Hij had die museumkaart nu eenmaal niet voor niets, dus. Direct na openingstijd, op een doordeweekse dag hoopte hij de GGG, de grote grijze golf te ontlopen. De golf die de Nederlandse musea overspoelt. In een rechte lijn snelde hij naar de zalen waar Kees hing. Prachtige schilderijen, woest expressionistisch, van boeketten en vele malen steeds het atelier van Kees. Kees Verwey, moest hij bekennen, nooit van gehoord, maar wegens de vele posters in de stad, wie was die man. Sterker nog, nu was hij weer op weg. Het was zo’n zondag dat het nooit licht leek te worden, zou het ooit nog stoppen met regenen? Last minute, digitaal een ticket gekocht, voor de lezing over deze schilder, in de hoop meer te weten.
De eeuwenoude platanen in de museumtuin maakten de donkere natte dag nog donkerder en natter. Eenmaal binnen zocht hij een plekje voor zijn druipende jas en zwarte paraplu en voor zichzelf in De Zaal vol bovengemiddelde leeftijd een stoel op een hoek. De lezing bleek letterlijk een lezing, de presentator las zijn tekst voor. De beamer toonde slechts een stilstaand beeld, het zelfportret van Kees Verweij. Eerlijk waar, hij probeerde het, het was te saai. Hij staarde naar buiten, naar de besloten binnentuin waar een fantastische zee van witte bloemen, Ruden Horinzontalis, de sombere dag oplichtte. Na enige tijd het witblonde haar van de sjieke dame, die de spreker inleidde en die nu pal voor hem zat, bestudeerd te hebben stond hij het zichzelf toe. Onwillekeurig te verdwalen in zijn gedachten, angstvallig ervoor wakend een geïnteresseerde blik op zijn gezicht te bewaren. En vrij snel bevond hij zich elders.
Het was druk geweest op de parkeerplaats, veel drukker dan hij gewend was. Het was niet doordeweeks, het was zaterdag, wandelaars, fietsers, mannen-met-hond, vogelaars met hun verrekijkers. In het haventje echtparen die hun bootjes klaar maakten voor de winter. En het was best mooi weer, ook dat was hij niet gewoon, liever was hij hier met mist of regen, hoe stiller hoe beter op het Geheime Strand. Hij wachtte, wachtte lang, drentelde heen en weer, zou zij nog komen. Steeds meer auto’s reden aan, met mensen die zich verkleden, in groene T-shirts van ‘Natuurlijk Sportief’. Hij wachtte langer, de groenen bekeken hem, hij glimlachte, geheimzinnig.
Onder de oude wonderlijke wilgen, die omgevallen, half in de rivier liggend, een intiem beschermend dak vormden, daar had hij gezeten, met haar, die toch nog was gekomen. Zij, die zo benieuwd was, waar dat dan toch was, dat ‘secret beach’. Met een omweg waren ze gegaan, kon hij vertellen, over Nieuwe Natuur, Ruimte voor de Rivier. De vogelobservatiepost, de plekken met de bevervraat. Hoe vaak was hij hier geweest, zijn plek. In stilte, onontdekt toen, Verboden Toegang, om zichzelf te vinden, te hervinden. En de rivier die verder stroomde en alles, boze gedachten en herinneringen meenam, naar zee. Het Geheime Strand bleek zo geheim niet meer. Het was er hen te druk, de groene T-shirts renden, klommen in bomen, sprongen in en uit het water. Kajakkers kwamen aan gepeddeld en meerden aan op het strand. Verderop aan de oever, daar waar het stil was onder de grijze wilgen, achter de stenen, daar zat hij met, tja, wie was zij – met die raadselachtige glimlach, dat zal altijd een mysterie blijven – op een omgevallen boom en ze dronken koffie, terwijl riviergolfjes zachte spatgeluidjes maakten die hun gesprek overstemden, het geheim hielden.
Er klonk applaus en hij was weer terug in de zaal. Of er nog vragen waren. Na een snelle laatste blik in de zalen van Verwey met de wilde boeketten, portretten en ateliers, half zichtbaar achter de ruggen van de GGG, ontvluchtte hij het museum. Geheel tegen zijn principe was hij met de trein stadwaarts gegaan, het was hem iets te druilerig. Hij worstelde zich met de zwarte paraplu naar het mistroostige station, swipete zich doorheen de poortjes en was nog net op tijd om het rode achterlicht van zijn trein te zien verdwijnen in een gordijn van regen.
En waarom ga je dan niet gewoon weg…?