In het bos, het oude bos was het schemerig en koel. Het was er stil, er was geen wind en geen bladgeruis. Kleine paadjes slingerden zich tussen de bomen naar beneden, stoffig en zanderig. Steile rotswanden kronkelden omhoog, grillig, dof oranje, oker en zwartbruin. Hier en daar brak een straaltje zonlicht door het bladerdak, toverde met schaduw op een rots, de ribbels en de scheuren, ontelbaar de kleine gaatjes, honinggraatverweerd. Idyllisch, bijna net niet echt. De zon vonkte op een Petzlhaak. De man die niet graag te laat kwam en dus vaak te vroeg was, was ook nu op tijd, nogal vroeg dus. Zeker gezien de vrouw met wie hij afsprak, die er, naar eigen zeggen, juist wat moeite mee had, met dat op tijd komen.
Het koelvochtige woud was in feite een vallei, beter nog een ravijn. Duizend jaar en nog wat geleden, uitgeschuurd door de Sûre en andere beekjes en rivieren, tot deze bizarre kliffen overbleven. Begroeid met mossen en varens, verstopt achter struikgewas en de naar de hemel, licht en lucht oprijzende bomen leek het een romantisch sprookje. Zoals ze getekend werden in stripboeken van Marten Toonder, of bibberig in de stijl van Anton Pieck. Die rotsen, ze lijken wel van purschuim of net als in de Efteling. De man had lang geaarzeld, moest hij dat nu doen, ingaan op die uitnodiging. Heel lang, terwijl hij, niet eens zo heel diep van binnen, in een split second wist dat hij zou gaan. Hij moest wel, zoniet, het zou hem spijten. Stond hij dan te stofzuigen, te boodschappen of te ramenlappen, hij had ook dáár kunnen zijn. Het was maar net goed gegaan, het Belgische wegennet is vaak onlogisch, onbegrijpelijk en raar. Het gevaarlijkste, dodelijkste ‘verkeerswisselpunt’ van België, Cheratte, drie keer in- en uitvoegen, zijn navigatie kon het amper bijhouden. Zijn verstand en rijvaardigheid ook maar net, verbijsterde Belgische bestuurders achterlatend.
Omringd door schaduw, in een eilandje van zon, zaten ze, de man die op tijd was en de vrouw die, zoals verwacht, een ietsiepietsie laat was. Ergens boven hen rinkelden karabiners aan een gordel. Zacht gepraat in Duits en Engels en het Vlaams, rondom hen en ook het Frans: “Attention, corde!” Gevolgd door de zwiep van een vallend touw. Druk in gesprek waren ze, de twee, waarnaar enkele klimmers verwonderd omkeken. Was die mooie jonge vrouw zijn dochter? En waarover spraken zij, met koffie, stroopwafel en banaan, over koetjes en kalfjes, de toestand in de wereld? Over Silbergeier, Piz Badile of toch weer Aiguille Rouge?
Het massief Lionel Terray torende boven hen uit. Een rots die opgebouwd leek uit lagen, steeds iets verder uitstekend, rondlopend en gelig. Een klein dakje stak uit en even daarboven een nog groter dak. Rond, versleten. Hooghartig keek de oude steen naar beneden, afwijzend haast. Lionel, er was een zekere relatie vindbaar in de naam. Lionel Terray was een Franse klimmer die als tweede de Eiger Noordwand beklom. En die op de top van de Makalu, 8485 m. stond en de Aconcagua. De route met dezelfde naam op dit massief was een klassieker, de makkelijkste overhangende route van het hele gebied. Als je ervaren was, creatief en lang, dan zou je door de eerste meters kunnen komen. Iets verderop wisten ze een overhangende wand, die ook vernoemd was. Naar een misschien nog bekendere klimmer. Hermann Buhl, Oostenrijker, die de eerste solobeklimming van Piz Badile voltooide. En de Nanga Parbat, 8125 m. ook deze solo. Buhl en Terray, beiden overleden in de bergen, in volle overgave aan hun sport. De routes op dit massief, Hermann Buhl, zouden extreem moeilijk beklimbaar zijn, ook deze naam was goed gekozen.
In het oude bos werd het iets eerder donker, diep verscholen, wanneer de zon niet meer naar binnen scheen. Steeds stiller ook, geen rinkelend klimgereedschap of geroep van klimmers: “Allez, allez!” Nauwelijks merkbaar nog, een heel licht windje begon de blaadjes te bewegen. Er steeg wat mist op, een dunne nevel die om de bomen zwierde. Bewoog daar iets, in dat grotje, achter die boom? Nog even en dan zou blijken of het waar was, of sprookjes echt bestaan.