Nee, een albatros was hij niet
– zat daar totaal niet mee –
ook geen Jan van Gent
of pinguïn, pelikaan
was er immers aan gewend
Op het land of boven zee
of heel hoog in de lucht
eindeloos lang kon hij zweven
bewegingsloos zijn vleugels
daaruit bestond zijn leven
Altijd op zoek naar eten
vis of krab of patates frites
lange dagen, vele uren
wat lust hij niet
eind’loos in de diepte turen
Vissersschepen, oorlogsschepen
boulevards en lege stranden
hij bezag het allemaal
bruidspaar in het park
speurend naar z’n avondmaal
Bommen en granaten
oude man op zwarte fiets
plastic soup en olievlekken
file zonder eind
mammoettankers lekken
Bosbrand en tsunami
liefde in een duinpan
uitbarstende vulkanen
bliksem, hel en donder
vretende varanen
Hoog boven de middellandse zee
enorme ravage van Beiroet
ammoniumnitraat
dat ook in Dordrecht ligt
is men daar paraat?
Tien asielzoekers op een vlot
rode zon die ondergaat
mooie vrouw op een balkon
noordpool zonder ijs
grote roze luchtballon
Wereldleiders met een laag IQ
luxueuze witte jachten
vlakke zee of hoge golven
geelstinkende fabrieken
klimmers onder ijs bedolven
Kind in een woestijn
vliegtuigstrepen in de lucht
vreugde, blijdschap en verdriet
geen vis vandaag
dan wordt het toch weer friet
Jonathan beziet het allemaal
slaakt zijn schorre schreeuw:
“Tjáááá, ik ben nu eenmaal
slechts een simp’le mantelmeeuw”