The Lighthouse

De wereld is te klein geworden. Als in de Kalahari een witte kip een verkeerde scheet laat, ruiken wij hem ook. Een gluiperig griepje of een virusje hier en binnen de kortste keren hebben ze het daar. Functioneringsgesprekje? Even met de Cityhopper op en neer naar Londen. Weekendje weg? Even naar Marathokampos op Samos. Even elkaar eens in de ogen kijken, wie zijn die collega’s daar in Singapore, Dubai en in Delhi? Hop, de lucht in met the Emirates.

Gewoon stoppen ermee, kappen nu. ‘Het most verbode worde’. Al die airplanes naar de sloop, omsmelten maar. Klaar er mee. Geen vrolijke condensstrepen in de blauwe lucht. Vergaderen doe je maar digitaal. Tulpen uit het Westland naar de US, of waar dan ook? Jammer, kweken ze voortaan zelf maar. Of niet. De hemel boven mijn postcode is in dertig jaar nog nooit zo schoon geweest. Het is de winst van het virus. Gierend komen we tot stilstand, noodgedwongen. De lucht en de wegen zijn leeg. We blijven binnen, thuis. De dunne schijf die onze woonplaneet bewoonbaar houdt is te zeer vervuild met methaan of stikstof of CO2 of andere troep.
Er is geen redden meer aan, de broeikas die onhoudbaar warmer wordt. Binnen afzienbare tijd is het ijs op, zowel hoog in de Himalaya als op de Polen. En dat is jammer, misschien net niet voor mij, wellicht voor onze kinderen maar zeker voor die van hen. Nu, zonder verkeer wordt De Randstad weer zichtbaar vanuit de dampkring.

Doe liever niet mee aan ‘het zal mijn tijd wel duren’. Ik maak me zorgen en ben bang. Bang dat de scenario’s waar zullen zijn en ik denk het wel. Er is geen weg terug, tenzij een smerig virusje ons dwingt. Met de Bolsonaro’s, de Poetins en de Trumps gaan we de wereld niet redden. Een pandemie, ten koste van vele mensenlevens, een radicale verandering, is dat de redding van de planeet? Het leven kan zo mooi zijn, ik hou nu eenmaal van dit kleine aardbolletje en het leven, ik heb het leven lief. Liesbeth zong het, raadselachtig en mooi, met Ramses:

‘Ik scheur de rotsen met mijn stralen
Verhoog de meren in de dalen en
Onweersluchten doe ik vluchten, aah als de regen valt
Verberg je ogen in een hand
Voordat m’n glimlach ze verbrandt
M’n vuur, m’n liefde, mijn gouden ogen
’t Is beter als je nog wat wacht
Want even later komt de nacht en schijnt de koele maan’

Het leven is klein nu maar toch: de liguster kleurt weer groen, net als de syringa en de buddleja in mijn tuin en ik hoor de koolmees rommelen in zijn nestkastje hoog tegen de muur. De lage voorjaarszon schijnt tot achter in de kamer, het is de mooiste tijd van het jaar en we zitten binnen, maar het gaat gebeuren, de belofte, straks, de zomer komt er aan, kan ik al zaaien, sla in het kasje, even wachten nog met die tomatenkas. Ze zijn nog niet eens te koop, de kerstomatenplantjes, het vriest nog ’s nachts en zachtjes zing ik mee:

 ‘k hou van de warmte op mijn gezicht
Ik hou van de koperen kleur van je licht
Ik geef je water in mijn hand
En schelpen uit het zoute land
Ik heb je lief, zo lief’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s