Harry weet hier de weg, dat is duidelijk. We zitten al even op de stille buitenweg, de N158. Met hoge snelheid door onoverzichtelijke bochten. Dat kan, het is donker en eventuele tegenliggers zie je nu aankomen. De zwarte Volvo ruikt de stal: gas! De D895 op, ik begin het te herkennen. Niet rechtsaf naar Alprat maar links, D231. Steeds kleiner worden de weggetjes. Bordjes flitsen voorbij, Bellevue, Le Priou, zoef, daar stond het. Rechts aanhouden, La Grange Picassoux, Le Priou rechtsaf, ’sans issue’. Ja, dit is het, het weggetje, oja, de watertoren. We zijn er, er brandt licht, net boven het bollende weiland. Josette wacht op ons en de open haard brandt. Ondanks de files in Antwerpen en Parijs – de vreemde contouren van Notre Dame – toch op de aankomsttijd die de navigatie voorspelde. Negen uur rijden vanuit de drukke Randstad naar de leegte van departement Charente.
Op m’n sokken sluip ik de zolder af om Harry niet wakker te maken. Meteen maar een rondje om het huis, alles is er nog. De oude muren, verweerde deuren, schuren vol drogend stookhout, maar bovenal de stilte. Wat een rust.
Met Mi-lou wadend door het hoge gras voor een eerste verkenning. Eerst naar de buxus, vier jaar geleden met liefde door haar geplant. Dood, hartstikke dood. Aan de andere kant is nog een buxusheg, een oude, tussen de wei en de wijngaard. Dood, maar hier woekert de meekrap. Meekrap? Wow, wat leuk, zo vaak gehoord vroeger, dat woord, nu zie ik het voor het eerst. En ik voel het, inderdaad, akelig spul. Verder, de ceder, een grote statige boom, ook doodgegaan. Langs het schapenweitje, waar, na vele jaren maaien dusdanig verschaalt, nu bloemen bloeien en orchideeën en gebrande orchis. De fruitbomen waarvan ik de vorige keer, in september, dacht dat ze dood waren, zijn fris lentegroen en al uitgebloeid. Alleen de kweepeer bloesemt nog. We dalen het holle weggetje af naar de beek, nieuwsgierig gevolgd door een kuddetje jonge koeien. Om de poten te breken dendert nog zo’n clubje aan de overkant enthousiast de heuvel af. Terug over een dichtgroeiend paadje horen we de nachtegaal. Beter gezegd, Mi-lou hoort het:
“Dit, en dit, dat is een nachtegaal’.
En verderop nog een, mooi.
Die middag begrijp ik waarom plantsoenwerkers zo vaak op hun schoffel leunen en in dit land nog vaker. Spitten, het is niet te doen, die grond zit vol stenen. En zit er geen steen, gaat het ook niet. Inspectie van de septictank, de deksels moeten vrijgemaakt, graven maar. Boven ons cirkelt een buizerd – Mi-lou ziet alles – en veel hoger, nog een.
Naar de Bricolage voor een houtkachel. De badkamer moet warmer, de elektrische kachels voldoen niet. Een sterke knaap van het walhalla wat zo’n Frans tuincentrum is, deponeert de zware kachel zo op de achterbank van de auto. Een constante warmte is belangrijk voor Josette. Zij brouwt, of is het stookt, in ieder geval fabriceert allerlei sterke drank. Van fruit uit eigen tuin, bomen nog geplant door monsieur Vincent, of zoals op het hekje staat: 20-100. Stapels stookhout in de wei mag ik naar de houtschuur bij het huis kruien. Prettig, weer eens lichamelijk bezig te zijn. Bovendien, je wordt hier zo verwend, de maaltijden zijn een feest, want Frans en bijzonder. Blij dat ik wat kan doen, me nuttig maken. En er zit systeem in de stapels hout, labels vermelden keurig van welk jaar ze zijn.
Een proeverijtje noemt Harry het. Vanavond wit, staand rond de tafel met het gebloemde zeil gaan de glazen rond, ik probeer verschil te ontdekken. Vinoloog wil Harry worden. En zoals het is met alles, wat je niet kent, de diepere lagen kunnen diep zijn. Om iets van wijn te leren kennen, moet je studeren. En proeven en dat doen we. Bij de lunch, bij het diner en daarna. En nog later komen de kleine glaasjes van Jo. Eau de vie. Pastis, wat ik Pernod noem, ik zie de gele driehoekige asbakken voor me wanneer ik het proef, heerlijk en zacht. Josette, de alchemist van de Charente. Er knapt een tak in de haard en het portret van monsieur Vincent met zijn haan Antoine kijken zwijgend toe.
