
Alleen al voor die naam zou je gaan of anders ook voor het gebouw. Steeds wanneer ik het Stedelijk Museum bezocht gooide ik een bewonderde blik erheen. De voormalige bioscoop in Amsterdamse schoolstijl stond jarenlang leeg. Nu is het verbouwd tot een museum. Komt dat even goed uit, soms moet je als man vluchten, wanneer Eega een club oud-collega’s, kan ook zijn vriendinnen, buurvrouwen of anderzijds gezelligheid te lunchen vraagt. Echt, ik heb het geprobeerd, manmoedig standgehouden, maar je komt er niet tussen, er bovenuit, ze praten allemaal tegelijk en dikwijls ook over onderwerpen waar je als man hetzij geen weet van hebt, geen verstand van of ook liever niets mee te maken wilt hebben. Dan maar op pad.
Schiedam, heerlijke stille stad, of wat kies ik een leuke route uit langs oude grachten en molens. Delft is leuk, Leiden ook en mijn eigen stadje Dordt is volgens kenners een verborgen pareltje. Nou, slenter eens door Schiedam. Monopole stelt niet teleur, er is net genoeg overgelaten van het oude gebouw, Amsterdamschooltegeltjes, versleten trappen en boven herken ik een kamertje waar de filmprojectoren gestaan moeten hebben; rechthoekige uitsparingen in de muur. Het tentoongestelde is net zo vreemd als daarna in het Stedelijk. Hier alles met lichtprojecties, onbegrijpelijk mooi, aan de overkant is het in de linkervleugel ook mooi maar niet erg vrolijk makend. Over alles wat er mis kan gaan, of mis is gegaan in de levens van de diverse kunstenaars, te vroeg overleden kinderen, miskramen enzovoort. Dat komt mij te dichtbij. De andere vleugel zit gelukkig barstensvol abstracte kunst. De koffie is gratis, althans de museumvrijwilligster swipet langs de machine in haar enthousiasme om me uit te leggen hoe het werkt en; het werkt. Het apparatski begint terstond te schenken; ‘Nee, sorry, mijn fout!’
De keus van een eettentje later wordt ook al voor mij gemaakt, een leuke gevel met de naam Gerardus kan ik niet links laten liggen. Het kogelronde zuurtje dat me bij het afrekenen wordt meegegeven spuug ik toch maar in de gracht, De Lange Haven. Ik kan nog niet naar huis, naar Eega met haar natafelende ex-collega’s, langs de grachten dus. Alweer een molen, of is dat die ene die ik net ook al zag? Google leert me dat er nog zeven staan, van de dertig ooit, allemaal even reusachtig hoog. Bij museummolen De Walvis zit een in mooi groen gehulde moslima, met wimpers als molenwieken. Ik zie er wel een leuk plaatje in, maar ja ik ben geen Ted van der Elsken. Wel maak ik een foto van een spreuk op een muur, van Louis Lehmann:
‘Van mij kan men zeggen
dat ik mij verlies
in kleinigheden.
Maar ook
dat ik mij erin vind.‘
Een beetje stad heeft een Kerkstraat, Nieuwstraat en een Grote Markt en ik doorkruis deze om langs de Schie die stil in de zon ligt te stromen richting NS te slenteren. Het lege plein voor het station gaat opgevuld worden, de bouwkraan geeft aan, dit gaat hoog worden. Nog niet heel lang geleden zouden dit kantoren worden, woningen nu. In de Sprinter, stoptrein was de vroegere naam, probeer ik als enige van mijn telefoon af te blijven. Net voordat we na CS de tunnel inzoeven verzwik ik mijn oog, even niet opgelet, daar staat opeens alweer een wolkenkrabber. Mijn telefoon brengt uitkomst; Post. Echt heel mooi, geïnspireerd op het eronder liggende postkantoor aan de Coolsingel. Dat met die enorme monumentale hal waar ik toen PostNL nog PTT heette, weleens een postzegel kocht. Alweer een aanwinst, deze toren, past goed, in die metropool.








