De gillende fluit van de stoomtrein doet me beseffen, het is zover. Stoom. Volwassen mannen spelen treintje. Rijden enkele kilometers heen en weer. Met die enorme locs, zwart en met rode wielen. Wanneer een Dordtenaar een bepaalde leeftijd weet te bereiken mag hij – bijna – gratis met de bus. Toch kies ik voor de fiets, sneller en ik parkeer daar waar ik zijn moet. Vlug, ik ga me onderdompelen in de gekte van Dordt in Stoom. En het is een gekkenhuis, alles dampt en rookt. De Merwekade staat vol glanzend gepoetst koper en rood of groen geschilderd staal. Het heet De Gebroeders of John Fowler Enterprises. De bijbehorende mannen passen er precies bij, vergroeid met hun onhoorbaar stampende machines. Ook zij zijn zwartig en beroet. Soms klinkt de oorverdovende stoomfluit van een schip. Er hangt een zoete geur over de stad. Ik steek de loopplank over van sleepboot Hudson. Stoot onmiddellijk m’n kop als ik het trappetje opklim naar het stuurhuis. Werp een blik in het kombuisje en in een piepkleine hut met bed en doe gebukt een plasje in het wc-tje waar je je kont niet kunt keren. Maar dat alles dus wel op de Hudson. Op de Boombrug wacht ik op schoonzoon Robert. Het lijkt of Bellevue in brand staat, zwarte rookwolken waaien over het dak, vanaf de rivier.
Eerder deze week zwierf ik over de kades, lag er al iets ouds aangemeerd? Daar voor me liep dochter Carol, mank met haar gebroken teen. De stad werd autovrij gemaakt voor het evenement. En dat controleerde zij, beroepsmatig. Ze werd uitgescholden, terwijl ze alleen maar wilde waarschuwen:
“Meneer, u kunt hier beter niet parkeren, u wordt weggesleept’.
Robert en ik klauteren het steile laddertje af in de machinekamer van de sleepboot Furie. Bloedheet en alles glimt van olie. Mijn vader rookte shag, bij de Rizla vloeitjes kreeg je plaatjes van schepen, die plakte ik in een verzamelboek. Ik had ook de Furie. En de Hudson had ik ook. Robert kijkt verbaasd op wanneer ik vertel over de tweehonderd stoomsleepboten die, lang geleden, bij Dordrecht waren gestationeerd. Ook toen al luchtvervuiling.
In de menigte ontmoeten we Robert’s vader John en broertje Rod, juist gearriveerd van ver weg. John is weer even terug in zijn geboortestad, die hij op zijn negentiende verliet. Als marconist bevoer hij de wereldzeeën. Daar, daar vaart de Piet Hein. Een klassiek gelijnd jacht, het was ooit van prins Bernard. Ik vind het nu niet meer zo mooi, het is wat eenvoudig. Toen wel, toen ik het plaatje opplakte in mijn Rizla boek.
Duizenden mensen drommen over de smalle kades waar de Shantykoren vrolijke liederen zingen en de geur van brandende kolen zich vermengd met frites en vette worst. Iedereen is vrolijk en voelt zich veilig in het vredige Dordt. Weinig tot geen terreurdreiging.
We persen ons op het smalle bankje van de Italiaanse speedboot Nereide, van Imbarcazione Barone. Langzaam varen we onder de Damiatebrug de rivier op. Dan stuiteren we met hoge snelheid over de Dordtse golven, crossen dwars door de kermis van sleepboten, een radarboot, plezierboten, passerende binnenvaarders en de spuitende brandweerboot en alles stoomt en rookt en fluit. De gevelrij van Dordt wordt een vage contour achter een mist van rook en opgeworpen buiswater. Ik probeer contact te maken met Rod, die aan de andere kant van de evenaar woont en nu Dordt op zijn gekst meemaakt:
“You like sailing?”
“No, horseriding”.
Ik had ook van die Rizla verzamelboeken net als jij broer. Alleen zijn bij mij niet de Hudson en Furie blijven hangen, maar de geelkoptroepiaal, de granaatastrild en de paradijswida, om er eens een paar te noemen… Dan weet je nu waar het vandaan komt, die afwijking!
haha, ken jij nog de roepieroepi?