De septictank wordt goedgekeurd, de geiser gerepareerd, de kachel brandt, alles lukt vandaag. De loeizware schuurdeur terug in zijn scharnieren gehefboomd, ook dat gaat goed. Ik ga nog even het cement checken wat ik de vorige keer onder de pannen smeerde. Volgens Marcel op het operafeest van Harry:
”Verdomd daar heb je hem, de diehard metselaar”.
Het zit er nog en keihard, niet weggepoeierd. Later vallen Harry en ik binnen bij Anna, in Alprat heeft zij sinds kort een galerie. Ik vond haar al iets artistieks hebben, ze maakt prachtig werk, aquarellen en schilderijen met collages. Tevens bezichtigen we het huis, met de kelders en de tuin, waarin de fraaie kerk van Alprat omhoog torent. Ook dit huis ademt sfeer, dat specifieke Franse.
Er zijn wilde plannen, het groene huisje gaat iets groter worden. Heel veel groter, de gigantische schuur wordt verbouwd. Hopelijk houdt de enorme balk die plotseling is doorgezakt het nog even vol. Het zijn hele wilde plannen.
Mi-lou en ik ontdoen de rij essen in de wei van hedera, de klimop, die als je even niet oplet tot in de kruin groeit. We worden geroepen, buurman Freddy is op bezoek. Met een heerlijke fles Rince Cochon, Belgisch bier uit Oudenaarde. Een al even heerlijk stadje waar het fantastische museum van de geweldige Ronde van Vlaanderen is. Ieder heeft zo zijn interesses. Daarna maakt de zaagtafel in hoog tempo behapbaar hout voor het nieuwe kacheltje. Hoe leuk is het om op de plee te zitten, starend in de vlammen naast je.
De laatste avond wordt de tafel extra mooi gedekt. Anna en Christof komen eten. Er wordt witte wijn geschonken en rode wijn. De maaltijd smaakt uitstekend, Christof vertelt over zijn dagje naar Parijs en hoe er geen belangstelling was voor zijn oude jaargangen Paris Match. Over Jardin de Luxembourg en Rue de Rivoli en meteen krijg ik weer dat speciale gevoel, noem het heimwee. En de glazen mogen niet leeg zijn, rode wijn. Zondag is het markt in het dorp, dat gaat druk worden. Jammer, wij vertrekken toch weer te vroeg.
Sloot ik vier jaar geleden m’n verhaaltje af met de scene dat vier biologen vertederd keken naar een gevonden egeltje, nu kijken we verschrikt naar een toornslang, die vlak voor de voeten van Harry wegkronkelt. Tijdens het ontbijt, roep ik, zoals Freek Vonk:
“Kijkkijkkijkkijkkijk!”
Ik zie een reetje, ze lijkt over de heg naar binnen te kijken. Iedereen stormt naar buiten. Net als bij de avondmaaltijd, wanneer Josette de zon vlammend ziet ondergaan, het golden hour.
Alles is nog in diepe rust, ik verlaat stilletjes het huis. Sluit het blauwe hekje van ferme Vincent en loop het weggetje af. Nu pas valt het me op dat het daalt en blijft dalen, tot aan het dorpje Alprat. Langs het bordje ‘sans issue’. Het is ochtendfris en weer valt me de totale stilte op. Nou ja, heel ver weg blaft een hond. Even denk ik dat er regen aan komt. Het is, ook ver weg nog, een auto, die me wat later voorbij raast. Bijna jammer dat ik geen stress meer heb, als je die hier niet kwijt raakt. Wat een prachtig tekstje, mijmer ik: dat ‘sans issue’. Veel mooier dan ‘cul de sac’. Het heeft hier een driedubbele betekenis. Het modieuze: “Ja, dat is wel een issue”. Die heb je hier niet, als je al kwesties had, zullen die hier in Le Prat snel verdwenen zijn. Letterlijk vertaald staat issue voor resultaat. Het bordje lijkt te zeggen, zinloos dit weggetje in te gaan.
Vlak voor het dorp keer ik om en het is goed te merken dat Le Priou op een traag stijgende heuvel ligt. Een heel fijn regentje begint te vallen, het lijkt of het nog stiller wordt. Vlak voor me dwarrelt een takje naar beneden, het doet me opkijken. Een valk zweeft vanuit de boom geluidloos naar het dal.
mooie sfeertekening weer, G!
Man, wat maak jij toch veel mee!