Het was een hitte die alles in bedwang leek te houden en alle energie opslorpte en alles leeg en futloos maakte en de bomen en de vogels hielden zich stil, terwijl de duinen in de verte leken te sidderen door de opstijgende hete lucht boven de akkers.
Zelfs de zee die het kleine stukje land omzoomde, rondom en het tot een eiland maakte hield zich koest en stroomde loom en langzaam er omheen. Wie goed keek kon nog enige beweging ontwaren, heel kort, boven de groene heggen verscheen, naast de witte nog een rode parasol.
Het was de man van het eiland die met enige moeite een zware betonvoet een stuk opzij versleepte en een tweede parasol opzette. De gele steentjes deden zijn voetzolen brandden maar hij lette daar niet op, deed het graag, het eilandvrouwtje hoefde hem niets te vragen, hij wist precies wat ze nodig had. En zo zaten ze even later beiden in hun eigen eilandje van schaduw.
Het was een verzengende hitte die de grond in de akkers deed openbarsten en de bloemen in de tuin van de eilandman verschroeide. Water geven deed hij niet, behalve dan de jonge plantjes, wanneer soms in het voorjaar op het eiland, die vooruitgeschoven post van het vaste land, de regens uitbleven en de wolken overdreven en pas landinwaarts hun lading lieten vallen. Lang stilzitten kon hij niet, sleepte nu emmers ijskoud water aan, vulde het gele opblaasbadje, voor haar en haar vermoeide voeten met die teentjes, hoe vaak had hij die geteld en grinnikte in zichzelf. Nu pas viel hem de bestickering op het gele badje op en weer moest hij lachen, maar anders, cynisch. No Diving or Jumping Shallow Water, het gele badje bleek een levensgevaarlijk badje waarin je kon verdrinken, je nek breken, verlamd raken of levensgevaarlijke verwondingen kon oplopen of zelfs; Dood!
Verschrikkelijk, daar moet je toch niet aan denken! Zonder enig geluid te maken om zijn Eega niet wakker te maken haalde hij een fles bier uit de koelkast en geruisloos opende hij de lade op zoek naar de opener. Het kleine klikken van de dop was toch voldoende, het eilandvrouwtje hoorde het en dacht:
“Moet je nu alweer aan het bier?”
Maar ze zei het niet en deed alsof ze verder sliep.
De hitte deed het blauw van de hemel ietwat verbleken en een zilveren vliegtuig trok er strepen door, vier, die aaneen vloeiden tot een bredere die al snel weer leek op te lossen.
De eilandman zag het gebeuren, dronk met kleine slokjes en verder deed hij niets, rustig de hitte maar verdragen en wat dromen en wat denken. Vlak naast hem zoemde een kleine bij, zoekend naar nectar in de bijna uitgebloede pimpernel, druk in de weer met zijn geel-zwart gestreepte lijfje en het zoemen van zijn vleugeltjes was het enige geluid dat hoorbaar was. Het vliegtuig was verdwenen en de condensstrepen ook.
Hij wist, daar in het oneindige niets waren op dit moment drie raketten van verschillende nationaliteiten onderweg naar Mars, een kleine 500 miljoen kilometer verderop. Hij, als man van het eiland, was vaak op zoek naar het alleen-op-de-wereld gevoel, hoe zou dat zijn, het alleen-op-Mars gevoel?
Het was een hitte waarin auto’s bumper aan bumper stonden op de wegen naar de kust en op de brug naar het eiland en waar mensen op de stranden zich wentelden in met zweet verdunde factor dertig. Hij wierp een blik op zijn vredig slapende Eega, dronk in een teug het restantje bier en dacht aan morgen, dan was het eiland, het strand weer leeg.
uit het eiland-leven gegrepen… 🙂