Als kind had ik een aangetrouwde neef die wielrenner was. Ieder jaar passeerde de Ronde van Midden-Zeeland vlak langs ons huis. Ik hoopte dat mijn neef zou winnen, daar, op de Bergweg: de finish was ook dichtbij. Ik keek tegen hem op, hij was wielrenner en hij had een sportwagen, een kleine rode cabrio. Tevens had hij mijn nicht, in mijn jongensogen een mooie filmsterachtige verschijning. Dat en het geluid van de bandjes, de geur die het peloton achterliet, de spanning en het lawaai van het afwachtingsprogramma dat de hele dag duurde, de onverstaanbare speaker in de verte, het lange wachten, dat alles vormde mij tot wielerliefhebber. Mijn neef won nooit. Het beeld van Jan Raas, met zijn bril, leren helm en zwarte trui, die als een razende stier solo naar de finish vloog, staat voor altijd op mijn netvlies ingebrand.
Een aantal jaren fietste ik ook. Echt goed was ik nooit. Nadat ik de herfst, de winter en het voorjaar had hardgelopen, pakte ik in het begin van de zomer het fietsen weer op. Klampte aan bij een paar buurmannen, die al vroeg in het jaar, na het schaatsseizoen, waren begonnen. Dat aanklampen bedoel ik letterlijk. Ik weet hoe het eruit ziet, zwarte sneeuw, Soms werd ik gewoon uit het wiel gelost. Ik ken het gevoel van verzuring, van volgelopen, dikke benen, weet wat afzien betekent. Een enkele keer demarreerde ik overmoedig. Dan hoorde ik ze lachen, achter me.
Ik werd ooit voorgesteld aan Jeroen Blijlevens. Verbaasde me over hoe klein hij was, net als Servais Knaven. Op de Spuiboulevard voor de start van Eneco Tour door Nederland vroeg een man met speciale tongval mij:
“Meneer, waar is hier het gemeentehuis?”
Dat was eenvoudig uit te leggen aan de heer Peter Post. Dochter Martine liet ik om een handtekening vragen aan Henk Lubberding.
Ik hou van sport: het enige dat ik echt volg is de Tour. Alles wil ik ervan zien. Nu was de start in Utrecht. Daar zou het voor mij te druk zijn. Ver voor de doorkomst van de reclamekaravaan, een dag later, dwaal ik over de Maasboulevard. In stilte, nog bijna geen publiek. Geen verkeer ook, alles is afgesloten. Af en toe razen auto’s en motoren met onduidelijke taken langs. Officials, bobo’s, juryleden, organisatie, verzorgers, tijdwaarnemers en veel, heel veel journalisten. Veel politie en dan opeens een lange rij Franse motorgendarmes, vlak achter elkaar, scheuren! Langzaam worden het er steeds meer en komt er ook meer publiek om me heen staan.
“Waarom schrijven ze in Engeland de met th?”
vraagt een jongetje aan zijn vader.
“Eh tja, dat is een andere taal”.
Na lang wachten vliegt tenslotte de kakelbonte karavaan voorbij. Bruine Franse meiden smijten dingen uit de auto’s. En ze doen het echt, de meute duikt naar een Skodapetje of een zakje Haribo.
De Maasboulevard stroomt leeg. Het wordt donker en koud, de voorspelde buien komen eraan, in Zeeland stortregent het. Opeens besluit ik, ik ga thuis voor de buis, snel terug met de trein. De eerste regendruppels vallen, maar ik kan station Blaak niet in. Agenten sluiten de boel af met afzetlinten: bommelding. Dan maar schuilen voor de bui met een biertje in de Oude Haven.
Ruim op tijd sta ik weer aan het parcours. In de verte zie ik ze komen, eindelijk! De helikopters dreunen, steeds meer motoren rijden hard voorbij. Een rode Skoda, een cameramotor, dan een renner, klein in zijn glimmende zwarte outfit, rijdt vooruit. Daar zijn ze! Erachter de kopgroep van drie man, eén daarvan moet Stef Clement zijn. Ik herken hem niet. Ze zijn kansloos, daar komt, massief en dreigend, over de hele breedte van de weg het peloton al aan. Geluidloos. Ik klap mijn handen rood en tot mijn verbazing hoor ik mezelf schreeuwen. Een oerkreet, die lijkt op een lang aangehouden: ‘YO!’ Het peloton, een compacte massa kleurig verpakt vlees zoeft voorbij. O wat gaat dat hard. Onherkenbaar, gehelmd, blinkende zonnebrillen. Gladiatoren. Bewegingloos zoeven ze voort, de benen trappen in een hels tempo de trappers rond. Ik weet het zeker, mijn hartslag is net zo hoog als die van deze mannen. In een paar seconden zijn ze voorbij. Het is net begonnen, de eerste etappe pas. Heel Frankrijk door, de Pyreneeën, de Alpen, naar Parijs. Wat een enorme opgaaf. Wat zijn ze klein en kwetsbaar. Ik voel een vreemde mengeling van ontzag, medelijden en respect. Emotioneel.
De niet eindigende rij ploegleiderswagens met fietsen en wielen op het dak laat ik, snel, naar huis! De route van het station naar huis is bekend, tienduizenden keren fietste ik die. Nu verbreek ik alle records en niet wegens wind mee. Ruim op tijd voor de waaiers, in Zeeland.