Zacht, heel zacht sloot ik de zware voordeur achter me. Behoedzaam opende en sloot ik de deur van de binnenhal, waar het altijd donker was. Nog voordat mijn kamer bereikt was, klonk de bevende, wat geaffecteerde stem uit de woonkamer: ”Gerhard, ben jij dat jonge?” Weer niet gelukt, betrapt. Mevrouw Schönenfeldt, de stokoude dame was niet zo doof of het geluid van de voordeur hoorde ze. Ergens had ik met haar te doen, haar wereld was niet groter dan dit huis, buiten kwam ze niet meer. Ze was Joods, in de oorlog was haar man en hele familie afgevoerd en vergast. Er was nog een zus in Londen en een neef in Parijs. Alleen met de neef had ze nog sporadisch contact, hij was professor aan de Sorbonne, vertelde ze me trots. Verder was er Reina, een Jordanese vrouw, die schoonmaakte en voor de boodschappen zorgde. En ik dan, de kamerhuurder.
Het was zo’n typische Amsterdam oud-zuid woning, het sjieke deel, vlakbij de Apollolaan. Een hoekhuis, met weinig ramen, die ook nog klein waren. De woonkamer, ook al donker, op het noorden en onder een balkon, was ingericht met zware klassieke meubels. Een grote sofa, glimmende kasten van palissanderhout met laden vol zilveren bestek. “Alles gekocht bij Pander In Den Haag”, zei mijn hospita met glimmende oogjes. Midden in de kamer stond een schommelstoel pontificaal voor een bakbeest van een tv. Overdag zat ze daar wat in te dutten tot het zes uur was. Dan ging de tv aan en met aanzienlijk volume. Mijn kamer was piepklein, maar gelukkig aan de zonkant en grenzend aan de kleine binnentuin, waar het doodstil was.
Er komen er steeds meer; Stolpersteine. Struikelstenen, de koperen steentjes in het plaveisel voor het huis van waaruit in de oorlog Joden werden afgevoerd. Er zijn er nu, verspreid in Europa al 65000. In zo’n steen staat de naam, geboortedatum en de sterfdatum in het desbetreffende kamp.
Steeds vaker wachtte ze me op, als ik thuiskwam van het werk. Met de tv gids in de hand, of er wat voor me bij was. Ik kon niet altijd nee zeggen. Ik lag dan onderuit op de sofa, die was zo breed, daar viel niet op te zitten. Eens was er een concert met de Joodse sterviolist Yedudi Menuhin. Onvast neuriede ze mee, keek schalks naar mij; “Dat zijn toch altijd weer de Joden hé!” Haar scherpe profiel afgetekend in de donkerte tegen het flikkerlicht van de tv. Het lot had ons hier samen gebracht. Ze leek uit een andere tijd te komen, met het lange verleden achter zich. In haar ogen meende ik het leed van de wereld te zien, maar ook liefde. Liefde voor mij, de kamerhuurder.
Dikwijls vertelde ze opnieuw het verhaal over haar man en zijn bedrijf. Hij handelde in auto’s. Op vrijdag braadde ze een hele kip. Met het keukenraam dicht, afzuiging was er niet. Lang bleef het mistig binnen. Het zwart granieten aanrechtblad druipend van het vet. Een enkele keer ging ik in bad, nadat ik dat eerst had schoongeschrobd. Reina was ook op hoge leeftijd en maakte niet veel werk van de schoonmaak. Wanneer ik lag te weken werd er steevast op de deur geklopt: “Gerhard, leef je nog?”
Op een nacht werd ik wakker, vreemde geluiden in de hal. Ze klampte zich vast aan de deur van haar slaapkamer en ze zakte in elkaar. Ik kon haar nog net opvangen. Toen ik probeerde het kleine broze vrouwtje naar de sofa te krijgen, liet ze alles lopen. Een uur later lag ze in WG, het Wilhelmina Gasthuis. Ze had een hartaanval gehad. Ik was meegegaan in de ambulance en moest maar weer zien thuis te komen met een nachtbus. En op zoek naar ondergoed en pyjama’s in een van die grote kasten van palissanderhout.
Toch kwam ze terug in haar huis en knapte weer wat op. Ik verhuisde naar een geheel andere manier van wonen. Woonde ik eerst op stand, nu in een warme buurt, de Pijp. Mijn voordeur was die van een winkel, waar ik doorheen moest. Nu zou het vintage heten, toen nog gewoon een rommelwinkel. Later wilde ik nog eens op bezoek gaan bij mevrouw Schönenfeldt. Het kleine luikje in de deur werd niet geopend. De bovenbuurvrouw vertelde me dat ze een maand geleden was overleden.
Soms valt mijn oog erop, ergens wandelend door een oudere woonbuurt. Een of meerdere glimmende struikelstenen. Dan vraag ik af, zou er nu ook daar een liggen, een Stolperstein voor haar man, voor die sjieke voordeur in Amsterdam?