Het was er tochtig en stil. Vreemd stil, voor wie eens over Quai Jean Jaurés flaneerde, zich vergaapte aan de luxueuze jachten. Ook al is het dan aan de Mediterannée, in januari kan het er gewoon heel koud zijn. Waar was het blauw gebleven van die Middellandse zee, grijs als de lucht en grijs als zijn gemoedstoestand. Brutaalweg had hij zijn oude gebutste Jeanneau, net voor de schemer inviel, achteruit in een lege box gemanoeuvreerd. Links torende een luxe jacht boven hem uit, rechts naast hem nog zoiets, niemand aan boord, vrijwel alle schepen waren verlaten. Winter in Saint Tropez. Voordat de havenmeester hem de volgende dag zou ontdekken, was hij alweer vertrokken. Hij moest hier even zijn, op deze plek, hij kon niet anders.
Te lang gewacht, te laat vertrokken. Haast zonder het zelf te beseffen was hij op weg gegaan naar deze kade. Zwierf wat rond, eiland hoppend in de Egeïsche zee, langzaam westwaarts trekkend. Pas toen hij Kreta oversloeg, bovenlangs zeilend kwam het besef. Ja, ik ben onderweg, ik wil terug, naar die plek waar ik haar zag. En juist toen, toen hij haast wilde gaan maken stak de hardnekkige wind op, de winter Mistral. De wind die het water wild blaast, het koude water boven haalt en die Yanni, de veelgeplaagde Jeanneau gek maakte en deed stuiteren op de golven.
Eenmaal vanuit de relatieve luwte van het zuidelijkste puntje van Griekenland, het eiland Kythira voorbij, kwam hij in de wat langere deining van de Ionische zee. Koers pal west, richting Sicilië. Dagenlang boksen, tegenwind, lange slagen makend. Wilde hij eerst nog Sicilië ronden, romantisch idee, koos hij toch voor de rust van de Golf van Messina. Qua wind en golven dan, niet wat betreft het waterverkeer, wat een drukte. Andere wereld ook, Italië.
De tegenstelling frappeerde hem, de koele afwijzende jachten, de status die ze moesten uitstralen, met het mondaine volkje onderuit op hun loungebanken op het achterdek, het bewonderende volk op de kade geen blik waardig gunnend. Of was het verwonderen, over die andere wereld, windowshoppend, de luxe, de pracht en praal, het snobisme, de buitenkant van de show.
En dan die tekenares, zo puur en zo echt. Hoelang was het nu eenmaal geweest, die middag. Die vrouw, zoals zij daar zat, in de schaduw van de oude plataan, op de esplanade, Quai Jean Jaurés. Zij die hem observeerde, in snelle rake lijnen zijn profiel schetste, krassend op papier. En hoe hij haar observeerde en vastlegde in zijn geheugen, met haar robes longues en in de zomerwind waaiende morceaux de tissu, een chale over de tengere schouders. De eenvoudige artieste op de mondaine boulevard.
De kleine klok in de toren van eglise Notre Dame de l´Assomption de SaintTropez sloeg negen keer. Met een soepele sprong vanaf de achterplecht stond hij op de kade, keek nog een keer om, controleerde de drie landvasten, ja ze lag goed, zijn Yanni. En hij ging op weg, naar de oude plataan. Onder de flappende strohoed had hij haar ogen gezien, blauw, de kleur van de Mediterranée. De zee in de zomer.