Het was zo’n dag in februari waarop het lente lijkt. Negen graden, maar uit de wind in de beschutting van de Biesbosch was het warm. Ik zat een tijd te suffen aan de oever van de Nieuwe Merwede. Vreemd hier, een oude strook van gemetselde steentjes, als het tuinpad van je grootvader, maar dat dan als oeverbescherming. Om er te komen brak ik lukraak door het veelal platliggende riet. In de zomer is het hier volledig dichtgegroeid. Ik was op zoek naar bevers. Overal tref je sporen van bevervraat, ze rukken op, zelfs in het Wantij tot dichtbij de stad. Nooit heb ik er een gezien.
Bij de Kop van ’t land is ‘water’ gemaakt. Bedacht als rustplaats voor noordse woelmuis, modderkruiper en die bever. Via buizen kunnen ze onder de Provinciale weg door naar een volgend gebied. Hoe gek wil je het hebben. Op het golfterrein heinen ze nu hele stroken geboomte af om ze te beschermen tegen bevervraat.
Bij de Oosthaven begint de nieuwe doorsteek dwars door de polder; Noorderdiepzone, nieuwe Natuur. Nieuwsgierig als ik ben fietste ik zover ik kon over rijplaten en crosste door blubber en vers gegraven land. Nieuw, haha, hier was ik nog nooit. Bij de Julianaboom aan de Noorderelsweg moest helaas zo’n typisch Dordtse Polderboerderij sneuvelen. Nota bene de eerste boerderij die in 1933 in Polder De Biesbosch werd gebouwd en hij heette dan ook: ’De Eersteling’. Op mijn Externe Harde Schijf heb ik een mapje: Oude Natuur. Foto’s van De Polder, honderden.
In de grienden dacht ik een kleine buizerd te zien, zal wel een valk geweest zijn. En een specht en koolmezen. En best veel mussen. Achteraf thuis opgezocht; dat waren vast geen mussen, maar Cetti’s zangers,een kennelijk typische Biesbosch vogel. In de digitale zoektocht hiernaar vond ik ook iets anders. Een hele lijst met waarnemingen zoals:
2017-02-19 – Mongoolse Pieper (Anthus godlewski) – Brabantse Biesbosch – Noordwaard – Boomgat ten oosten van Kroonbrug.
Tja. Een collega, een verlegen jongen die nog steeds thuis woonde, vertelde me ooit dat hij een kolibrie had gezien. In de tuin van zijn ouders: ja echt, het was een kolibrie. Steeds bleef ik hem vragen of hij er nog een had gezien. Wat? Een kolibrie!
Ook zag ik heel mooi tegenlicht dat speelde met het mos op de achterkant van de bomen. Ik was opgewonden en blij, ja het gaat weer gebeuren, de zon gaat schijnen. Het was heel stil, het was vredig en er was niemand op die vroege voorjaarsdag. Van Trump geen nieuws. In een griend die niet meer onderhouden wordt zag ik, met tegenwind, een ree. Ik richtte de camera, hoorde drie keer piep en zag de lens zich terugtrekken. Shit, nieuwe camera, oude accu uit de vorige camera en die is dus snel leeg. De piepjes hoorde het reetje ook. Hoelang stonden wij elkaar aan te kijken? Een minuut of twee minuten? Het leek lang. Tot het reetje tenslotte rustig een andere kant opkeek, wegwandelde en oploste in het bruine groen.
Op de terugweg ruimde ik wat rommel op en stopte dat hier en daar in voorbijkomende prullenbakken. Van een stond de deur open. Toen ik die wilde sluiten schoot er een winterkoninkje uit weg. Een lekkere schuilplaats. Onhoorbaar naderde, hij had tegenwind, de enorme binnenvaarder Bansai. In verte stond, aan de oever, een zilverreiger. Kolibries, niet gezien.