Hij had schrik van al te dikke boeken, was zelf meer van het korte verhaal, novelle hooguit. Lang stond hij stil, in de bieb, bij nieuw-verschenen-boeken, de dikke pil wegend in zijn hand. Otmars zonen van Buwalda Peter. Zeshonderd pagina’s, 158421 woorden precies. Wist, ervaren lezer als hij was, dit gaat even duren, doorlezen, de eerste tientallen pagina’s, tot hij gepakt zou worden, zich gedwongen voelde het uit te lezen. Hij hoopte erop, hoe heerlijk was het je te verliezen in een boek. Weg uit de realiteit, in het verhaal te zijn, niets liever dan verder lezen.
Een vluchtige kennismaking, even oogcontact, je scant de titel, een leuk gesprek. De omslag, het uiterlijk, die eerste indruk. Je bladert wat, even lachen met elkaar, even ruiken. De flaptekst lees je en je interesse is gewekt. Aarzelend een eerste zoen. Snel de inleiding gelezen, is dit wel of niet een boek voor mij? Steeds weer staar je naar de foto op de achterkant. Je krijgt haar niet meer uit je hoofd. Het is zover, het boek (zij) heeft je in haar greep. Hoofdstuk na hoofdstuk word je nu verslonden. Je zit er middenin. In het verhaal, de liefde groeit. Niet te snel meer verder bladeren, te hard van stapel lopen, niet stiekem kijken op die laatste bladzij, hoe loopt dit af. Doseren dus en afstand houden.
Hij voelde het, het begon terug te komen. Het leek erop, de flow was terug. Onderwerpen, schrijversvoer, ze dienden zich vanzelf weer aan. Voelde zich best schrijver, maar onzeker was hij ook. Hij wist, er zijn er, die gaan zitten. Om kwart voor negen, elke morgen, achter de laptop aan het werk. Schrijven en pas na zoveel woorden, of pagina’s, stoppen ze. Hij, de ongedisciplineerde, de chaoot, moest het hebben van snelle oprispingen. Was gelukkig als hij zich gelezen wist. Hij was gestopt met manuscripten sturen, uitgevers te vermoeien. Hij was zelf ook een lezer, las veel bij tijd en wijle, bezocht weleens een lezersfeest, ergens in den lande. Of een lezing in een zaaltje en keek toe hoe een echte schrijver daar signeert:
“Voor wie is het boek, mevrouw, welke naam mag ik erin schrijven?”
Ter plekke dan iets origineels verzinnen, een opdracht, het zijn je klanten en het is de tol van de roem.
Als er toch geen boeken waren, niets te lezen in huis. Als er toch geen liefde was, niemand om van te houden. Wat zou het leven leeg zijn, de dagen lang, de nachten koud. Zonder boek en zonder liefde, een maanloze nacht. Als het boek dan uit is, stukgelezen, als de liefde eens wat sleets wordt. Je kunt altijd opnieuw beginnen, op die allereerste pagina. Hoe was ook weer die ene zin, vier woordjes slechts, vier hele kleine woordjes.
Hij bezag het leven als een boek. Een verzameling korte verhalen. En verder las hij, steeds een nieuw hoofdstuk, vol onverwachte wendingen. Wat had de grote schrijver nu verzonnen, waar gaan we heen, wat zullen we beleven. Zoals hijzelf schreef, beginnend met een vaag idee, net als de toekomst, wat ligt er in het verschiet? Wat is dat achter de horizon, na de volgende bergrug?
Hij had, ergens, een verlangen naar erkenning. Opdraven bij een talkshow of een lezing, dat was niets voor hem. Het was het boek dat telde, slechts de column, het verhaal. En de verborgen boodschap. Het boekenbal, dat zou voldoende zijn. En dan dansen, met Saskia, Simone en Suzanne. Weg met Herman, aan de kant, achteruit jij, Tommy, hier dansen Griet en hij. Misschien dan niet de beste schrijver, wel de beste danser op het bal.
Alle, gij, schjrijverke, ga’d’eerst es salsa leren, jong. Da gehuppel van u, daar kan ik nieks mee’ee…