefde Eega over een lichtgeel strand loop en een schattig baby zeehondje met ons mee zwemt. Wanneer ik op een windstille avond een rondje polder fiets, mijn grappige kleindochter onderaan de glijbaan opvang, in een verse schuimkraag hap achter het glas van een terras terwijl het carillon van de Grote Kerk zijn klanken over de vredige stad uitstrooit, voortdurend is er dat het gevoel. Nog geen dag rijden verderop is de hel uitgebarsten. Dát is pas erg.
Hoe langer ik daar over nadenk, het is niet voor te stellen. Hoe moet dat zijn, de deur van je huis dichtdoen en vertrekken, misschien voor altijd. Een koffer met kleren mee, een slaapzak, wat eten. Waar ga je heen. Alles achter laten en maar hopen dat je niet getroffen wordt en dat je huis niet wordt geraakt. Dat is verschrikkelijk erg.
Altijd ben ik weer blij wanneer ik een krokus zie, het is nog koud maar opeens zijn ze daar, boven de grond. Een symbool, zó, de winter is voorbij, dat hebben we weer overleefd. De zomer, het goeie leven komt er aan. Normaal gesproken zou ik nu nog blijer zijn, het mondkapjes – en aanverwantegedonder is voorbij, maar ja, die verrekte schaduw. De krokussen in het parkje stonden daar zo onwetend en onschuldig, net zo onschuldig als het volk, waarvan het leven opeens in een hel is veranderd.
Wat één gevaarlijke gek toch kan bedenken, het is niet te bevatten, waarom. Ik denk dat ik nu begin te begrijpen wat haat is. Ik, als pacifistisch figuurtje, ik doodde wel eens een zieke kip of een overtollige haan en dat was niet fijn om te doen. Toch, ik zou er geen moeite mee hebben, met die stropdas. Om de ondergang, de ellende te doen stoppen, er is kennelijk geeneen generaal in het Kremlin of iemand uit zijn staf die het durft, om vele mensenlevens te redden. Een stropdas in de vorm van een kogel, precies tussen die twee, te dicht op elkaar staande ijskoude ogen. Als de bom valt, de mensheid wordt weggevaagd en de fall-out is neergedaald en de ergste kou verdwenen, dan zal hier en daar, heel voorzichtig een teer krokusje weer de kop opsteken, vast en zeker.