Het is me meegevallen. Alleszins. Niet zoals in de periode van 1983 – de geboorte van mijn dochter tot oudejaarsnacht van het jaar 2000 – dat ik gestopt was met roken en daar nog steeds dermate veel moeite mee had, dat er momenten waren van wanhopig zoeken in oude jassen naar kruimels tabak teneinde daar met een half vloeitje een armzalig sjekkie van te paffen. Neen. Het kostte me verbazend weinig. Geen lange avond wachten tot Eega naar boven vertrok om stiekem toch een glaasje wijn in te schenken, in een limonadeglas ter camouflage (NB). Natuurlijk, er waren de diverse nieuwjaarsborrels, waar ik met een zekere trots verkondigde niet mee te doen. Het was niet moeilijk, men vulde al zelf in; “Aha dry January”.
Het leek me wel goed mijn levertje even wat rust te gunnen. De honger naar drank te stoppen, de gewoonte te doorbreken, indachtig de slogan van enkele jaren geleden; ‘drank maakt meer kapot’. Ik wilde het niet zover laten komen zoals mijn goede vriend T. Waits al zong: “I don ’t have a drinking problem, ‘cept when I can’t get a drink”. Midden in die drooggelegde maand was er de reeds lang gemaakte date en de met mezelf gemaakte afspraak, die avond mag het, dan drink ik. En ik wil hem, de heerlijke roes, ik hou ervan.
Dat een avondje op schreeuwniveau praten in diverse volle etablissementen met beginnende keelontsteking, chronisch kapotte stembanden, eerst wijn en later bier niet bevorderlijk is voor de strot zal ook een geheelonthouder kunnen invoelen. Dat ik in mijn geestdrift met vertellen een vol glas rode wijn van het piepkleine tafeltje smashte en daarmee een voltreffer veroorzaakte op de off-white teddyberen jas van de uiterst beschaafde dame aan het belendend tafeltje heeft niets van doen met teveel drank, ik had er pas een op, zo’n rooie.
Later die nacht, toen wij door de stille donkerte huiswaarts zweefden en ik overliep van geniale ideeën, in de ietwat merkwaardige bebouwing van de onderhavige straatjes architectonische schoonheid ontdekte en meer dan goed voor me was van mijn vrienden hield, besefte ik, dit is hem weer, die heerlijke roes. En toch, ook dat hielp, de volgende ochtend, om met hernieuwde kracht de rest van de maand January aan te vatten.
Voor de goede orde, lieve lezers, zoveel drink (dronk) ik niet. Er zijn mensen in mijn omgeving die meer drinken. En, áls ik drink, ik heb geen kwaaie dronk, ik ben een blije drinker, hooguit wat overmoedig soms. Niet zoals T. Waits: “ and in the bottom of my glass, I see her face in there….” En om nu te zeggen dat ik drink, alleen wijn, rode wijn. En bier. Niet zoals dhr. J. A. Deelder zijn gin-tonic; “Gin, een wolkje tonic en geen groente er in.”
Vriend en vinoloog Harry, een gezworen drinkmakker, samen dronken wij hoeveelheden, ooit op een historische zomeravond uitsluitend raki, knikte mij begripvol toe hoe ik terugkwam van de bar, en naast zijn Chauvignon blanc mijn perensapje plaatste.
In de vorige eeuw, toen ik in perioden van training naar een bepaalde hardloopwedstrijd, niet dronk, meldde ik mij op feestjes tot hilariteit van de aanwezigen soms met medeneming van een six-packje Buckler. Het was niet te drinken en met dank aan een brallende conferencier nu niet meer verkrijgbaar. Ik beloof hier schriftelijk, én digitaal, mij in de toekomst af en toe, met opgeheven hoofd te wenden tot een groen flesje met op het etiket 0,0 %.