
Hoewel ik echt véle jaren Franse les heb gehad bak ik er nog steeds niet veel van. Ook nu niet met het dagelijkse kwartiertje digitaal. De filmtitel Nouvelle Vague vertaalde ik eerst even gemakshalve als een vaag verhaal. Waar ik overigens zelf liefhebber van ben, vaagheid, vage verhalen, zoals ook dit er een wordt, ben ik bang. En zoals altijd, ik las het maar half, waar die film over ging, het was Frans, in zwart wit, ik zag Parijs, ik zag de namen Jean-Paul Belmondo en Jean Seberg en ik was om.
Pas gaandeweg in de film werd me duidelijk waar het over gaat. In het kort: over de ‘making off’ van een andere film, À bout de souffle. Deze titel moest ik even vertalen; ‘Ademnood’. Die in een geheel andere stijl werd gemaakt als tot dan gebruikelijk was, nu met korte snelle shots, met sprongen in de tijd, meer denkwerk voor de kijker. De film À bout de souffle kwam uit in 1960 en films als Roodkapje en Sneeuwwitje was ik bij wijze van spreken toen net ontgroeit. Nouvelle Vague speelt dus in het Parijs van de zestiger jaren met korrelige beelden, in cafés met Ricard asbak op tafel-want iedereen rookt en straten vol mooie oude auto’s. Ai-je besoin d’en dire plus? Need I say more? Het té romantische beeld van Parijs wat ik koester komt hier nogal voorbij. Net als de jonge filmmakers herken ik het gevoel, het gaat gebeuren, het leven lacht je tegemoet, we gaan het maken, we gaan beroemd worden. We waren jong, we droegen zwarte coltruien en slappe suède schoenen en we rookten Gitanes en Gauloise, we waren arm en we zwierven door Parijs.
Er wordt niet gerepeteerd, alles in één, hooguit twee takes opgenomen, om het maar naturel in beeld te vangen. Het moet anders, Nouveau Vague; nieuwe golf. Of ‘Breathless’ zoals de film in Amerika wordt uitgebracht, een ‘moderne’ film. Hier is niet iedere scene tot in detail uitgedacht, beschreven en getekend op het storyboard. Al improviserend alles laten gebeuren. Zoals het leven is. Zoals je een boek schrijft, een schilderij maakt. Een film maak je vijf keer zegt regisseur Godart, je schrijft hem, dan zoek je de cast, je draait hem, daarna monteer je de film en tenslotte breng je hem uit. En daarvan genoot ik nog het meest, onderuit in het rode pluche in de verder lege bioscoop, uiteraard op een ander level, maar zo werkte ik m’n hele leven. Met een ‘vaag’ beeld in het hoofd beginnen, het creatieve proces opstarten, noodgedwongen dingen anders doen, meegaan erin en andere oplossingen bedenken en dan, hoewel niet altijd, een geslaagd resultaat neerzetten. Heerlijk om te zien, hoe Godart zijn acteurs zijn á l’improviste en du moment een scene laat spelen, meteen opnemen en hup, dóór. À bout de souffle was de doorbraak van zowel Jean-Paul Belmondo als van Godart, die wereldberoemd werd en 140 films regisseerde.
À bout de souffle was voor die tijd revolutionair, modern werd dat genoemd. Nu heet dat cool of vet of is dat ook alweer achterhaald. Ouderwets woord eigenlijk, modern. In 1989 vond Juul Deelder het kennelijk ook al passé met zijn boek ‘Modern Passé’. En nog eerder namKees van Kooten ook dit woord op de hak in zijn boek Meer modermismen uit 1987. Of was het woord modern toen nog modern.