
‘Vous n‘ avez jamais connu l’ amour dont je souffrais,
Vous, que j’ adorais….’
Echt goed zingen kon hij niet, de oude man, zijn stem klonk beverig en hij miste soms een toon. Evenmin beheerste hij de kunst van het bespelen van de twee muziekinstrumenten die op een prominente plaats in de schemerige woonkamer stonden. De ukelele en de accordeon, wanneer hij speelde, met zijn houten vingers de toetsen of de snaren beroerde en de klanken aarzelend door de altijd geopende deur naar buiten stroomden, dan stopten les poulets hun gekakel en hielden hun kopjes schuin. Maar af en toe, uit pure wanhoop, het kon zomaar gebeuren, het was sterker dan hemzelf, dan moest hij dingen kapot maken. Het verdriet, de onbeantwoorde amour, zij, zo vlakbij, om de hoek bij wijze van spreken, in het groene huisje, zo onbereikbaar ver. Soms bleef hij te lang op en dronk teveel van zijn zelfgestookte brouwsels, peren, appels, druiven, combinaties daarvan en ontstak in woede, hakte en zaagde hout, sloeg stapels dakpannen aan gort. En altijd weer die nacht,die lange nacht, wanneer zijn fantasieën opspeelden, dan welde het vanzelf op, dan moest hij schrijven, dichten.
Illusie
schop me
maak me wakker
help me uit mijn droom
ik kan het niet geloven
Was het fantasie
is het een illusie
voel me goed en warm daar
jij liet me zo geloven
kijk me aan en zeg het me
was het utopie
maar zal verder moeten
ik zou je willen dragen
dagen lang over
uitgestorven stranden
met onstuitbaar dadendrang
over lege bergen door verstilde dalen
wees niet bang
overal
ik wil je redden
je redder zijn je ridder
je veroveren ontvoeren
gijzelen desnoods
maar liefhebben bovenal
schut me wakker dan
zeg het me recht uit
blijf hier en loop niet weg
ik kan het niet verdragen
was het slechts illusie