Zoals je vroeger, zodra je ergens ging zitten een sjekkie draaide, zo check je tegenwoordig je telefoon. Dringende oproepen negerend haal ik het apparaat niet boven. Het leegste deel van de lange pleinbank is voor mij. De fontein ruist en legt een gordijn over geluiden, de sonore stem van de stad, waaruit zo nu en dan iets helder opklinkt, een kinderstem, een hondenkef. Enkele meters verder voert een mompelende buurman met opgeschoren nek de duiven, kruimelend uit zijn Delifrance zak. Een ronde man met een Stetson op het hoofd rolt voorbij in zijn scootmobiel. Een jonge Duitse herder hapt in de straal van de fontein. Het plaveisel van het plein vertoont een lichte bolling en het is een open plek, een gat in de stad. Daarboven een rechthoek van blauw en links doemen voortdurend witte wolken op die over drijven. Om kort daarna weer te verdwijnen achter de fantasieloze gevels aan de andere kant. Veel lager zweeft een sliertje nicotine voorbij.
Twee oude Turkse mannen schudden handen op de bank links. Rechts wordt Oosters getelefoneerd. Een vierkante man steekt schuin over, ballonkuiten steken uit zijn korte broek, Pumashirt, rokend. In tegenovergestelde richting gaat een hybride fiets, zwarte Ortliebtassen overal, op doortocht. Een pitbullachtige licht zijn poot op tegen een van de veel bekritiseerde lantaarnpalen. De bloembakken met uitpuilende gereunia horizontalis hielpen niet. Een Hollands echtpaar kuiert, hij in een dwarsgestreepte polo van vijftien jaar oud, die kon nog best. Zij, in een groene zomerjurk, draagt een papieren tas met kleding uit Bangladesh. Een ouwe hippie met blauw haar en een evenoude wandelwagen passeert. Een macho mannetjesduif koerend en buigend op de versiertoer. Ik ruik frites.
Twee Japanse kleutertjes achtervolgen wegrennende duiven, gadegeslagen door een hoogbejaarde man met sinterklaasbaard en – haar. Twee dames met wandelwagens in Sliedrechtlook. Bij de Speelgoedwinkel aan de overkant klettert een display met hoepels om. Alle duiven stijgen massaal op. De opgeschoren nek vertrekt ook. Zijn plaats wordt snel ingenomen door een vrouw in het zwart en veel bloot been. De zon kruipt weg achter een wolk. Er wordt een rolkoffer gesignaleerd. Zijn wielen roffelen over de keitjes. Elke zijde van dit plein heeft een gevelrij uit een andere bouwtijd, andere eeuw zelfs. Dat wordt niet mooi gevonden, ik kan er de lol wel van inzien. Het maakt een stad charmant. Een Paulus de Boskabouterachtige figuur stapt voorbij op stevige schoenen. Nog zo’n zelfde vrouw in zwart en been voegt zich bij de andere. Ik ruik Douglas, Ici Paris of is het Rituals.
De ouwe hippie is terug en knoopt een gesprek met de zwarte jurken. Ze blijkt nog een stuk ouder dan ik dacht. Een flard vang ik op, het kind in de, met verschoten bloemen behangen, wandelwagen is een van haar vijf kleinkinderen. Al doorpratend vervangt ze de poepluier van de baby voor een schone. De vuile beland onder in de wagen. Juist als ik toegeef aan de drang om mijn telefoon te checken en even opkijk stormt de jonge Duitse herder recht op me af. De duif aan mijn voeten stuift weg onder de bank en de hond wordt in het Marokkaans tevergeefs tot de orde geroepen. Zijn baas die ook jong is komt naast me zitten en begint een gesprek met de oude Turken, die dus wel Marokkanen zullen zijn. De opdringerige hond en de gele joint onder mijn neus dwingen me snel op te staan. Verder maar weer, pleinen genoeg.
En dan nog iets, die stinkluier werkte ook niet mee om langer te blijven zitten. Ik rook hem.