En ik zal afdalen langs gitzwarte pistes met donderend geweld, ik in mijn helderwitte wetsuit met oranje accenten. Avalanches achter me latend en blondines en brunettes wiens lokken vanonder hun modieuze helmkes uitpiepen in verbijsterde betovering. En sneller dan de ijswind zal ik carven en jumpen met mijn matzwarte Rossignols over gapende gletsjerspleten in ijle wolken van het witste poeder. En mijn glimlach zal mijn gebronsde gelaat openbreken en de harten van allen op mijn weg dalwaarts doen smelten.
Ooit zwoer ik op het graf van de te laat overleden Idi Amin dat ik nooit van z’n leven op wintersport zou gaan, never never nooit zou inschepen op de vleesfabriek ook wel genoemd cruiseschip, musicals, Venetië en Benidorm bezoeken, bungeejumpen en nog enkele activiteiten en zie: waarheen ga ik? En dat zelfs twee keer? En dat zelfs binnen één (1) maand? ‘ Op WinterSport’. Jawel. Tja, als je mij vraagt of ik meega, dan loop je een zeker risico, dat ik inderdaad ja zeg en meega.
Offpiste zal ik gaan en urenlang omhoog stampen op mijn vellen in volstrekte eenzaamheid tot ik door de Scharte ga en rechts omhoog langs scherpe graten en langs Seracs en Wächtes die mij vanachter mijn gouden goggles sardonisch vriendelijk lijken toe te grijnzen.
En ik zal, voordat ik me dalwaarts stort, de gestroomlijnde helm nog eenmaal vaster snoeren en diep ademhalend mijn longetjes vullen met zuiverst-grote-hoogte berglucht.
En nog eenmaal zal ik om me heen kijken en her en der een bergprofiel herkennen, Dente de la Parachée dichtbij, Mont Blanc iets verder en ver weg Sextener Rotwand en Gross Venediger waar ik eens bovenop stond of ook juist net niet.
WinterSport, akkoord, deze hellingen bevinden zich meestal in een berggebied, een streek waar ik, zoals mag worden verondersteld bekend, mij graag ophoud. Welteverstaan dan liefst zonder andere levende wezens op twee benen. WinterSport, ik zie er de zin niet zo van in. Zinloos, overigens, net als bergbeklimmen. (waar ik dan wel weer het nut van begrijp)
Als dan de steilste steilte afneemt en de boomgrens nadert en ik met onheuse doodsverachting het sprookjesbos induik zal ik laverend, in split seconds de dikste bomen ontwijken, om dan de vloeiende almen te bereiken waar paarse koeien vredig grazend verbaasd opkijken.
En eenmaal in het dal arriverend, zal ik na honderden meters rutschend tenslotte tot stilstand komen en deuren van bronstige kroegen openstoten en armzwaaiend roepen: “Biertje, 0,0 %!”
En als laatste zal ik dan maar weer het licht uitdoen in de ozo gezellige StammStube of Bistro, waar ik de lange avond de hitte van de tegelkachel danwel openhaard trotseerde en ik plots niet doof was en oorverdovend verstaanbaar en ik zal, toch weer geheel alleen, in de maanverlichte straten op zoek gaan naar een bed in een verduisterd chalet, ergens in het romantisch wit besneeuwde skioord terwijl de melkweg dichtbij lijkt. Dichterbij dan ooit, toch jammer, dat ik, alleen ik dit zal waarnemen.
Prachtig! En die doodsverachting… nu ken ik je weer. Hebben we het in september weer over 🙂