
De klimmer zat in zijn tuin
hij keek naar het gras dat groen was
naar de rozenstruiken die bloeiden rozerood
en de witte akelei en kobalt van de monnikskap
De klimmer keek omhoog en naar de lucht
die blauw was en waarin witte wolkjes zweefden
en hij zag daar de grijze wanden
van de bergen waarnaar hij verlangde
uit ‘Wispelturig als de wind’
Wat mooi !