Oesters eten

Elke dag leek haar haar nog zwarter te worden. Voor een goed begrip, het was al zwart en dan echt zwart, zoals bij Eskimo’s of bij vrouwen in Tibet of Mongolië. Zoals ze daar zat, aan de rand van de afgrond, leek het of al het zonlicht er door werd opgeslorpt. Niet dat er ze iets aan deed, aan al dat zwart. Ze was ermee geboren, het hoorde bij haar, zorgeloos en net als al het andere dat haar makkelijk afging, ze hoefde nergens moeite voor te doen. Het kwam haar aanwaaien, zei ze me eens.
En haar houding nu, die deed me denken aan het beeld van de Kleine Zeemeermin in Kopenhagen, de benen opgetrokken onder zich en de vissenstaart dacht ik er gratis bij. En opnieuw moest ik aandringen om toch echt mee te gaan, hoogste tijd, de fles witte wijn was allang leeg, wilden we de laatste tram niet missen. De nachten zijn koud hier op de vlakte.

De volgende ochtend dwaalde ik over de markt, waar verkochten ze hier vis. Ook al lust ik ze niet, ik zou die avond persé oesters eten. Zij vindt dat sexy, op een rare manier, dat gulzig slurpen. Dat het anders zou lopen kon ik niet vermoeden en dat zij mij op een heel andere manier aantrekkelijk zou vinden al helemaal niet. Met een gescheurde lip en een van uur tot uur langzaam van geel via groen naar blauw verkleurend oog. En dat ze de gekneusde en geschaafde knokkels van mijn hand zou kussen ook niet.

Ik was in een kort en heftig gevecht geraakt met de eigenaar van een gemene hond. Kennelijk een liefhebber van oesters want die hond hing opeens aan mijn tasje met twaalf oesters en daarna aan mijn broek. Het was een gele hond, breed met haat in zijn ogen. In een reflex schopte ik de hond die mij nu naar de keel sprong in blinde woede lukraak en toevallig precies tegen zijn edele delen zodat hij jankend over de grond kroop. Mijn broek was gescheurd en het tasje ook, de oesters rolden over straat. Net als de hondenbaas die ook breed was en ik. Omstanders trokken ons uit elkaar en verzamelden de oesters en slechts enkele minuten later liep ik verder. Wanhopig probeerde ik mijn gedachten te ordenen en de hartslag onder controle te krijgen, wat was er in hemelsnaam gebeurd.

Die nacht leek het niet donker te kunnen worden, aan een wolkeloze hemel stond de volle maan. Het witte licht viel op een wrede manier door de hoge vensters de kamer binnen. In tegenlicht haar silhouet, het zwarte haar golvend als een waterval over blanke schouders. Terwijl haar slanke vingers mijn beurse hand streelden fluisterde ze woordjes die ik hier niet zal herhalen.

De volgende ochtend was de wijde omgeving van mijn oog kobaltblauw geworden en vertoonde mijn lip verlammingsverschijnselen. Aan mijn hand was wonderbaarlijk genoeg niets meer te zien. De zon scheen, zoals zij dat wel vaker doet op maandag, ietwat schuchter, maar toch helder genoeg om grillige schaduwen te strooien op het grind onder de Japanse Esdoorns. Uit een steeg klonk muziek, iemand speelde aarzelend gitaar. Hoewel ik het een halve eeuw niet meer had gehoord herkende ik het onmiddellijk; Jigsaw Puzzle Blues van Fleetwood Mac. En dat paste wonderwel  bij het patroon van de schaduw hier.

De oesters gooide ik, ze waren ongeopend gebleven, in de afgrond en draaiend en wentelend verdwenen ze in de duisternis van de diepte. Waarschijnlijk voor altijd.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s