Er was dat park, het was in Amerika, dat was duidelijk. Amerikaanse parken zijn anders. Ik droomde en ik wist het. En de droom ging steeds verder en ik liet me meegaan. We lagen in het gras. Ze was niet heel bijzonder maar ze had iets. Haar ogen die heel groot waren, grijs en haar gezicht een verbaasde uitdrukking gaven. Ze had gewoon haar, je zou niet stiekem willen omkijken als je haar tegenkwam, ze was wel heel slank. Het was lekker weer, de lucht lichtjes bewolkt. Rondom het park raasde het verkeer, door de bomen heen zag je de hoge gebouwen. Het was erg druk, overal zaten mensen op bankjes of op de gazons. Zoals je dat wel kent uit films, de romantiek hangt zwaar bovenin, met acteurs als Hugh Grant of Julia Roberts. Of heel anders, de sfeer uit een Woody Allen film. Waarin volgens hem: ‘Alles wat je schrijft uiteindelijk toch autobiografisch is’. Zo’n park uit de film is groot met ruisende bomen, vijvers en pratende mensen. Mannen in gesprek,die langzaam door het park lopen, in pak en met het jasje uit, losjes, aan een vinger over de schouder. Langzame joggers en ginds een karretje met de onvermijdelijke hotdogs. Van die grote gietijzeren prullenbakken, vol en donkergroen.
We praatten steeds maar door en ik weet niet waarover. Het was een droom: dat bleef onduidelijk. Ze was heel gewoon gekleed maar ze was vrolijk en levenslustig. ‘Sparkling.’ En ze had een kind dat af en toe aandacht wilde en dat ook kreeg. Daarna ging ons gesprek weer verder. Ze bood me een sandwich aan met sla en gele kaas. Met een klap deed ze hardroze broodtrommel dicht. Het kind roffelde erop met kleine vingertjes en nageltjes.
Eega maakte een schrikbeweging en vroeg met slaperige stem:
“Hoe laat is het?”
Ik worstelde me uit mijn halfslaap en zei:
“Ik denk acht uur”
Een wilde gok. Eega stak een hand uit naar de wekker en zei dat het kwart voor zeven was. Ze sloeg het dekbed weg, zat een tijdje op de rand van het bed en ging naar beneden. Ik hoorde de kat miauwen en de kattenbrokken rammelen.
En de droom ging verder. Ik was even weggeweest of was het misschien een andere dag? Ik stond aan de buitenkant van het park en ik zag het kind. Vlakbij, maar met een andere vrouw, een Japanse met een wit gezicht. Ik zocht dieper in het park en vond haar terug en de magie was er nog en we lagen in het droge gras en ze keek me rechtstreeks aan met die ogen, grijs zoals de lucht, ik had een droge mond en ik voelde mijn hartslag en ik wist dat ik droomde en dat ik dacht, straks ben ik dit alles vergeten en ik zag het langzaam licht worden.
Het was opeens acht uur en vlakbij floot een vogel keihard. Ik hoorde de alarmpiepjes van de achteruitrijdende vuilniswagen die de grijze afvalcontainer kwam legen. De Hollandse grijze container.