Het Krekenpad

P1030474

Vlissingen – Oostkapelle.
Een wandeling van 30 kilometer, volgens de beschreven route;

Nog voor we het station van Vlissingen uit waren, viel me de zoute zeelucht al op. Daarbuiten, het vreemde plein met opstelbanen voor de veerboot die bijna vanuit de stationshal vertrekt. We namen de ingewikkelde route over sluisdeuren en langs gevaarlijk diepe gaten met stijgend of zakkend water. De opvallende ruimte en horizon met heldere lucht en zon laag daarboven om negen uur op een winterochtend. Mooier kon onze wandeltocht haast niet beginnen.

Gedrieën naast elkaar lopen we aan de buitenkant van de zeedijk richting Vlissingen, het is koud en onze adem blijft in kleine vervliegende wolkjes boven ons hoofd hangen. Een jogger passeert, een politieagent in een onopvallende auto. Links de kalme zee, rechts van ons de werven waar geen mens te zien is. Het vertrouwde beeld van een bij een stug doorvarende zeereus aanklampend loodsbootje. Op de stellingmolen zijn drie mannen bezig de zeilen op de wieken te spannen. Als we onder de stelling doorlopen, lopen de mannen met ons mee, de wiek verder duwend. Daar komt de agent weer aan, schuin rijdend over de glooiing, ook de jogger komen we weer tegen. Op het moment dat we langs de loodshaven lopen horen we ergens in het slaperige Vlissingen, het is zaterdagochtend, een sirene. We staan even vanaf de hoge boulevard in de haven te kijken en zien een ambulance naderen. Op hetzelfde moment stuift bijna geluidloos een loodsboot binnen die zich in één keer soepel omgooit tegen de kant. Bedaard klimmen de loodsen op de wal, een ziekenbroeder daalt af en gaat aan boord.

In de huizen op de boulevard, de zon staat plat op de typische badplaatsgevels, zien we slaperige, ongeschoren mannen aan de koffie. Geen gordijnen, veel verrekijkers op statief voor de ramen. Bladderende kozijnen, verweerd glas, duidelijk de invloed van de zoute zee. In het strandhotel waar we binnen vallen voor een snelle kop koffie verbazen de ontbijters zich duidelijk over onze wandeldrift. Verderop ruiken we de speciale lucht van geïmpregneerde houten palen die liggen te wachten om als golfbreker te gaan fungeren. Bij een – nog stil – achter de duinen gelegen strandtent laadt de eigenaar zijn voorraad uit de kofferbak van zijn middenklasser. Het pad voert ons nu over de top van zeer hoge duinen, van waar we een groot deel van Walcheren kunnen zien liggen. Tussen de met zwarte meidoornstruiken omzoomde weggetjes zijn de akkers en weilanden gevuld met ochtendmist. Veel huizen zijn voor de helft van rode baksteen en de andere helft bestaat uit een zwartgeteerd schuurgedeelte. Daarin de keurig witgeschilderde ramen en deuren. Vanuit de diepte zwaait een vut echtpaar dat ons hoort praten en ziet wijzen. Aan de zeezijde staat een grafisch geraamte van het palen en balken onderstel van een verdwenen strandtent, waar de lage zon mee speelt.

We eten erwtensoep in een eethuis in Zoutelande en worden gadegeslagen  door de uitbater die meer aan ons wil verdienen en wildere tijden beleefde in de States, gezien zijn trots geposeerde foto’s met gevangen tonijn. We vertellen elkaar sterke verhalen, moppen, anekdotes, kortom we praten weer eens helemaal bij. Ik herinner me, nu ik hier ben, op Walcheren, het voorval op de toeristenmarkt in Zoutelande. Het was het bekende werk, eettentjes, bierkramen, oude ambachten, huisdieren te koop enzovoorts. Men was nog aan het opzetten toen een bejaarde man in zijn auto en aanhanger met daarop één of ander oud ambachtswerktuig met dat apparaat achter de feestvlaggetjes bleef haken. Hij trok een hele straat kramen, die van de konijnen en kippen omver. Kennelijk merkte hij iets, want hij stopte, zag aan zijn kant niets bijzonders en maakte aanstalten om weer door te rijden. Er had nog geen Zeeuw gereageerd maar toen hij gaf gas riep er één; ”Ho noe us even!”

Even later, voor we Westkapelle bereiken, passeren we beneden op het strand in het tegenlicht een slagveld van 22 achtergelaten tractoren met boottrailers. Hier verandert het landschap, de speelse duinen gaan over in een georganiseerde dijk. Op dat punt is landinwaarts een krekengebied. Overblijfsel van de inundatie, de moedwillige onder water zetting van het eiland Walcheren, tijdens de oorlog, om de Duitsers te verdrijven. We komen ons eerste boerinnetje tegen, ook aan de wandel. Dwars door het dorp volgen we de Zuidstraat, recht op de merkwaardige vuurtoren af, gewoon gebouwd bovenop de kerktoren. We worden bekeken door de autochtonen, ’s winters is het dorp van hen. Opvallend hoe schoon de straten en stoepen zijn. Eén Westkapellenaar overdrijft vinden we, hij licht zijn dakpannen op en veegt het dakbeschot schoon. We steken nu recht het land in en worden ingehaald door een boerenman op een zwarte fiets die zegt;
“Heu, jonges “.

We lopen over de weggetjes die aan beide kanten omgeven zijn door hoge heggen van zwarte kale meidoorns. Even later komen we een soortgelijke man tegen, een zwarte fiets met lekke band aan de hand. Hij draagt gele klompen, een zware zwarte manchester broek en een ongekleurde zestiger jaren jas. Terwijl we praten over de nationale hondenplaag passeren ons twee fietsende jongens met twee venijnig blaffende honden. De spieren en ongetrainde voetzolen beginnen zich te laten voelen, gelukkig verzacht de modder het harde polderweggetje. De jongens met de honden komen weer terug, nu op één fiets, de andere met zich  meetrekkend: lekke band. Omdat we verkeerd afslaan komen we langs een vliedberg, een flinke bult in het landschap waarvan de hoogte pas opvalt als je er bovenop staat.  Ik kan niet laten er even op te klimmen, de tekst op het hek;  “niet voederen”  maakt me nieuwsgierig. Verderop begint in het bijna ondergaande zonnetje een tractor aan zijn laatste ploegsnee door de glimmende klei. Als we dat rustig aan de rand van de akker staan te bekijken, doemt opeens een zwijgende Duitse herder op. Achter ons passeren de jongens met de honden weer: andere fiets gehaald.

%d bloggers liken dit: