
Het lag daar maar, het lichaam, daar lag het stil, verlaten leek het wel. Voor een goede waarnemer was nog wel beweging te bespeuren, er zat leven in, volop. Binnenin het lichaam barstte het van het leven, het kolkte en het bruiste, de organen die klopten en bromden, de koolhydraten en de eiwitten, de spieren tot in de verste uiteinden en het warmstromende zuurstofrijke bloed dat borrelde en stroomde, nee klotste tot in de laatste haarvaten.
“Sta je goed in het zand, zorg dat je goed staat, de benen iets uit elkaar, voel dat zand met je tenen, sluit je ogen en voel je lichaam, probeer te voelen hoe je staat, maak die verbinding met het zand en adem, adem diep en vergeet nu waar je bent en wie je bent en concentreer je op je adem en je lichaam en laat alles los en open je rechterhand en strek langzaam je arm en doe hetzelfde met je linker hand en arm, voel die strekking in je vingers en ontspan en buig ietsje door je knieen en plaats je rechterbeen naar voren en sta je goed en ga nu langzaam met je rechterarm naar boven langs je hoofd en strek zover je kan en buig langzaam je lichaam naar beneden en steun met je linkerarm op je rechterbovenbeen en beweeg je hoofd omhoog dat je het voelt maar doe het langzaam en voorzichtig en als je wat voelt is dat groene pijn en…..
Als hij zijn ogen open gedaan zou hebben had hij het doorzichtige blauw van de hemel gezien, het uitspansel, het oneindige, daar ergens waar zijn geest had moeten rondzweven, dat wat het resultaat had kunnen zijn van de oefeningen, de bewegingen waaraan hij zijn lichaam, dat magere afgetobde maar toch getrainde omhulsel had blootgesteld. Al sinds zijn jeugd had hij dit eens willen doen, in de beslotenheid van zijn kamertje oefende hij de Surya Namasker, nu een halve eeuw later dan eindelijk Hatha Yoga, met de voeten in het ochtendnatte zand met de ruiszee als muziek, strandyoga. Traag was hij erheen gefietst, zoals hij als kind naar de tandarts fietste, nog niet wetend of hij werkelijk mee zou doen zoals hij vroeger de tandartspraktijk soms voorbijreed en weer naar huis ging, afspraak of niet.
En het was precies zoals hij het verwachtte, geen afgetrainde Yogi’s met knotjes bovenin het haar, maar te gezellig kwebbelende middelbare vrouwen. De helling naar het strand afdalend kon hij nog steeds ontsnappen, net doen of hij voor zijn vaste zondagochtendwandeling kwam of de rituele skinnydip verderop, waar het strand leeg was en geen hondenuitlaatmannetjes te bekennen, maar tot zijn eigen verbazing kwam hij tot stilstand en hoorde zijn stem die vroeg: ” Of hij ook mee mocht doen?” Hetgeen enig gelach uitlokte en een vrolijk ” Ja natuurlijk!” van de vrolijke Yoga meesteres.
In het ogenschijnlijk verlaten lichaam draaiden – in een lagere versnelling weliswaar – zijn gedachten doelloos verder. Zen, was hij nu Zen, was dit het ‘ Grote-tot-rust-komen’, nee daar was zeker geen sprake van, het teveel aan indrukken, de spierpijn, die groene pijn die lekker voelde, het koele zand onder zijn rug, de groep mensen in de cirkel waarin hij lag, het zoute windje dat langslispelde en de stem van de meesteres; “Laat alles los, voel je lichaam, bevrijd jezelf” en de rustgevende tonen van de klankschaal die traag over het strand langszweefden en tevens zijn uitdijende aura dat hoog boven hem zacht contact maakte met dat van zijn buurvrouw, de mooiste vrouw van het hele gezelschap en met wie hij samen, voor de groep vooruitlopend over het strand, had gesproken en die heel gewoon heel Hollands Judith heette.