
Na mij ervan vergewist te hebben of het tijd was, zomertijd / wintertijd, zegt u het maar, zette ik koers naar het centrum. Dat centrum ligt middenin de oude stad waarin ik gehuisvest ben.
Per fiets bereikbaar maar vandaag nam ik het besluit om mijzelf eens per auto te vervoeren. Ik verliet het kasteel, sloot de deur zorgvuldig af, dit is de sleutel twee keer omdraaien teneinde lieden die zich toegang willen verschaffen middels een afgeschreven OV jaarkaart, mag ook zijn bibliotheekpas of anderszins, de pas af te snijden en startte de motoren van mijn zwarte gezinswagen. Zachtkens neuriënd reisde ik naar mijn centrum.
In de donkere spelonk hing de geur van rood pluche en overstemde muziek en praatgeluid het geknisper van popcorn. Sommige dingen moet men niet willen begrijpen zoals waarom de menssoort deze materie wil eten in een donkere tunnel. Nog door het een en noch door het ander liet ik mij afleiden maar meevoeren door het getoonde.
De voertaal was Frans, tot zover was het duidelijk. Ook meende ik enkele gezichten te herkennen van andere gebeurtenissen waar zij andere personen verbeeldden.
En zoals zo vaak raakte ik snel de draad kwijt, teveel lettend op randverschijnselen als de fraaie camel kleur van haar jas, de donshaartjes in tegenlicht op haar wang, goh, zojuist brandde de sigaret in zijn hand al en nu steekt hij hem pas aan, die straat ken ik, dat is in Parijs, hinderlijk die ondertiteling maar toch wel prettig ook, wat zou ik graag weer eens door Parijs verdwalen, beetje verliefd doen in Jardin du Luxembourg of te dure koffie drinken aan een te klein tafeltje aan een te lawaaierige Boulevard of Avenue en met wie dan. Zo ben ik dus met heel andere dingen bezig dan met de film, want die draait maar door in deze donkere buis waar het warm is en rood in het pluche.
De steigerende fonteinpaarden verdwijnen haast in de mist van water die ook jou en mij licht benevelt en wij versagen niet, de groene stoeltjes die wij hebben veroverd, die zijn ons!
Pinken verstrengeld slenterend door de vredige Tuilerieën, naar binnen kijkend naar de drukte in de tempel van cultuur en neervallend in een hoekje van het geheel rood geschilderd bistrootje en ik zie jouw mysterieuze grijsgroene ogen van heel dichtbij en weer verder trekken wij, waar onverwacht vanuit een geheel nieuw perspectief ons een blik op de Sacré-Cœur wordt geopenbaard en daarna bovenkomend uit het Métro gangenstelsel bij het morsige Stalingrad onderweg naar het zachte gras aan le Canal waarop we neervallen en het duister langzaam doch vredig aangeslopen komt en jij een plastic glaasje vult met witte wijn waaruit we samen drinken en jij daarna met je lieve zilver omlijste hoofd op mijn buik een klein beetje in een kort slaapje valt en de geurenmix van jou en van het groene water in het kanaal en het verkeer op de brug mij nogal tamelijk gelukkig maakt.
Aan het eind van het kanaal buitelden namen en teksten over het decor, Delon, Binoche, Isabelle, Gérard en langzaam werd de vloer lichter en het beeld voor me verstoord door schimmen en silhouetten en was het opeens stil en bleef slechts geroezemoes en rook ik de vreemd vertrouwde geur van mijn zwarte wagen. Na geruime tijd het goud van het bruin in de ogen van Juliette bestudeerd te hebben ging de rood-witte boom omhoog en gleed ik door de sluis een andere tijdzone en de regen van de nacht binnen. Nat asfalt glom en kleurde in neonlicht en onder het banden geslis hoorde ik Françoise Hardy en ik neuriede zachtkens mee:
‘Tous les garçons et les filles de mon âge
se promènent dans la rue deux par deux
Tous les garçons et les filles de mon âge
savent bien ce que c’est d’être heureux’
Met iedere slag van de ruitenwissers legden wij, mijn gezinswagen en ik, een afstand af die me dichterbij mijn bed bracht en me verwijderde van de filmhuisfilm die mij juist zoveel verder weg van het hier en nu voerde.